Mary Doria Russell DE GEVANGENE UITGEVERIJ LUITINGH ~ SIJTHOFF (c) 1996 Mary Doria Russell Published by arrangement with Villard Books, a division of Random House, Inc. All rights reserved (c) 1999 Nederlandse vertaling Uitgeverij Luitingh ~ Sijthoff B.V., Amsterdam Alle rechten voorbehouden Oorspronkelijke titel: The Sparrow Vertaling: Tom van Son en Mariella Snel Omslagontwerp: Nico Richter Omslagillustratie: (c) A. Morton, Science Photo Library & Images Colour Library CIP/ISBN 90 245 2191 2 NUGI 335 Voor MAURA E. KIRBY en MARY L. DEWING Quarum sine auspicio hic liber in lucem non esset editas Een woord vooraf Achteraf gezien was het te voorspellen geweest. De hele geschiedenis van de Sociëteit van Jezus was er een van bekwaam en efficiënt optreden, van verkenning en onderzoek. In wat Europeanen bij voorkeur het 'tijdperk der ontdekkingsreizen' noemden, kwamen jezuïeten een tot twee jaar na de pioniers in contact met tot dan toe onbekende volken. Jezuïeten hadden zelfs vaak deel uitgemaakt van de voorhoede. De Verenigde Naties hadden jaren nodig om tot dezelfde conclusie te komen die de Sociëteit al na tien dagen had getrokken. In New York werd, met veel moties en schorsingen, langdurig en heftig gediscussieerd over de vraag of en waarom geld en mankracht gespendeerd moesten worden om contact te leggen met de wereld die later Rakhat genoemd zou worden terwijl er op aarde nog zoveel te doen was. In Rome werd niet gevraagd naar het of en waarom, alleen naar hoe snel er een missie kon worden uitgezonden en wie daarvoor in aanmerking kwamen. De Sociëteit vroeg geen toestemming aan wereldlijke overheden. Zij handelde op grond van haar eigen beginselen en met eigen middelen, op gezag van de paus. De missie naar Rakhat was weliswaar niet geheim, maar wel een particuliere onderneming: een subtiel verschil waarvoor de Sociëteit geen uitleg of rechtvaardiging zocht toen het nieuws enkele jaren later algemeen bekend werd. De onderzoekers van de orde gingen erheen om te leren, niet om zieltjes te winnen. Ze gingen erheen om die andere kinderen van God te leren kennen en lief te hebben. Ze gingen erheen om dezelfde reden waarom hun voorgangers altijd de verste grenzen van de menselijke kennis hadden verkend. Ze gingen erheen ad majorem Dei gloriam: ter meerdere glorie van God. Ze hadden geen kwaad in de zin. 1 Rome: december 2059 Op 7 december 2059 werd Emilio Sandoz midden in de nacht van de isoleerkamer in het Salvator Mundi-ziekenhuis per bakkerswagen overgebracht naar het Jezuïetenhuis op nummer 5 in de Borgo Santo Spirito, een paar minuten lopen over het Sint-Pietersplein tegenover het Vaticaan. De volgende dag legde een woordvoerder van de jezuïeten voor de zware voordeur van het gebouw een korte verklaring af, zonder acht te slaan op de luidkeels gestelde vragen en verontwaardigde uitroepen van de verzamelde pers. 'Voor zover wij weten is pater Emilio Sandoz de enige overlevende van onze missie naar Rakhat. De orde spreekt nogmaals zijn dank uit aan de VN, aan de Contactgroep en aan de Interplanetaire Mijnbouwdivisie van Ohbayashi Corporation die de terugkeer van pater Sandoz mogelijk hebben gemaakt. Wij hebben geen aanvullende informatie over het lot van de overige leden van de Contactgroep; wij zullen voor hen bidden. Pater Sandoz is nog te ziek om vragen te beantwoorden en zijn herstel zal naar verwachting maanden in beslag nemen. Tot die tijd kunnen wij geen commentaar geven op de missie van de jezuïeten of op de verwijten die de Contactgroep heeft geuit ten aanzien van het gedrag van pater Sandoz op Rakhat.' Deze verklaring diende alleen maar om tijd te winnen. Natuurlijk was het waar dat Sandoz ziek was. Zijn hele lichaam was bont en blauw door de spontane bloeduitstortingen vlak onder zijn huid. Zijn tandvlees bloedde niet meer, maar het zou nog een hele tijd gaan duren voordat hij weer normaal kon eten. En vroeg of laat zou er iets aan zijn handen gedaan moeten worden. Voorlopig sliep hij nog twintig uur per dag, het cumulatieve gevolg van scheurbuik, bloedarmoede en uitputting. Als hij wakker was lag hij roerloos in bed, opgerold als een foetus en bijna net zo hulpeloos. De deur van zijn kleine kamer stond die eerste paar weken bijna altijd open. Op een middag deed pater Edward Behr hem dicht om broeder Sandoz ongestoord te laten rusten terwijl de gang werd schoongemaakt, ook al had de staf van Salvator Mundi er uitdrukkelijk op gewezen dat de deur open moest blijven. Sandoz was wakker geworden en had gedacht dat hij opgesloten was. Broeder Edward maakte die fout geen tweede keer. Vincenzo Giuliani, de generale overste van de Sociëteit van Jezus, bracht Sandoz elke morgen een bezoek. Hij wist niet of Sandoz besefte dat er iemand naar hem keek, maar die onwetendheid was een vertrouwde ervaring. Als jonge knaap al, toen de generale overste nog maar gewoon Vince Giuliani was, was hij onder de indruk geraakt van Emilio Sandoz die hem een jaar voor was bij de tien jaar durende vorming tot priester. Sandoz was een vreemde jongen geweest en nu was hij een raadselachtige man. Vincenzo Giuliani had zijn hoge positie te danken aan zijn mensenkennis, maar deze mens had hij nooit begrepen. Terwijl hij naar de zieke en nauwelijks reagerende Emilio keek besefte Giuliani dat Sandoz zijn geheimen waarschijnlijk niet snel zou prijsgeven. Dat verontrustte hem niet. Vincenzo Giuliani was een geduldig man. Je moest ook geduld hebben om je te handhaven in een stad als Rome, waar de tijd niet in eeuwen maar in millennia wordt gemeten, waar geduld en langetermijnvisie altijd de kenmerken van het politieke leven zijn geweest. De stad had zijn naam gegeven aan de macht van het geduld, aan de Romanità. Romanità sluit emoties, haast en twijfel uit. Romanità wacht op de goede gelegenheid en slaat genadeloos toe als het moment daar is. Romanità berust op de absolute overtuiging dat men vroeg of laat zal slagen en komt voort uit een enkel principe: Cunctando regitur mundis, die wacht verovert de hele wereld. Daarom werd Vincenzo Giuliani niet ongeduldig toen hij merkte dat hij ook na zestig jaar nog niet in staat was Emilio Sandoz te begrijpen. Hij bedacht alleen hoeveel voldoening het hem zou geven als het wachten eindelijk beloond zou worden. Pater John Candotti werd op onnozele-kinderendag door de secretaris van de generale overste benaderd, drie weken nadat Emilio naar het Jezuïetenhuis was overgebracht. 'Sandoz is voldoende hersteld om je te ontvangen,' zei Johannes Voelker tegen Candotti. 'Je wordt om twee uur verwacht.' Om twee uur, welja. John was geërgerd op weg naar Vaticaanstad vanaf het retraitehuis waar hij nog maar net een bedompt kamertje had gekregen met uitzicht op een Romeinse muur die zijn raam tamelijk nutteloos maakte. Hij had sinds zijn aankomst twee keer met Voelker te maken gehad en onmiddellijk een hekel aan de Oostenrijker gekregen. John Candotti had trouwens aan de hele toestand een hekel. Om te beginnen begreep hij al niet waarom ze hem erbij hadden gehaald. John Candotti was geen jurist en geen wetenschapper, hij had genoegen genomen met het minst prestigieuze deel van het jezuïetenmotto 'publiceren of preken' en hij was druk bezig geweest met de voorbereiding van het kerstprogramma van het seminarie toen zijn superieur hem vertelde dat hij aan het eind van de week naar Rome moest vliegen. 'De generale overste wil dat je Emilio Sandoz bijstaat.' Meer was hem niet verteld. Natuurlijk had John van Sandoz gehoord, net als iedereen, maar hij had geen idee hoe hij de man zou kunnen helpen. Bij navraag leek het wel of niemand hem een duidelijk antwoord kon of wilde geven. Hij had geen ervaring met zulke dingen: in Chicago hadden subtiliteit en discretie niet op het lesrooster gestaan. En dan Rome zelf. Bij het geïmproviseerde afscheidsfeest had iedereen hem gelukgewenst. 'Rome, Johnny!' De lange geschiedenis, de mooie kerken, de kunstwerken. Hij was zelf ook blij geweest, met zijn stomme kop. Wat wist hij er nou van? John Candotti was opgegroeid op het vlakke land en gewend aan rechte straten en strakke gebouwen, maar de Romeinse realiteit leek in geen enkel opzicht op die van Chicago. Het ergste was wel wanneer hij het gebouw kon zien waar hij naartoe wilde maar de straat waarin hij zich bevond ergens anders heen ging, zodat hij op weer een ander mooi plein met weer een andere mooie fontein terechtkwam. De volgende straat bracht hem ook niet dichter bij zijn bestemming en soms liep hij wel een uur geërgerd rond, gevangen tussen de heuvels met hun wirwar van bochtige straatjes die naar kattenpis en tomatensaus stonken. Hij had er een hekel aan te verdwalen en toch gebeurde dat altijd. Hij had er een hekel aan ergens te laat te komen en toch was dat altijd het geval. Bij elk gesprek putte John zich de eerste vijf minuten uit in verontschuldigingen voor zijn late komst, hoewel zijn Romeinse kennissen hem verzekerden dat het helemaal niet erg was. Hij bleef het vervelend vinden en hij begon nu steeds sneller te lopen om voor de verandering eens op tijd bij het Jezuïetenhuis te arriveren. Hij kreeg een groeiend gezelschap van kleine kinderen achter zich aan die hem brutaal uitlachten en spottend wezen naar die magere man met zijn grote neus en zijn bijna kale kop, zijn wapperende soutane en zijn driftig zwaaiende armen. 'Het spijt me dat ik u heb laten wachten.' John Candotti had zich bij broeder Edward Behr verontschuldigd, net als bij iedereen die hij in de gang was tegengekomen, en nu deed hij hetzelfde tegenover Sandoz nadat Behr hem naar diens kamer had gebracht en hen alleen had gelaten. 'Er staat nog steeds een hele menigte voor de deur. Gaan die lui dan nooit weg? Ik ben John Candotti. De generale overste heeft mij gevraagd u te helpen bij het onderzoek. Aangenaam.' Hij stak zonder erbij na te denken zijn hand uit en trok hem verlegen terug toen hij het zich herinnerde. Sandoz bleef op zijn stoel bij het raam zitten en aanvankelijk wilde of kon hij zijn bezoeker niet aankijken. John had uiteraard archiefbeelden van hem gezien, maar Sandoz was veel kleiner en veel magerder dan hij had verwacht. De pater zag er ook ouder uit, maar niet zo oud als hij in werkelijkheid was. Hoe zat het ook alweer? Zeventien jaar onderweg, bijna vier jaar op Rakhat en zeventien jaar voor de terugreis, maar door het reizen met bijna de snelheid van het licht was er een relativistisch effect opgetreden. Sandoz was naar aardse maatstaven een jaar ouder dan de generale overste, die nu tegen de tachtig Hep, maar de artsen schatten hem op rond de vijfenveertig. Aan zijn uiterlijk te zien waren het tropenjaren geweest, alleen niet erg veel. Het bleef geruime tijd stil. John probeerde niet naar de handen van Sandoz te staren en vroeg zich af of hij niet beter weg kon gaan. Het was nog veel te vroeg, dacht hij, Voelker was niet goed bij zijn hoofd. Maar plotseling hoorde hij de stem van Sandoz: 'Engels?' 'Amerikaans, pater. Broeder Edward is Engels, ik ben Amerikaan.' 'Nee,' zei Sandoz na een korte stilte. 'La lengua. Engels.' John besefte tot zijn verrassing dat hij de vraag verkeerd had begrepen. 'Ja, ik spreek een beetje Spaans, als u dat liever heeft.' 'Het was Italiaans, creo. Antes... tot nu toe, bedoel ik. In het ziekenhuis. Sipaj... si yo...' Hij zweeg en het leek alsof hij in tranen zou uitbarsten, maar hij vermande zich en ging op doelbewuste toon verder. 'Het zou goed zijn als ik... als ik een tijdje dezelfde taal zou horen. Engels is prima.' 'Natuurlijk, dan houden we het op Engels,' zei John ontdaan. Niemand had hem gezegd dat Sandoz er zo slecht aan toe was. 'Ik zal mijn bezoek kort houden, pater. Ik wilde mezelf alleen maar voorstellen en zien hoe u het maakt. Er is helemaal geen haast met het onderzoek, dat kan ongetwijfeld wachten tot u voldoende bent hersteld om...' 'Om wat?' vroeg Sandoz, die Candotti voor het eerst recht aankeek. Hij had diepe rimpels in zijn gezicht, dat met zijn scherpe neusbrug, brede jukbeenderen en onbewogen uitdrukking duidelijk een indiaanse afkomst verried. John Candotti kon zich niet voorstellen dat deze man ooit lachte. Om uzelf te verdedigen, had John willen zeggen, maar dat leek hem te hard. 'Om te vertellen wat er is gebeurd.' In huis was het opvallend stil vergeleken met het onophoudelijk gedruis van de stad dat door het raam naar binnen drong. Een vrouw gaf in het Grieks een kind een uitbrander. Toeristen en journalisten liepen af en aan en moesten elkaar toeroepen om zich verstaanbaar te maken boven het constante lawaai van de gebruikelijke drukte en het taxiverkeer van Vaticaanstad. Er waren altijd restauraties nodig om de Eeuwige Stad voor de ondergang te behoeden en overal waren bouwvakkers in de weer met hun ronkende machines. 'Ik heb niets te zeggen.' Sandoz wendde zijn gezicht weer af. 'Ik zal me uit de Sociëteit terugtrekken.' 'Pater Sandoz... Pater, u kunt niet verwachten dat de Sociëteit u laat gaan zonder te weten wat er daar is gebeurd. U ziet misschien tegen een onderzoek op, maar dat is nog niets in vergelijking met wat er in de buitenwereld zal gebeuren zodra u hier weggaat,' zei John tegen hem. 'We zouden u kunnen helpen als we er iets van begrepen. Misschien zouden we het u zelfs wat gemakkelijker kunnen maken...' Hij kreeg geen antwoord, maar het gezicht dat hij en profil tegen het raam zag, verstrakte iets. 'Zoals u wilt. Ik kom over een paar dagen terug, als u zich wat beter voelt, afgesproken? Kan ik iets voor u meenemen? Of iemand waarschuwen?' 'Nee.' De stem was krachteloos. 'Dank u.' John onderdrukte een zucht en draaide zich om naar de deur. Zijn blik viel op een tekening die op de kleine eenvoudige schrijftafel lag. Zo te zien een inkttekening op papier van een groep VaRakhati. Gezichten met een bijzonder waardige uitdrukking en een grote charme. Heel opvallende ogen, omrand met wimpers tegen het felle zonlicht. Het was vreemd dat je meteen kon zien dat dit opmerkelijk mooie wezens waren, ook al wist je niet wat ze zelf mooi zouden vinden. John Candotti pakte de tekening op om hem beter te bekijken. Sandoz stond op en was met twee snelle passen bij hem. Sandoz mocht dan zo ziek als een hond zijn en nauwelijks tot zijn borst reiken, maar John Candotti -- die op straat in Chicago toch het nodige had meegemaakt -- deinsde verrast achteruit. Met zijn rug tegen de muur glimlachte hij om zijn verlegenheid te verbergen en legde de tekening terug op het bureau. 'Ze zien er aantrekkelijk uit,' zei hij, in een poging om de onverwachte opwinding van Sandoz tot bedaren te brengen. 'Die... die wezens daar. Dat waren zeker vrienden van u?' Sandoz deed een stap terug en keek John een ogenblik aan alsof hij diens reactie probeerde te doorgronden. Zijn haar lichtte op tegen het venster en daardoor kon John zijn gezicht niet goed zien. Als het in de kamer lichter was geweest, of als John Candotti de pater beter had gekend, had hij misschien de zeldzame, plechtige uitdrukking herkend die Sandoz' gezicht placht aan te nemen als hij iets lachwekkends of schokkends wilde gaan zeggen. Sandoz aarzelde, tot hij precies het woord vond dat hij zocht. 'Collega's,' zei hij eindelijk. Johannes Voelker sloot na het gebruikelijke ochtendoverleg met de generale overste zijn palmtop, maar hij ging nog niet weg. Hij bleef zitten en keek naar het gezicht van Vincenzo Giuliani terwijl de oude man nog bezig was zijn eigen notities en de zojuist genomen besluiten in te tikken. Giuliani was de vierendertigste generale overste der jezuïeten en een indrukwekkende figuur. Zijn kale schedel paste goed bij zijn grote gestalte en ondanks zijn leeftijd was hij recht van lijf en leden en maakte hij een bijzonder sterke indruk. Opgeleid als historicus, maar van nature politicus, had Vincenzo Giuliani de Sociëteit van Jezus door zware tijden geleid en de door Sandoz aangerichte schade gedeeltelijk gerepareerd. Hij had de jezuïeten weer een goede naam bezorgd door veel aandacht te besteden aan waterhuishoudkunde en aan islamitische wetenschap. Zonder de jezuïeten in Iran en Egypte was niemand op de jongste aanval voorbereid geweest. Ere wie ere toekomt, dacht Voelker, die geduldig wachtte tot Giuliani weer het woord tot hem zou richten. De generale overste keek zuchtend op naar zijn secretaris, een weinig aantrekkelijke man van rond de vijfendertig die tot corpulentie neigde, met vaalgeel haar dat tegen zijn hoofd zat geplakt. Voelker was een toonbeeld van ongeduld zoals hij daar zat, stijf rechtop in zijn stoel en met over elkaar geslagen armen boven zijn gevulde buik. 'Goed, goed, u heeft nog iets te zeggen,' zei Giuliani geprikkeld. 'Laat maar horen.' 'Sandoz.' 'Wat is daarmee?' 'Dat bedoel ik nu juist.' Giuliani keek weer naar zijn beeldscherm. 'Het stof begon net een beetje op te trekken,' zei Voelker. 'Misschien was het voor iedereen beter geweest als Sandoz samen met de anderen was omgekomen.' 'Pater Voelker toch,' zei Giuliani uit de hoogte. 'Wat een onwaardige gedachte.' Voelker trok een gezicht en keek een andere kant op. Giuliani staarde een ogenblik uit het raam en steunde met zijn ellebogen op het glimmend opgewreven hout van zijn bureau. Voelker had natuurlijk gelijk. Alles zou ongetwijfeld een stuk eenvoudiger zijn geweest als Emilio het benul had gehad om als martelaar te sterven. Nu, met alle publiciteit en het gemak van achterafpraat, moest de Sociëteit wel onderzoeken waarom de missie was mislukt. Giuliani wreef over zijn gezicht en stond op. 'Ik ken Emilio al heel lang, Voelker. Hij is een goed mens.' 'Hij is een hoer,' zei Voelker op stille, afgemeten toon. 'Hij heeft een kind vermoord. Hij hoort achter de tralies.' Voelker keek naar Giuliani, die door de kamer liep en af en toe iets verzette zonder te weten wat hij eigenlijk deed. 'Hij heeft in elk geval het fatsoen om zich te willen terugtrekken. Laat hem dan gaan, voor hij de Sociëteit nog meer schade berokkent.' Giuliani bleef staan en keek Voelker aan. 'We laten hem niet uittreden. Ook al wil hij het zelf, het zou verkeerd zijn. Sterker nog, het zou niets uitmaken. Voor de buitenwereld zou hij een van ons blijven, ook al treedt hij uit.' Hij ging naar het raam en staarde naar de verzamelde menigte van journalisten en nieuwsgierige toeschouwers. 'En als de pers doorgaat met zijn vergezochte speculaties en ongefundeerde veronderstellingen, zullen we man en paard moeten noemen,' zei de generale overste op de licht ironische toon die tal van studenten hadden leren vrezen. Hij draaide zich om en keek koel naar zijn secretaris, die onbewogen naar hem had zitten luisteren. Giuliani ging op dezelfde toon verder, maar Voelker was geschokt door zijn laatste woorden. 'Het is niet aan mij om Emilio te veroordelen, pater Voelker, en evenmin aan de pers.' En evenmin aan Johannes Voelker, S.J. Het overleg werd besloten met een paar zakelijke opmerkingen, maar Voelker ging weg in het besef dat hij zowel mentaal als politiek buiten zijn boekje was gegaan. Hij was een efficiënt en intelligent mens, maar anders dan de meeste jezuïeten had hij een steil karakter: alles was zwart of wit, goed of slecht, wij of de anderen. Toch kwamen zulke mensen weleens van pas, dacht Giuliani. De generale overste ging achter zijn bureau zitten en speelde met een schrijfstift. De pers vond dat het publiek recht had op uitleg. Vincenzo Giuliani voelde zich niet in het minst geroepen om aan die illusie toe te geven. Aan de andere kant was het de vraag wat er nu met betrekking tot Rakhat moest gebeuren en bovendien achtte hij het nodig dat Emilio tot een besluit kwam. Dit was niet de eerste keer dat de jezuïeten met een onbekende beschaving in aanraking waren gekomen, niet de eerste keer dat een missie verkeerd was afgelopen, en Sandoz was ook niet de eerste priester die zichzelf te schande had gemaakt. De hele zaak was betreurenswaardig, maar niet onherstelbaar. Hij is nog te redden, dacht Giuliani koppig. We hebben niet zoveel priesters dat we er makkelijk eentje kunnen afschrijven. Hij is verdorie een van de onzen. En welk recht hebben wij om te zeggen dat de missie is mislukt? Alleen God weet welk zaad er is gezaaid. Toch waren de beschuldigingen tegen Sandoz en de anderen heel ernstig. Vincenzo Giuliani neigde persoonlijk tot de mening dat de missie al bij de voorbereiding fout was gelopen, door het besluit er vrouwen bij te betrekken. De discipline was van het begin af aan laks geweest, vond hij. Het was toen een andere tijd geweest. John Candotti liep over hetzelfde probleem na te denken terwijl hij terugging naar zijn donkere kamer aan de oostkant van de Romeinse Piste. Hij had zijn eigen theorie over de oorzaak van de mislukking. De missie had volgens hem gefaald vanwege een reeks logische, redelijke, zorgvuldig overwogen beslissingen die indertijd stuk voor stuk goed te verdedigen waren geweest. Zoals bij de meeste catastrofes het geval was. 2 De radiotelescoop van Arecibo, Porto Rico: februari 2019 'Jimmy, ik hoor net dat ze jou een gier hebben toegewezen!' fluisterde Peggy Soong, en de eerste stap op weg naar de missie naar Rakhat was gezet. 'Ben je van plan om mee te doen?' Jimmy Quinn liep verder langs de automaten en koos achtereenvolgens arroz con pollo, een beker bonensoep en twee broodjes tonijn. Hij was onmogelijk lang, op zijn zesentwintigste wel uitgegroeid maar nog niet goed uitgezet, en hij had voortdurend honger. Ten slotte nam hij nog twee pakjes melk en een paar desserts, waarna hij zijn betaalkaart afstempelde. 'Als jij meedoet wordt het voor de anderen veel lastiger,' zei Peggy. 'Je hebt gezien wat er met Jeff is gebeurd.' Jimmy ging naar een tafel waaraan nog maar één plaats vrij was en zette zijn blad neer. Peggy Soong bleef achter hem staan en wierp een dreigende blik op de vrouw tegenover Quinn. De vrouw bedacht ineens dat ze klaar was met eten. Peggy liep om de tafel heen. Ze keek een tijdje zwijgend naar Jimmy, die gretig zijn bord met rijst en kip naar binnen zat te werken, en verbaasde zich opnieuw over de enorme hoeveelheid voedsel die hij nodig had. Haar huishoudelijke uitgaven waren met driekwart gedaald sinds ze hem de deur had gewezen. 'Jimmy,' zei ze ten slotte, 'je kunt hier niet onderuit. Wie niet voor ons is, is tegen ons.' Ze fluisterde nog steeds, maar ze klonk bepaald niet vriendelijk. 'Ze kunnen ons niet allemaal de laan uitsturen als niemand meedoet.' Jimmy richtte zijn onbewogen blauwe ogen op de hare, die zwart en uitdagend waren. 'Ik weet het niet, Peggy. Volgens mij zouden ze de hele staf in twee weken tijd kunnen vervangen. Ik ken een Peruaan die graag mijn baan zou willen hebben, zelfs voor de helft van mijn salaris. En Jeff kreeg een goed getuigschrift mee toen hij wegging.' 'Ja, en hij zit nog steeds zonder werk! Omdat hij zo zijn best voor de gier had gedaan.' 'Ik heb er niets over te zeggen, Peggy, dat weet je best.' 'Dat is gelul!' Een paar mensen draaiden hun hoofd in haar richting en ze boog over de tafel naar voren. 'Je bent toch geen marionet?' fluisterde ze weer. 'Iedereen weet dat je Jeff na zijn ontslag hebt geholpen. Het gaat er nu juist om dat ze ons niet langer mogen uitbuiten, dat ze niet pas iets voor hun mensen gaan doen als het te laat is. Hoe vaak moet ik dat nou nog uitleggen?' Peggy Soong ging met een ruk rechtop zitten en wendde haar gezicht af. Wat moest ze toch met mensen die maar niet wilden zien dat ze door het systeem werden vermorzeld? Jimmy vond alleen maar dat hij hard moest werken en geen moeilijkheden moest maken. En wat zou hem dat opleveren? Alleen maar een hoop narigheid. 'Jij hebt het wel degelijk voor het zeggen,' zei ze vlak. 'Ze kunnen jou opdragen om met de gier samen te werken, maar het is aan jou om dat bevel op te volgen of niet.' Ze stond op en pakte haar dienblad. Ze bleef nog een ogenblik staan om naar hem te kijken, daarna keerde ze hem de rug toe en ging op weg naar de deur. 'Peggy!' Jimmy ging achter haar aan en legde zachtjes een hand op haar schouder. Knap was hij niet. Zijn neus was te lang en vormeloos, zijn ogen stonden te dicht bij elkaar en lagen diep in hun kassen waardoor hij een enigszins aapachtig uiterlijk kreeg, zijn tot een lach opgetrokken lippen en zijn rode krulhaar waren net krabbels in een kindertekening. Ze was een paar maanden zeer onder de indruk geweest van de combinatie. 'Geef me nou nog even de tijd, Peggy. Ik zal kijken of er een manier is om iedereen tevreden te stellen. Er hoeft niet per se een verliezer te zijn.' 'Goed dan, Jimmy,' zei ze. Hij was een aardige knul. Niet erg snugger, maar wel aardig. Peggy keek naar zijn eerlijke, openhartige, huiselijke gezicht en wist dat hij voor zichzelf een even aanvaardbare als verachtelijke reden zou vinden om zich als een brave jongen te gedragen. 'Goed, Jimmy, zie maar wat je kunt doen.' Iemand van mindere statuur had zich misschien door een confrontatie met de ontzagwekkende Peggy Soong laten intimideren, maar Jimmy Quinn was gewend aan de omgang met kleine, eigenzinnige vrouwen en bovendien liet hij zijn eetlust door niets of niemand bederven; zijn moeder zei altijd dat hij haar als jonge knaap al de oren van het hoofd had gegeten. Daarom ging hij terug naar de tafel terwijl Peggy op hoge benen de kantine verliet en zette zijn maaltijd voort terwijl hij over de hele zaak nadacht. Jimmy was niet achterlijk, maar hij was door liefhebbende ouders naar vermogen grootgebracht en door goede leraren onderwezen, twee feiten die zijn volgzame houding verklaarden waar Peggy Soong zich zo over verbaasde en aan ergerde. Zijn leven lang had hij ondervonden dat 'het gezag' het gelijk aan zijn zijde had en vroeg of laat had hij zelf ook begrepen waarom ouders, leraren en chefs bepaalde beslissingen namen. Ook al was hij niet blij met het vooruitzicht zijn werk in Arecibo te moeten opgeven voor een KI-programma, als het alleen aan hem had gelegen zou hij er waarschijnlijk geen bezwaar tegen hebben gemaakt. Hij was pas acht maanden in het observatorium, te kort om te kunnen zeggen dat hij recht had op werk dat hij door stom geluk had gekregen. Per slot van rekening had hij helemaal niet verwacht dat de banen na zijn studie sterrenkunde voor het opscheppen zouden liggen. Er werd slecht betaald en de concurrentie was moordend, maar dat gold tegenwoordig bijna overal voor. Zijn moeder -- een kleine, eigenzinnige vrouw -- had hem gesmeekt een studie te volgen waar je iets mee kon, maar Jimmy had het bij astronomie gehouden. Statistisch gezien zou hij waarschijnlijk toch zonder werk komen te zitten, dan kon hij net zo goed werkeloos zijn op een vakgebied dat zijn voorkeur had. Acht maanden lang had hij het aangename gevoel gehad dat hij toch de juiste keus had gemaakt. Nu begon het ernaar uit te zien dat Eileen Quinn toch nog gelijk zou krijgen. Hij verzamelde zijn lege bordjes en bekers, gooide alles in de daartoe bestemde bakken en ging naar zijn werkkamer. Onderweg moest hij telkens zijn hoofd intrekken om deuropeningen te passeren en als een vleermuis de plafondlampen en buizen te omzeilen waar hij honderd keer op een dag zijn hoofd tegen dreigde te stoten. Hij had gelukkig een bureau waar hij zijn benen onder kwijt kon, een mazzeltje dat hij te danken had aan pater Emilio Sandoz, een jezuïet uit Porto Rico die hij via George Edwards had leren kennen. George was een gepensioneerd ingenieur die als onbetaalde kracht in Arecibo rondleidingen gaf aan schoolklassen en toeristen. Zijn vrouw Anne werkte als arts in de kliniek die de jezuïeten tegelijk met een wijkcentrum hadden opgezet in La Perla, een sloppenwijk aan de rand van het oude San Juan. Jimmy mocht ze alle drie graag en hij ging regelmatig naar San Juan als de zestig kilometer lange weg tenminste niet door files was verstopt. Bij zijn eerste bezoek aan George en Anne, waarvoor Emilio ook was uitgenodigd, had Jimmy het gezelschap vermaakt met een litanie over de problemen die mensen met een normaal postuur zoals hij ondervonden in een wereld die op dwergen was berekend. Toen hij zich beklaagde over zijn zere knieën, het gevolg van het telkens stoten tegen zijn bureau, boog de geestelijke zich naar hem toe. Het knappe, opvallende gezicht van Sandoz had een ernstige uitdrukking, maar zijn ogen schitterden toen hij met zijn bijna volmaakte accent van noord-Dublin zei: 'Haal de middelste la er dan uit, stommeling die je bent.' Er was maar één antwoord mogelijk en dat gaf Jimmy ook, zijn blauwe ogen groot van Ierse bewondering: 'Dat ik daar zelf niet op ben gekomen!' Anne en George hadden het onderonsje lachend aangehoord en sindsdien waren de vier goed bevriend. Jimmy glimlachte bij de herinnering terwijl hij achter zijn computer ging zitten en Emilio een berichtje stuurde: 'Een pilsje bij Claudio's, 8 uur? Bevestiging graag uiterlijk 5 uur.' Hij vond het niet gek meer dat hij met een geestelijke een afspraak in een kroeg maakte, ook al was hem dat vroeger net zo vreemd voorgekomen als het idee dat ook meisjes schaamhaar hadden. Emilio was blijkbaar in het J-Centrum, want het antwoord kwam bijna onmiddellijk: 'Doen we.' Om zes uur die avond reed Jimmy door de karstheuvels en bossen rond het observatorium naar de havenplaats Arecibo en vandaar in oostelijke richting over de kustweg naar San Juan. Het was twintig minuten over acht toen hij eindelijk een parkeerplaats vond in de buurt van El Morro, het enorme stenen fort uit de zestiende eeuw dat later nog was versterkt met de zware stadswallen die het oude San Juan omringden. De ommuring bood nog steeds geen bescherming aan de krottenwijk La Perla, die dicht bij het strand was ontstaan. La Perla zag er niet eens zo beroerd uit als je er vanaf de stadswal naar keek. De onderkomens besloegen de helling in zes of zeven lagen en leken behoorlijk groot te zijn als je niet wist dat ze door meerdere gezinnen werden bewoond. Blanken met enig gezond verstand waagden zich niet in La Perla, maar Jimmy was groot en hij wist wat hij deed. Bovendien wisten de mensen dat hij een vriend van Emilio was en hij genoot van de groeten die hem werden toegeroepen terwijl hij langs de terrasvormige trap afdaalde naar Claudio's kroeg. Sandoz zat in een hoekje achterin, met een glas bier voor zich op tafel. Zelfs in de drukte was de geestelijke makkelijk te herkennen, ook als hij geen pij droeg. Hij had een Spaans sikje, een olijfkleurige huid, steil zwart haar met een scheiding in het midden, hoge en brede jukbeenderen en een verbazend fijne kin. Even klein als delicaat. Als Sandoz ooit in Jimmy's oude parochie in het zuiden van Boston zou hebben gewerkt zouden de katholieke meisjes hem ongetwijfeld de traditionele titel hebben verleend van Pater-Wat-Zonde. Jimmy zwaaide naar Emilio en vervolgens naar de barkeeper, die zijn serveerster op weg stuurde met een biertje. Jimmy pakte met één hand de zware houten stoel tegenover Sandoz, draaide hem om en ging er schrijlings op zitten, zijn armen over de rugleuning geslagen. Hij glimlachte toen Rosa zijn glas voor hem neerzette en nam een lange teug terwijl Sandoz rustig naar hem zat te kijken. 'Je ziet er moe uit,' merkte Jimmy op. Sandoz haalde zijn schouders op, even overdreven als een joodse grootmoeder. 'Ja, en wat dan nog?' 'Je eet niet goed,' zei Jimmy. Het gesprek verliep geheel volgens de verwachtingen. 'Ik weet het, mama,' antwoordde Sandoz als een brave jongen. 'Claudio!' riep Jimmy naar de barkeeper. 'Geef deze man eens iets te eten!' Rosa kwam al uit de keuken met twee borden eten voor hen allebei. 'Dus je komt hier helemaal heen om mij te voeren?' vroeg Sandoz. Doorgaans was het Jimmy die broodjes tonijn bestelde, vreemd genoeg gecombineerd met bacalaitos fritos en een halve guava in de schelp. Rosa wist dat de priester liever bonen in sofrito met een bord rijst had. 'Iemand moet dat toch doen? Luister, ik heb een probleem.' 'Maak je niet dik, Sparky. Daar kun je in Lubbock een spuitje voor krijgen.' 'De Niro,' zei Jimmy tussen twee happen door. Emilio maakte het geluid van een zoemer. 'Verdomme, De Niro toch niet? Wacht even... Nicholson! Ik haal die twee altijd door elkaar.' Emilio haalde nooit mensen door elkaar. Hij kende elke acteur en elke dialoog uit elke film sinds Horse Feathers. 'Probeer nou eens even ernstig te blijven, oké? Heb je ooit van een gier gehoord?' Sandoz ging rechtop zitten, zijn vork halverwege zijn mond. 'Ik neem aan dat je het niet over de aasetende soort hebt,' zei hij op belerende toon. 'Ja, ik heb zelfs weleens met een gier gewerkt.' 'Echt waar?' zei Quinn met volle mond. 'Dat wist ik niet.' 'Er is zoveel dat je niet weet, knul,' zei Sandoz. Hij deed een geslaagde imitatie van John Wayne, nauwelijks bedorven door een heel licht Spaans accent dat bij zijn razendsnelle gedaanteverwisselingen hoorbaar bleef. Jimmy ging zoals gewoonlijk niet in op het taalspelletje van Sandoz en at rustig verder. 'Hoef je dat niet meer?' vroeg hij nadat ze een tijdje in stilte hadden gegeten. Sandoz gaf hem zijn nog halfvolle bord en leunde weer met zijn rug tegen de muur. 'Hoe was het?' vroeg Jimmy. 'Om met een gier te werken, bedoel ik. Ze hebben mij er een toegewezen bij de schotel. Vind je dat ik mee moet doen? Peggy vilt me levend als ik het doe, maar als ik het niet doe krijg ik de Japanners op mijn dak, dus ik kan geen kant op. Misschien kan ik beter naar intellectuele onsterfelijkheid streven door mijn leven aan de armen te wijden. Daar zal ik zelf ook toe horen als de gier mijn hersens heeft leeggezogen en ze mij in Arecibo hebben gedumpt.' Sandoz liet hem maar praten. Dat was voor Jimmy meestal dé manier om ergens uit te komen en Sandoz was eraan gewend zwijgend naar een biecht te luisteren. Hij vroeg zich alleen af hoe Jimmy erin slaagde zo snel te eten en toch te blijven praten zonder zich te verslikken. 'Dus wat vind je? Moet ik het doen of niet?' herhaalde Jimmy ten slotte. Hij dronk zijn glas leeg en nam een stuk brood om de sofrito van zijn bord te vegen. Daarna gebaarde hij naar Claudio voor nog een glas bier. 'Wil jij nog?' vroeg hij aan Sandoz. Emilio schudde zijn hoofd. 'Hou de boot nog even af,' zei hij, nu met zijn eigen stem. 'Zeg dat je iemand wilt hebben die echt goed is. Zolang je niet onder handen bent genomen kun je nog eisen stellen. Nu willen ze immers nog iets van je? Als je eenmaal in het archief zit hebben ze je niet meer nodig. En als je een slechte gier treft word je nog onsterfelijk als een middelmatige figuur.' Sandoz werd verlegen van zijn eigen advies en verschool zich achter Edward James Olmos als een pachuco-gangster. 'Horalé... ese,' siste hij. 'Wie heb jij gehad?' 'Sofia Mendes.' Jimmy trok zijn wenkbrauwen op. 'Een latina?' Sandoz begon onverwachts te lachen. 'Van de zoveelste generatie.' 'Was ze goed?' 'Ja, heel goed. Het was een interessante ervaring.' Jimmy staarde hem ineens achterdochtig aan. Als Emilio 'interessant' zei bedoelde hij vaak 'bloedstollend'. Jimmy wachtte op nadere uitleg, maar Sandoz ging op zijn gemak in de hoek zitten en glimlachte geheimzinnig. Het bleef een tijdje stil terwijl Jimmy zich weer op zijn sofrito concentreerde. Daarna was het zijn beurt om te glimlachen. Sandoz was al bijna onder zeil. Niemand kon zo snel in slaap vallen als de geestelijke. Anne Edwards beweerde dat Sandoz maar twee standen kende, Stomvervelend en Uit. Jimmy was zelf een slecht slaper en lag 's nachts aan van alles en nog wat te denken. Hij benijdde Emilio daarom, ook al wist hij dat diens vermogen om overal een uiltje te knappen meer was dan een prettige eigenschap. Sandoz werkte gemiddeld zestien uur per dag en hij viel in slaap omdat hij uitgeput was. Jimmy hielp hem zoveel mogelijk en soms wenste hij dat hij dichter bij La Perla woonde, dan zou hij vaker kunnen bijspringen. Jimmy had zelfs enige tijd overwogen ook jezuïet te worden. Zijn ouders, behorend tot de tweede generatie Ierse immigranten in Boston, waren nog voor zijn geboorte uit Dublin weggegaan. Zijn moeder had nooit twijfel laten bestaan aan de reden van hun vertrek. 'Ierland was een achterlijk, door de Kerk geregeerd ontwikkelingsland, vol met tirannieke, seksueel geremde priesters die zich met het liefdeleven van normale mensen wilden bemoeien,' zei ze tegen iedereen die het maar wilde horen. Toch bekende Eileen dat ze affiniteit met de katholieke cultuur had en Kevin Quinn stuurde zijn zoon naar een jezuïetenschool vanwege de daar heersende tucht en de hoge eisen die aan de leerlingen werden gesteld. Jimmy groeide op tot een man met een zacht karakter, met de neiging om anderen in hun nood bij te staan en lasten te verlichten, iemand die niet werkeloos kon toezien terwijl mensen als Emilio Sandoz hun hele leven in dienst van hun naasten stelden. Jimmy bleef nog een tijdje peinzend zitten voordat hij naar de kassa ging en ongeveer vijf keer meer betaalde dan het eten die avond kostte. 'Daar kan hij wel een week van lunchen, Rosa. En wil je een beetje op hem letten als hij hier is? Anders geeft hij zijn eten nog aan een stel kinderen.' Rosa knikte, hoewel ze had gezien dat Jimmy zelf net de helft van Emilio's maaltijd had opgegeten. 'Weet je wat het met hem is?' vervolgde Quinn zonder daar erg in te hebben. 'Hij heeft plannen voor tien, maar hij eet voor een dwerg. Hij wordt nog ziek als hij zo doorgaat.' Sandoz begon in zijn hoekje met gesloten ogen te glimlachen. 'Sí, Mamacita,' zei hij met een mengeling van spot en vertedering. Plotseling stond hij op, geeuwde en rekte zich uit. De twee mannen gingen samen de kroeg uit en zochten de milde voorjaarslucht van La Perla op. Het begin van Emilio Sandoz' loopbaan bij de jezuïeten zou voor Jimmy Quinn een bevestiging zijn geweest van zijn idee dat 'het gezag' het uiteindelijk altijd bij het rechte eind had. Het was allemaal heel raadselachtig, tot je aan het eind kwam en inzag dat de hele Sociëteit van Jezus geduldig naar een uitkomst toe had gewerkt die een enkeling nooit had kunnen voorzien. Veel jezuïeten spraken meerdere talen, maar Sandoz was in dat opzicht wel bijzonder begaafd. In Porto Rico waren Spaans en Engels hem met de paplepel ingegoten en tijdens zijn vormingsjaren had hij een streng-klassieke opleiding gekregen. Daardoor beheerste hij het Grieks bijna even goed als het Latijn, dat voor hem niet alleen maar een dode taal was: hij gebruikte het dagelijks in de omgang met collega's en bij zijn studie, al was het alleen maar omdat hij ervan genoot prachtig gestructureerd proza te lezen. Wat dat betrof verschilde hij niet zoveel van andere jezuïtische geleerden. Maar op een dag, tijdens een onderzoek naar de zeventiende-eeuwse missies in Québec, besloot Sandoz Frans te leren om de Rélations van de jezuïeten in het origineel te kunnen lezen. Hij volgde een spoedcursus Franse grammatica van acht dagen en bracht zichzelf een woordenschat bij. Toen hij aan het eind van het semester zijn werkstuk inleverde kon hij goed Frans lezen, hoewel hij geen moeite deed om de taal ook te spreken. Daarna kwam Italiaans, deels omdat hij verwachtte ooit naar Rome te zullen gaan en deels uit nieuwsgierigheid, om te zien hoe uit het Latijn weer een andere Romaanse taal was ontstaan. Ten slotte begon hij aan Portugees, alleen omdat hij het mooi vond klinken en gek was op Braziliaanse muziek. De jezuïeten hebben een naam hoog te houden op het gebied van de taalkunde. Het was daarom niet zo vreemd dat Emilio werd aangespoord onmiddellijk na zijn wijding aan een proefschrift te gaan werken. Toen hij drie jaar later promoveerde verwachtte iedereen dat Emilio Sandoz een leerstoel aan een van de jezuïtische universiteiten aangeboden zou krijgen. In plaats daarvan werd de taalwetenschapper gevraagd mee te helpen bij het opzetten van een herbebossingsproject op de Carolinen, waar hij op het eiland Chuuk tevens les kon geven aan een middelbare school. Normaal zou zo'n taak zes jaar in beslag hebben genomen, maar al na dertien maanden werd hij overgeplaatst naar een nederzetting van Inuit vlak onder de poolcirkel. Daar hielp hij net een jaar een Poolse priester bij een alfabetiseringsprogramma voor volwassenen, waarna hij alweer verhuisde naar een christelijke enclave in het zuiden van Soedan, waar hij samen met een broeder uit Eritrea in een opvangkamp voor Keniaanse vluchtelingen werkte. Hij raakte eraan gewend steeds opnieuw te moeten beginnen en zich als een vis op het droge te voelen. Hij leerde om te gaan met zijn aanvankelijke ergernis over de gebrekkige communicatie en met zijn onvermogen om zich elegant, vlot of geestrijk uit te drukken. Hij bracht de kakofonie van alle talen die hij beheerste tot zwijgen en nam zijn toevlucht tot gebarentaal en zijn expressieve gezicht om hindernissen te overwinnen. In net drie jaar leerde hij vloeiend Chuuk, een noordelijk dialect van het Invi-Inupiak, Pools, Arabisch (met een tamelijk fraai Soedanees accent), Gikuyu en Amhaars spreken. En wat voor zijn superieuren nog belangrijker was, Emilio Sandoz had door de voortdurende overplaatsingen geleerd zijn eigen opvliegende karakter in toom te houden en geduldig en gehoorzaam te zijn. 'Er is een boodschap voor je van de provinciaal,' zei pater Tahad Kesai toen hij op een gloeiend hete middag, drie uur te laat voor het zogenaamde middagmaal, terugkeerde bij hun gemeenschappelijke tent. Hij was ruim een jaar in Soedan. Sandoz bleef onder de luifel van de tent staan en keek de broeder strak aan, vermoeid en met een groen gezicht onder het tentdoek. 'Precies op tijd,' zei hij terwijl hij zich uitgeblust op een vouwstoeltje liet zakken en zijn palmtop pakte. 'Misschien is het geen overplaatsing,' zei Tahad. Sandoz snoof alleen maar: ze wisten allebei wel beter. 'Wat een idioten,' zei Tahad geprikkeld. De broeder begreep niets van de manier waarop de orde Sandoz behandelde. 'Waarom laten ze je nooit eens ergens je tijd uitdienen?' Sandoz reageerde niet en Tahad pakte een bezem om wat zand terug te vegen in de richting van de woestijn en om de ander rustig het bericht te laten lezen. Maar het bleef hem te lang stil en toen Tahad zijn hoofd omdraaide zag hij tot zijn verontrusting dat Sandoz zat te trillen en zijn handen voor zijn gezicht sloeg. Geroerd ging Tahad naar hem toe. 'Je hebt hier goed werk verricht, Emilio. Ik weet ook niet waarom ze jou van de ene naar de andere plaats...' Tahad stokte. Sandoz veegde intussen de tranen uit zijn ogen en zat afschuwelijk te snikken. Sprakeloos wenkte hij Tahad om hem het bericht op het scherm te laten lezen. Tahad deed het en verbaasde zich nog meer. 'Emilio, ik begrijp niet...' Sandoz gierde het uit en viel bijna van het krukje. 'Emilio, wat is er zo grappig?' vroeg Tahad, wiens verwondering in ergernis begon om te slaan. Sandoz had opdracht gekregen naar Cleveland in de Verenigde Staten te gaan en zich bij de John Carroll-universiteit te melden, niet als docent in de taalwetenschap maar als medewerker van een deskundige op het gebied van kunstmatige intelligentie. Die zou Emilio's methode om zichzelf nieuwe talen aan te leren omzetten in computercode en een programma ontwikkelen om andere missionarissen van zijn grote ervaring te laten profiteren, ter meerdere glorie van God. 'Sorry, Tahad, ik kan het niet uitleggen,' zei Sandoz, nog nahikkend. Hij moest dus op weg naar Cleveland om als intellectueel voer te dienen voor een KI-gier, ad majorem Dei gloriam. 'Het is de uitsmijter van een voorstelling die al drie jaar duurt.' Dertig jaar, of eigenlijk maar tien jaar later, toen Emilio Sandoz uitgeput en roerloos in het donker lag, lang nadat de drie zonnen van Rakhat waren ondergegaan, toen hij niet meer bloedde en niet meer hoefde over te geven, toen hij de schok voldoende te boven was om weer helder te kunnen denken, zou hij zich afvragen of die dag in Soedan misschien nog maar het begin was geweest van een voorstelling die de rest van zijn leven zou gaan duren. Onder die omstandigheden was het een vreemde gedachte, zoals hij op het moment zelf ook besefte. Maar hij realiseerde zich tegelijkertijd met een ontstellende klaarheid dat hij op zijn ontdekkingsreis als jezuïet niet alleen de eerste mens was geweest die op Rakhat was geland, dat hij niet alleen maar een stuk van het grootste continent had gezien, twee vreemde talen had geleerd en sommige bewoners lief had gekregen. Hij had ook de uiterste grenzen van het geloof ontdekt en daarmee de exacte limiet van de wanhoop. Op dat ogenblik had hij waarlijk geleerd God te vrezen. 3 Rome: januari 2060 Zeventien jaar later -- of niet meer dan een enkel jaar -- was John Candotti enkele weken na de eerste ontmoeting op weg voor zijn afspraak met Emilio Sandoz toen hij bijna midden in het Romeinse Rijk belandde. In de loop van de nacht was een bestelwagen de laatste druppel geweest voor het wegdek, dat in de negentiende eeuw was aangelegd boven een middeleeuwse slaapkamer waarvan de muren waren gebouwd met de stenen van een opgedroogde Romeinse waterput. Onder het gewicht en de trillingen van de bestelwagen was de rare holle ruimte in elkaar gezakt. De verkeerspolitie was erin geslaagd de wagen op te takelen maar had niet de moeite genomen het gat in het wegdek af te zetten. John, die zoals gewoonlijk stevig doorliep, viel er bijna in. Alleen de vreemde echo van zijn voetstappen waarschuwde hem dat er iets niet in orde was en hij bleef net op tijd staan, met een voet in de lucht, voordat hij een gebroken nek met een historisch tintje opliep. Het waren zulke dingen waardoor hij in Rome de hele tijd gespannen was, ook al deed hij in zijn brieven naar huis alsof hij ze heel vermakelijk vond. Zijn hele bestaan in deze stad klonk beter dan het in werkelijkheid was. John had met opzet vroeg in de ochtend een afspraak gemaakt, in de hoop dat Sandoz een goede nachtrust had gehad en voor rede vatbaar zou zijn. Iemand moest hem toch aan zijn verstand brengen dat hij zich tussen twee bepaald hete vuren bevond. Sandoz mocht dan niet over de missie willen praten, de bemanning van het schip waarmee hij was teruggekomen bleek tegen alle verwachting in helemaal niet zo terughoudend. Wie beweerde dat interstellair verkeer financieel onhaalbaar was, hield geen rekening met de fantastische commerciële mogelijkheden van een nieuwsgierige massa van meer dan acht miljard consumenten. De Contactgroep had de verhalen van de bemanning bijna als een feuilleton naar buiten gebracht om ze tot de laatste druppel uit te melken, zelfs toen duidelijk werd dat hun eigen mensen vermoedelijk op Rakhat waren omgekomen. De echte opschudding begon pas met de verhalen over de toestand waarin Sandoz was aangetroffen. De verdwijning van de oorspronkelijke jezuïtische zendelingen veranderde van een tragisch mysterie in een kwalijk schandaal: geweld, moord en prostitutie werden aan het grote publiek stukje bij beetje onthuld alsof het een striptease was. De aanvankelijke publieke bewondering voor de wetenschappelijke bekwaamheid en snelle besluitvaardigheid waarmee de missie tot stand was gebracht, sloeg om in het tegendeel, en de berichten in de media werden even genadeloos als kwaadaardig. De roddelpers had bloed geroken en ging op jacht naar iedereen die leden van de missie had gekend. Het privéleven van D.W. Yarbrough, Marc Robichaux en Sofia Mendes werd omgespit en tegen het licht gehouden door vrome commentators die zelf buiten schot bleven. Sandoz werd als enige overlevende ook door het slijk gehaald, ondanks het feit dat de meeste mensen die hem vroeger hadden gekend goede herinneringen aan hem bewaarden en met respect over hem spraken. Maar het deed er niet toe of Sandoz hier op aarde een engel was geweest, dacht John. Op Rakhat had hij zich ontpopt als een hoer en een moordenaar, dat was meer dan genoeg om een schandaal te veroorzaken. 'Ik heb niets te zeggen. Ik zal me uit de orde terugtrekken,' was het enige dat Sandoz tot nu toe had willen zeggen. 'Ik heb alleen nog wat tijd nodig.' Misschien dacht hij dat het stof wel zou optrekken als hij zijn mond hield, dat hij de aanhoudende druk kon blijven weerstaan. John betwijfelde het: de pers zou Sandoz met huid en haar verslinden. Zijn naam was over de hele wereld bekend en zijn handen waren net een Kaïnsteken. De Sociëteit van Jezus was de enige schuilplaats op aarde voor hem en zelfs daar gold de arme donder als een verschoppeling. John Candotti had zich ooit eens in een vechtpartij gemengd, alleen maar omdat hij vond dat het er niet eerlijk aan toe ging. Als dank werd zijn grote neus gebroken en de man die hij had geholpen toonde zich niet bepaald erkentelijk. Maar sommige dingen moest je nu eenmaal doen. Wat Sandoz op Rakhat ook allemaal verkeerd had gedaan, John vond dat de priester op dit moment een vriend nodig had. En waarom zou hij dat dan niet zijn? Emilio Sandoz zat op dat ogenblik niet met de pers in zijn maag, maar met zijn eten. Hij keek weifelend naar het geroosterde brood op het ontbijtblad dat broeder Edward net voor hem had neergezet. Edward vond het zeker tijd worden dat hij vast voedsel probeerde. De tanden die Sandoz nog overhad leken inderdaad wat steviger te staan en hij schaamde zich ervoor dat zijn eten altijd moest worden fijngeprakt, dat hij alleen maar door een rietje kon drinken, dat hij invalide was... Oude woorden kwamen bij hem terug, oprijzend in zijn geheugen als luchtbellen in water. Er waren twee betekenissen van het woord invalide. Ik ben van nul en generlei waarde, dacht hij. Ik ben invalide. Hij zette zich schrap, verwachtte een vloed van tranen, maar hij voelde alleen maar een leegte. Dat heb ik nu wel gehad, dacht hij, en hij keek weer naar zijn bord. Hij durfde nog niet op zijn oude taalgevoel te rekenen en bedacht van tevoren wat hij wilde vragen. 'Broeder Edward,' zei hij ten slotte, 'zou u zo goed willen zijn mijn brood in stukjes te snijden en me dan alleen te laten?' 'Natuurlijk, broeder,' zei Edward. Hij sneed het brood klein en zorgde ervoor dat Emilio overal makkelijk bij kon. 'Dat was toch helemaal Engels, hè?' 'Ja. En heel goed Engels ook nog, broeder.' 'U verbetert me toch wel als ik iets fout doe?' 'Natuurlijk, broeder.' Dat zag je vaak als iemand heel ziek was geweest of lang in afzondering had geleefd, zulke verwarring en onzekerheid in het taalgebruik. Edward Behr had veel ervaring met zieke en twijfelende mensen. Met het oog op Emilio's karakter en de situatie waarin die zich bevond had Edward zich de rol van een Engelse butler aangemeten, een rol die Sandoz wel op prijs leek te stellen en die het hem mogelijk maakte in zijn afschuwelijkste ogenblikken een zekere waardigheid te bewaren. Je moest behoedzaam met Sandoz omspringen. Hij was er lichamelijk zo slecht aan toe en zijn politieke omstandigheden waren zo benard dat je makkelijk kon vergeten hoeveel vrienden deze man op Rakhat had verloren, hoe snel de veelbelovende missie in een catastrofe was geëindigd, hoe kortgeleden alles nog maar was gebeurd. Edward Behr wist als weduwnaar het verdriet van anderen te herkennen. 'Het komt op den duur allemaal wel goed, broeder,' zei Edward terwijl hij het bord met de kleine stukjes toast dichter naar Sandoz toeschoof. 'U moet uzelf de tijd gunnen.' Edward draaide zich om naar het raam en moest zijn gezette lichaam helemaal uitrekken om het gordijn te kunnen opentrekken. Zijn vrouw had hem 'Teddybeer' genoemd, een koosnaam die zijn uiterlijk treffend omschreef. 'U zegt het maar als u iets nodig heeft,' zei hij voordat hij de kamer uitging. Sandoz deed een halfuur over een stukje toast en het was niet om aan te zien, maar niemand keek en hij kreeg het voor elkaar. Tot zijn niet aflatende verbazing kreeg de vermoeidheid ook nu weer de overhand en hij viel in het zonlicht in slaap, onderuitgezakt in de stoel bij het raam. Al na een paar minuten werd hij wakker door een klop op de deur, die op een kier openstond. Hij was zelf niet in staat een zakdoek om de deurknop te binden, een eerbiedwaardige gewoonte van de jezuïeten om aan te geven dat ze niet gestoord wilden worden. Hij had er niet aan gedacht het aan broeder Edward te vragen. Er waren wel meer dingen waar hij de laatste tijd niet aan dacht, wat een zegen was. Alleen de dromen bleven hem natuurlijk genadeloos achtervolgen... Er werd opnieuw geklopt. 'Kom binnen,' riep hij, in de verwachting dat Edward het ontbijtblad kwam halen. In plaats daarvan zag hij de secretaris van de generale overste, Johannes Voelker met zijn merkwaardig weke lichaam en zijn steile karakter. Hij stond verrast op en ging onwillekeurig achter de stoel staan om de ander op een afstand te houden. Johannes Voelker had een hoge en doordringende stem die in de kleine, kale kamer weergalmde en John Candotti hoorde hem al toen hij pas halverwege de gang was. De deur van de kamer stond zoals altijd open, dus John voelde zich niet genoodzaakt te kloppen voordat hij naar binnen stormde. 'Natuurlijk, doctor Sandoz,' zei Voelker toen John de kamer binnenkwam. 'De generale overste zou het liefst horen dat u hebt besloten bij ons te blijven...' 'Dat is heel vriendelijk van hem,' fluisterde Sandoz met een waakzame blik naar John. Hij stond in een hoek met zijn rug tegen de muur. 'Ik heb nog wat tijd nodig. Ik zal niet onnodig lang van uw gastvrijheid gebruik maken.' 'Ach. Ziet u wel, Candotti?' vroeg Voelker terwijl hij zich naar John omdraaide. 'Hij is heel gedecideerd. Het is zonde, maar soms is het voor de orde beter als iemand weggaat,' hernam hij vlot en keek weer naar Sandoz. 'Ik zal alle respect hebben voor zo'n eervolle beslissing. Natuurlijk bent u bij ons van harte welkom tot u weer volledig op krachten bent gekomen, doctor Sandoz.' Zou je zijn jas en hoed niet vast gaan halen? dacht John verontwaardigd. Hij wilde de Oostenrijker net de kamer uit sturen toen hij zag dat Sandoz begon te trillen. John schreef het eerst toe aan diens ziekte. Sandoz was bijna doodgegaan en hij was nog altijd erg zwak. 'Ga toch zitten, broeder,' zei John rustig. Hij ging naar Sandoz toe om die naar zijn stoel te helpen en wierp een boze blik naar Voelker. 'Ik geloof dat broeder Sandoz rust nodig heeft, pater Voelker. Nu meteen.' 'Ach, ik ben te opdringerig geweest. Neem me niet kwalijk.' Voelker liep zonder verder aandringen naar de deur. 'Voelker is een idioot,' zei John Candotti op verachtelijke toon terwijl de voetstappen van de secretaris zich in de gang verwijderden. 'Laat u zich maar niet door hem opjagen, u kunt net zoveel tijd nemen als u zelf wilt. Per slot van rekening staan er voor deze kamer geen betalende gasten in de rij.' Hij ging op de rand van Emilio's bed zitten, want er waren geen andere stoelen in de kamer. 'Gaat het weer? U ziet eruit alsof u...' Alsof u bang bent, dacht hij, maar dat zei hij niet. 'Alsof u misselijk bent.' 'Het is... moeilijk, al die mensen om me heen.' 'Dat kan ik me voorstellen,' zei John automatisch, maar hij had zijn antwoord meteen weer in willen slikken. 'Het spijt me, dat was onnadenkend van me. Natuurlijk kan ik het me niet voorstellen.' Sandoz glimlachte heel flauw. 'Ik hoop het niet.' John voelde zich op zijn nummer gezet en vergat zijn plannen om de priester met zijn neus op de feiten te drukken. 'Ik hoop niet dat u het erg vindt, broeder, maar ik heb over uw handen zitten nadenken,' zei hij na een tijdje, zonder zelf precies te weten waarom hij met tegenzin over dit onderwerp begon. Sandoz had zelf geen enkele moeite gedaan om zijn handen te verbergen. Waarschijnlijk kwam het doordat John besefte wat Sandoz allemaal niet kon doen: zelf zijn teennagels knippen, zich scheren, alleen naar het toilet gaan. Hij kreeg de rillingen bij het idee alleen al. John maakte zijn tas open en haalde een paar dunne leren handschoenen te voorschijn waarvan de vingers en de duimen waren afgeknipt en de ontstane gaten bekwaam waren genaaid en afgezoomd. 'Ik bedoel maar, een chirurg kan uw handpalmen waarschijnlijk wel weer in orde krijgen, maar met deze handschoenen kunt u voorlopig misschien een beetje uit de voeten, bij wijze van spreken. Natuurlijk zal het wat onwennig zijn, maar ik denk dat u hiermee zelf dingen kunt vastpakken.' Sandoz keek hem met grote ogen aan. 'Ik bedoel, u kunt ze toch proberen? Baat het niet, dan schaadt het niet. Het zijn maar handschoenen, meer niet.' 'Dank u,' zei Sandoz met een vreemde klank in zijn stem. John was blij, al was het alleen maar omdat Sandoz zich door zijn voorstel niet beledigd toonde, en hielp de pater zijn onmogelijk lange, beschadigde vingers in de handschoenen te steken. Terwijl hij het vuurrode nieuwe weefsel probeerde te ontzien dat nog maar net was gehecht, vroeg hij zich af waarom ze dit Sandoz hadden aangedaan. Alle spieren in diens handen waren zorgvuldig losgesneden van het bot, waardoor zijn vingers twee keer zo lang waren geworden en John moest denken aan de klauwen van een of ander monster. 'Bij nader inzien was katoen misschien beter geweest,' zei John, 'maar dat is niet erg. Als u het een goed idee vindt maak ik wel een ander paar. Ik kan wel iets verzinnen om in dit lusje een lepel te laten passen, dan kunt u makkelijker eten. Sommige dingen moet je gewoon niet moeilijker maken dan ze al zijn, vindt u ook niet?' Hou je kop toch, John, zei hij in stilte tegen zichzelf, je kletst uit je nek. Hij was te ingespannen met de handschoenen bezig om te zien dat de tranen over het verweerde en overigens onbewogen gezicht van Sandoz stroomden. Toen John met de tweede handschoen klaar was keek hij op en zijn glimlach verdween abrupt. Sandoz zat geluidloos te snikken, even roerloos als een icoon, wel vijf minuten lang. John bleef op het bed zitten en wachtte tot de priester was teruggekeerd uit de herinnering die hem blijkbaar ineens had overmand. 'Broeder Candotti,' zei Sandoz ten slotte, zonder de moeite te nemen de tranen van zijn wangen te vegen, 'als ik ooit te biecht wil gaan zal ik dat bij u doen.' John Candotti wist bij uitzondering niets te zeggen. Hij begon te begrijpen waarom ze hem naar Rome hadden gehaald. 'Dank voor uw komst,' zei Sandoz. Candotti knikte, een, twee keer, alsof hij iets wilde bevestigen. Daarna ging hij stil de kamer uit. 4 Arecibo, Porto Rico: maart 2019 Jimmy Quinn stond zich te scheren, ver naar voren gebogen om in de zoals gewoonlijk veel te laag opgehangen spiegel te kunnen kijken, toen de oplossing ineens tot hem doordrong. Zo ging het meestal met zijn beste ideeën. Soms kreeg hij die als hij aan het douchen was, door zijn knieën zakkend om het water over zijn hoofd te laten stromen. Hij vroeg zich af of de vreemde houding de aanvoer van bloed naar zijn hersenen misschien bevorderde. Anne Edwards zou dat wel weten: hij moest niet vergeten het haar te vragen als hij weer bij haar ging eten. Dit idee had er trouwens wel erg lang over gedaan. Jimmy had Peggy Soong beloofd een middenweg te zoeken tussen de belangen van de werknemers en die van de eigenaren van Arecibo, maar hij had niets kunnen bedenken. Dat verbaasde hem, want doorgaans slaagde hij er wel in een manier te vinden om zowel zichzelf als zijn ouders, docenten, vrienden en vriendinnen tevreden te stellen. Zo moeilijk was dat niet als je jezelf in de positie van anderen verplaatste. Jimmy hield anderen graag te vriend. De Japanse leiding van de radiotelescoop van Arecibo was tot nu toe echter alleen te vriend te houden door je mond te houden en precies te doen wat je werd opgedragen. Van de wetenschappelijke medewerkers in Arecibo was hij zo ongeveer degene met het minste aanzien. Als de telescoop eens niet voor serieuze zaken werd ingezet, kon Jimmy er gebruik van maken voor zijn SETI-onderzoek, de hemel afspeurend naar radiosignalen van buitenaardse beschavingen. Dat Jimmy die taak toegewezen had gekregen zei al genoeg over de betekenis die aan dat onderzoek werd toegekend. Hij was echter vooral bezig met het op verzoek verzamelen van radiosignalen die van bepaalde doelen afkomstig waren. Als een astronoom met behulp van een optische telescoop iets belangwekkends had waargenomen, werd Arecibo gevraagd hetzelfde stukje van de hemel te onderzoeken op radiogolven om de twee waarnemingen te kunnen vergelijken. Arecibo mocht dan in hoge mate geautomatiseerd zijn, er was toch nog iemand van vlees en bloed nodig om de verschillende verzoeken te boekstaven, het gebruik van de telescoop in te delen, de resultaten bij elkaar te brengen en de gegevens naar de aanvrager te sturen. Jimmy was meer dan een secretaris, maar een Nobelprijs zou hij met dit werk ook nooit verdienen. De vraag was dus waarom er geld uitgegeven zou moeten worden aan een eersteklas gier als Sofia Mendes terwijl een kraker voor minder zijn werk heel goed kon automatiseren? Na zijn afstuderen aan Cornell kreeg Jimmy zijn baan bij het observatorium omdat hij bereid was weinig te verdienen, omdat hij zo slim was geweest zowel Japans als Spaans te leren en omdat hij redelijk op de hoogte was van optische en radioastronomie. Hij hield van zijn werk en hij was er goed in. Toch zag hij zelf ook wel in dat veel van wat hij deed zich goed voor automatisering leende. Hij begreep dat Masao Yanoguchi onder druk werd gezet om op de uitgaven te bezuinigen, omdat de mijnbouw op de maan tenslotte toch op niets leek uit te gaan draaien, en de beste manier om te bezuinigen was het uitschakelen van mensen in het proces. Yanoguchi was de grote baas van Arecibo geweest sinds het ISAS, het Japanse Instituut voor Lucht- en Ruimtevaart, het observatorium van de Amerikaanse regering had gekocht. Arecibo was voor de omvangrijke Japanse ruimtevaartindustrie niet meer dan een bijkomstigheid, maar Jimmy wist dat de Japanners bijzonder trots op hun nieuwe aanwinst waren. De Verenigde Staten hadden twee keer geprobeerd Japan aan de regels van het Westen te onderwerpen door een economische boycot af te kondigen. Beide keren waren de Amerikanen overtroefd door een explosieve reactie, eerst door de verovering van Azië en vervolgens door de verovering van de ruimte. En de Japanners hadden ditmaal geen fatale vergissing gemaakt zoals bij Pearl Harbor, toen ze verzuimd hadden de haveninstallaties te bombarderen. Jimmy had twee cursussen in de Japanse cultuur gevolgd en hij probeerde het geleerde in de praktijk te brengen, maar zelfs na bijna een jaar in Arecibo kon hij zich moeilijk voorstellen dat Japanners wilde gokkers waren. Toch hadden zijn docenten beweerd dat hun hele geschiedenis dat uitwees. De Japanners hadden keer op keer al hun geld op een en hetzelfde paard gezet. De ontstellende gevolgen van die ene vergissing bij Pearl Harbor hadden ervoor gezorgd dat ze als geen ander hun kansen konden berekenen, heel koel en doelgericht, maar ze bleven gokkers. Westerlingen die dit begrepen, had een van zijn profs ooit droog opgemerkt, konden nog weleens een spelletje poker van ze winnen. Jimmy sneed zichzelf toen hij eindelijk op het idee kwam en hij lachte luid en maakte een dansje terwijl hij de wond bette. Masao Yanoguchi zou hem niet ontslaan, althans niet meteen. Peggy de Hun zou hem niet levend villen en misschien wel denken dat hij toch nog niet zo stom was. Misschien kreeg hij Sofia Mendes als gier, daar zou Emilio blij om zijn. En nu hij erover nadacht, misschien zat er verdorie nog een mooi onderwerp voor een proefschrift in. 'Je hebt het weer voor elkaar, Quinn,' zei hij opgetogen tegen zijn bebloede spiegelbeeld. Hij ging zich snel aankleden om naar het observatorium te gaan. 'Kom binnen, meneer Quinn.' Masao Yanoguchi wenkte Jimmy door de deuropening van zijn kantoor. 'Ga toch zitten.' Ze speelden de rol van de ander: Yanoguchi deed zich voor als de welwillende Amerikaanse werkgever en Quinn liet als een echte Japanse ondergeschikte zijn zenuwen blijken in de aanwezigheid van een meerdere. Ze spraken een paar minuten over de komende wedstrijd voor de wereldbeker, maar uiteindelijk kwam Jimmy ter zake. 'Doctor Yanoguchi, ik heb over het KI-programma nagedacht,' begon Quinn. 'Ik weet dat ik vooral lopende-bandwerk doe en ik begrijp dat het zakelijk gezien verstandig zou zijn om het te automatiseren. Daarom zat ik met het idee te spelen om aan mijn promotie te gaan werken en toen bedacht ik ineens dat u en ISAS weleens belangstelling zouden kunnen hebben voor mijn onderwerp.' Jimmy pauzeerde en trok zijn wenkbrauwen op om te zien of hij verder kon gaan. Yanoguchi knikte, kennelijk opgelucht dat Quinn niet was gekomen om ruzie te maken. Jimmy was blij dat hij zo'n geloofwaardige indruk maakte en ging enthousiast verder. 'Ziet u, ik zou graag een klein experiment doen om een geautomatiseerd sterrenkundig programma te vergelijken met de prestaties van de oorspronkelijke menselijke werknemer. Ik zou het programma willen laten ontwikkelen door een eersteklas analist van ISAS en daarna de resultaten stap voor stap vergelijken met mijn eigen werk, bijvoorbeeld over een periode van twee jaar.' Yanoguchi rechtte bijna onmerkbaar zijn rug en Jimmy paste zijn voorstel snel aan. 'Natuurlijk zou een jaar of zelfs een half jaar al genoeg kunnen zijn om een onderzoeksvoorstel te kunnen indienen en als ik een toelage krijg zou ik hier aan mijn dissertatie kunnen werken zonder dat het u iets kost.' 'Meneer Quinn,' zei Yanoguchi ten slotte, 'sommige mensen zouden kunnen denken dat een dergelijke vergelijking onbetrouwbaar is, aangezien u zelf in staat bent belangrijke gegevens achter te houden.' 'Dat is natuurlijk zo, meneer, maar dat kan gezegd worden van iedereen die zich niet graag aan een KI-analyse onderwerpt. U moet me niet kwalijk nemen, doctor Yanoguchi, maar het is een publiek geheim dat de meeste mensen hopen dat de automatisering op een mislukking uitdraait. Ik denk dat het inzetten van een echt goede analist voldoende zekerheid biedt dat de betrokkene geen informatie achterhoudt. En omdat ik de gegevens voor mijn eigen dissertatie gebruik heb ik des te meer reden om ervoor te zorgen dat de resultaten betrouwbaar zijn.' Yanoguchi zei niets, maar omdat hij ook niet al te lelijk keek ging Quinn verder. 'Denkt u ook niet dat ISAS er belang bij kan hebben over harde vergelijkende gegevens te beschikken om elk afzonderlijk KI-programma mee te beoordelen? Om te zien of een computer geen dingen ontgaan die een mens zou oppikken? En als dat niet het geval is, dan kan het Instituut kunstmatige intelligentie blijven gebruiken om ondergeschikte banen zoals de mijne te automatiseren in de wetenschap dat het werk net zo goed wordt gedaan als door mensen. Het is maar een klein radertje in het geheel dat goed onderzocht kan worden, meneer.' Jimmy wachtte even voordat hij er bedachtzaam aan toevoegde: 'Natuurlijk is het maar een klein experiment. Als het niets oplevert kost het u hoogstens zes maanden extra salaris voor mij. Maar als het iets wordt, zou dat Arecibo in een goed daglicht stellen...' Net als Masao Yanoguchi. Die niets zei, zodat Jimmy maar doorging. 'Als u er niets op tegen hebt, meneer, zouden we Sofia Mendes de analyse misschien kunnen laten doen. Ze moet erg goed zijn en...' 'Erg duur,' merkte Yanoguchi op. 'Maar een vriend van me kent haar en volgens hem zou ze zo'n experiment wel willen doen met het oog op de publiciteit. Als haar programma beter werk levert dan ik kan haar agent dat gebruiken om een hoger honorarium voor haar te bedingen. Misschien kunnen we het zelfs met hem op een akkoordje gooien. Als zij wint betaalt ISAS haar bijvoorbeeld het dubbele...' 'En als ze verliest krijgt haar agent niets?' opperde Masao Yanoguchi peinzend. Dat is toch een gokje waard, dacht Jimmy, die Yanoguchi telepathisch probeerde te beïnvloeden. Je loopt maar weinig risico, waag het er toch op. Maar Jimmy verwachtte geen antwoord en hij drong ook niet aan. Yanoguchi zou nooit ja kunnen zeggen zonder toestemming van het bestuur van ISAS en misschien nog wel van anderen ook. Veel mensen hadden belang bij kunstmatige intelligentie. Dat was ook het mooie van het plan: hoe meer tijd de Japanners nodig hadden om een beslissing te nemen, des te langer zou Jimmy zijn baan houden. En als hij toestemming kreeg zou het de gier maanden kosten om hem te hersenspoelen terwijl de vergelijking daarna nog eens minstens zes maanden zou gaan duren. Als hij beter bleek te zijn dan de computer zou hij zijn baantje houden en als het weinig verschil uitmaakte zou ISAS misschien toch van beleid veranderen en zorgen dat er na een analyse nog meer proeven werden gedaan. Daar zou Peggy wel blij mee zijn, want dan konden er meer mensen blijven werken en sommigen zouden bij een eerlijke vergelijking weleens beter kunnen zijn dan het computerprogramma. En als Jimmy het slechter deed dan het programma, nou ja, misschien moest hij dan echt ergens anders aan zijn promotie gaan werken... Masao Yanoguchi staarde naar Jimmy's openhartige, onschuldige gezicht en begon ineens te lachen. 'Meneer Quinn,' mompelde hij niet onvriendelijk, 'ik heb u door.' Jimmy voelde zich betrapt en bloosde. 'Niettemin is het een interessant voorstel,' zei Yanoguchi, die opstond en Jimmy naar de deur bracht. 'U wilt wel zo goed zijn het op papier te zetten?' 5 Cleveland, Ohio: augustus 2014 -- mei 2015 Als zijn terugreis van het vluchtelingenkamp in Soedan naar de Verenigde Staten niet zo vermoeiend was geweest, dan had Emilio Sandoz zijn eerste confrontatie met Sofia Mendes misschien heel wat beter verwerkt. Nu was hij nog onder de invloed van jetlag en van de cultuurschok en kostte het hem enkele weken om zijn reacties op de vrouw in bedwang te krijgen. In een tijdspanne van twintig uur was hij verhuisd van een oorlogsgebied in de Hoorn van Afrika naar de campus van de John Carroll-universiteit, gelegen in een vredige en aantrekkelijke buitenwijk met goed onderhouden oude huizen waar gezonde kinderen lachend en gillend aan het spelen waren, niet gekweld door ziekte, wanhoop, ondervoeding of doodsangst. Hij verbaasde zich over de schok die hun aanblik hem bezorgde. Ook de tuinen waren verbazingwekkend, in meer dan een opzicht: de aarde die even zwart was als de grond waarop koffiebomen groeiden, de uitbundige mengeling van zomerbloemen en sierplanten, het overdadige gebruik van regenwater en mest... Hij had wel een paar dagen vrij willen hebben, maar er was al een afspraak gemaakt. Hij zou Sofia Mendes op de tweede dag van zijn terugkeer ontmoeten in een van de mensa's waar Turkse koffie werd geserveerd, een vloeistof die Sofia met regelmatige tussenpozen tot zich moest nemen zoals hij later zou ontdekken. Emilio was de volgende morgen ruim op tijd aanwezig en vond een plaatsje achterin, vanwaar hij de ingang in het oog kon houden. Hij luisterde stilletjes naar het gelach en naar de even geestige als luchtige gesprekken die om hem heen werden gevoerd om weer aan de Engelse taal te wennen. Ook al zou hij geen drie jaar weg zijn geweest en daarvoor niet langer dan tien jaar tot priester zijn opgeleid, dan nog zou hij zich bij deze studenten niet thuis hebben gevoeld. De jonge mannen droegen fel gekleurde, ingewikkeld uitziende plooimantels waardoor ze bredere schouders en smallere heupen leken te hebben, de jonge vrouwen waren superslank en zagen er heel aantrekkelijk uit in hun matte of glanzende kledij waarin de kleuren pioenrood en witroze overheersten. Hij was gefascineerd door de zorg die ze aan hun uiterlijk hadden besteed, door hun fraaie kapsels, elegante schoenen en fijnzinnige make-up. Hij moest ook denken aan de vluchtig gedolven graven in Soedan, maar hij wist dat het deels door zijn vermoeidheid kwam en daarom toomde hij zijn woede in. Sofia Mendes kwam doelgericht door deze speeltuin van gekunsteld vermaak aangebeend en wekte hem op uit zijn grimmige overpeinzingen. Om de een of andere reden wist hij al van een afstand dat dit de vrouw was met wie hij een afspraak had en hij herinnerde zich wat een danslerares in Madrid eens had gezegd over de ideale Spaanse danseres: 'Kin geheven, een vorstelijke statuur. Het middenrif hoog boven de heupen, de armen suavamente articuladas. De borsten naar voren als de hoorns van een stier,' had ze gezegd, een absurde ongerijmdheid waarom hij had moeten lachen, 'maar suave, no rígido.' Mendes had zo'n fiere houding dat hij tot zijn verbazing merkte dat ze nauwelijks langer dan een meter vijftig was toen hij opstond om haar te begroeten. Haar zwarte haar was op de klassieke manier recht naar achteren gekamd en ze was heel eenvoudig gekleed in een zwarte rok en een blouse van rode zijde. Het contrast met de studenten in de mensa was onmogelijk over het hoofd te zien. Ze schudde hem met opgetrokken wenkbrauwen kort de hand en keek de ruimte door. 'Die lui zijn net zo mooi als een vaas met snijbloemen,' merkte ze op, een vergelijking die even koel als doeltreffend was. De vitaliteit van de jongens en de schoonheid van de meisjes leken op slag vergankelijk. Emilio zag ineens wie van hen vroeg oud zou worden, wie haar vormen zou verliezen, hoevelen van hen hun originaliteit en hun ambitieuze dromen zouden kwijtraken. En hij was ontdaan over de precisie waarmee haar opmerking zijn eigen stemming samenvatte, beïnvloed als die was door zijn eigen prikkelbaarheid... en die van haar. Verdere koetjes en kalfjes liet ze de volgende maanden achterwege. Ze zagen elkaar drie keer per week en Sandoz begon het idee te krijgen dat hij aan een eindeloos verhoor werd onderworpen. Hij merkte dat anderhalf uur het maximum was dat hij kon verdragen, de rest van de dag was hij weinig meer waard en kon hij zich nog maar moeilijk concentreren op de cursussen in elementair Latijn en taalkunde die hij tijdens zijn verblijf aan de universiteit moest geven. Ze zei nooit goedemorgen en liet zich niet in met oppervlakkig gepraat. Ze ging domweg tegenover hem zitten, sloeg haar notitieblok open en begon hem uit te horen over de manier waarop hij een nieuwe taal leerde, over de ezelsbruggetjes die hij gebruikte, over de gewoonten die hij zich had aangeleerd, over de methoden die hij bijna instinctief gebruikte en ook over de formele, wetenschappelijk aanvaarde technieken bij het in de praktijk onvoorbereid analyseren en begrijpen van een vreemde taal. Telkens wanneer hij met een grap of een anekdote het ijs probeerde te breken keek ze hem strak aan, net zolang tot hij het opgaf en haar vraag beantwoordde. Beleefdheid wekte regelrecht argwaan op. Een van de eerste keren stond hij op toen ze was gaan zitten en beantwoordde hij haar openingsvraag met een ironische buiging waarvoor Cesar Romero zich niet had hoeven schamen. 'Goedemorgen, señorita Mendes, hoe maakt u het? Is het geen heerlijk weer? Wilt u misschien gebak bij de koffie?' Ze keek hem aan met half dichtgeknepen, ondoorgrondelijke ogen en hij verwachtte niets anders dan een lichte toegeeflijkheid, een normale begroeting. 'Ik hou niet van dat Spaanse hidalgo-gedoe, dat is smakeloos,' zei ze kil. Na een korte stilte keek ze naar haar notitieblok. 'Zullen we dan maar beginnen?' Na nog een paar van zulke ervaringen was hij zijn jungiaanse ideaalbeeld van de Spaanse vrouw wel kwijt. Tegen het eind van de eerste maand kon hij haar als een mens van vlees en bloed gaan zien en proberen haar te peilen. Engels was niet haar moedertaal, dat was wel duidelijk. Daarvoor sprak ze te veel volgens de regels en ook haar uitspraak was niet helemaal natuurlijk. Ondanks haar naam en uiterlijk was ze geen Spaanse van geboorte en evenmin een Griekse, een Française of Italiaanse. Wat haar nationaliteit betrof kon hij haar helemaal niet thuisbrengen. Hij schreef haar zakelijke houding toe aan het feit dat ze per opdracht werd betaald: hoe sneller ze werkte, des te meer verdiende ze. Die veronderstelling leek bevestigd te worden toen ze hem een keer verweet dat hij te laat was. 'Doctor Sandoz,' zei ze. Sofia noemde hem nooit pater. 'Uw meerderen hebben veel geld in deze analyse gestoken. Vindt u het soms leuk om hun en mijn tijd te verspillen?' Eén keer had ze iets over zichzelf verteld, aan het eind van een gesprek dat hem zo in verlegenheid had gebracht dat hij er later nog eens een nachtmerrie over had gehad. 'Soms begin ik met liedjes,' zei hij, naar voren leunend en zonder erbij na te denken hoe het moest klinken. 'Die bevatten een elementaire grammatica die ik kan ontleden. Liedjes vol verlangen voor de toekomstige tijd, weemoedige liedjes voor de verleden tijd, liefdesliedjes voor de tegenwoordige tijd.' Hij bloosde toen hij besefte wat hij had gezegd en dat maakte het alleen nog erger, maar ze nam er geen aanstoot aan. Ze leek zelfs helemaal niet op het idee te komen dat er iets achter zijn woorden zou kunnen steken. In plaats daarvan viel haar mond open van verbazing en keek ze door het raam van de mensa naar buiten. 'Wat boeiend,' zei ze, alsof de rest van wat hij had verteld dat niet was geweest. 'Ik heb precies hetzelfde,' hernam ze op bedachtzame toon. 'Is het u ook opgevallen dat slaapliedjes heel vaak de gebiedende wijs gebruiken?' Zijn verlegenheid bleef onopgemerkt, iets waarvoor Emilio Sandoz God dankbaar was. De gesprekken met Mendes mochten dan uitputtend en enigszins deprimerend zijn, het evenwicht werd hersteld door een opmerkelijke studente die zijn basiscursus Latijn volgde. Anne Edwards liep tegen de zestig en droeg haar fijne grijze haar in een lange vlecht. Ze was robuust, watervlug en intellectueel onbevreesd, met een verrukkelijk klinkende lach die ze tijdens de colleges vaak liet horen. Twee weken na het begin van de cursus bleef Anne achter terwijl de overige studenten de zaal verlieten. Emilio was bezig zijn paperassen te verzamelen en keek haar afwachtend aan. 'Mag u 's avonds eigenlijk van uw kamer af?' vroeg ze. 'Of worden zulke aardige priesters opgesloten tot ze kinds zijn?' Hij tikte de as van zijn luchtsigaar en trok vragend zijn wenkbrauwen op. 'Wat had u in gedachten?' 'Nou, ik zou best willen voorstellen onze gelofte in de prullenmand te gooien en voor een wild weekend naar Mexico te gaan, maar ik heb huiswerk.' Dat laatste woord zei ze op luide toon. 'En alleen maar omdat een achterlijke prof vindt dat we zo nodig de ablatief onder de knie moeten krijgen, naar mijn bescheiden mening veel te vroeg, dus waarom komt u vrijdagavond niet bij mij eten?' Emilio leunde naar achteren op zijn stoel en keek haar met zichtbare bewondering aan. 'Hoe zou ik zo'n uitnodiging kunnen afslaan, mevrouw?' Hij boog naar voren en voegde eraan toe: 'Is uw man er ook?' 'Jammer genoeg wel,' antwoordde Anne grinnikend, 'maar hij is heel tolerant en ruimdenkend. En hij valt heel snel in slaap.' Het huis van de Edwards was vierkant en zag er degelijk uit. Emilio zag tot zijn genoegen dat er in de omringende tuin behalve bloemen ook allerlei groenten stonden, tomaten, pompoenen, slaplanten, peentjes en peperplanten. George Edwards trok zijn tuinhandschoenen uit om hem te begroeten en ging hem voor naar binnen. Emilio was meteen onder de indruk van zijn hartelijke gezicht, dat een groot gevoel voor humor verried. George was ongeveer even oud als Anne en zijn grijze haar was dik, maar hij was zo mager dat je onwillekeurig aan een chronische HIV-infectie of aan een te snelle werking van de schildklier dacht. Het lag meer voor de hand dat hij regelmatig een eind ging hardlopen, want George zag er bijzonder fit uit. Niet iemand die heel snel in slaap viel, dacht Emilio met een stil lachje. Anne was in de grote, lichte keuken met het eten bezig. De geur kwam Emilio bekend voor, maar het duurde even voordat hij die thuis kon brengen. Hij liet zich op een keukenstoel zakken. 'Díos mio, bacalaitos!' riep hij uit. Anne lachte. 'Plus asopao met tostones. En als dessert...' 'Vergeet dat huiswerk alstublieft. Laten we samen weggaan,' zei Emilio smekend. 'Tembleque!' verklaarde ze met een triomfantelijke lach, blij dat ze haar gast zo'n plezier deed. 'Een kennis uit Porto Rico heeft me geholpen het menu samen te stellen. Hier in de buurt zit een geweldige colmado. Je kunt er werkelijk alles krijgen, yautía, batatas, yuca, amarillos...' Emilio trok een ernstig gezicht, maar zijn ogen glinsterden. 'U weet het misschien niet, maar in de zeventiende eeuw was er een ketter uit Porto Rico die beweerde dat Jezus de geur van bacalaitos gebruikte om Lazarus uit de dood op te wekken. De bisschop veroordeelde hem tot de brandstapel, maar zijn laatste wens was een maaltijd en hij stierf met een lach om zijn mond.' George lachte terwijl hij Sandoz en Anne allebei een ondiep glas gaf, gevuld met een romige, schuimende vloeistof. 'Bacardi añejo,' fluisterde Sandoz onder de indruk. George hief zijn eigen glas en ze brachten een toast uit op Porto Rico. 'Zo,' zei Anne op serieuze toon, haar fijne wenkbrauwen belangstellend opgetrokken. Ze leek een toonbeeld van beleefdheid, al stond ze op het punt weer een slok te nemen. 'En hoe bevalt het celibaat?' 'Rottig,' antwoordde Emilio prompt en naar waarheid. Anne verslikte zich in haar drankje en hij gaf haar een servetje zodat ze haar neus kon afvegen. Voordat ze helemaal was bijgekomen stond hij op en stak met een ernstig gezicht een toespraak af voor de denkbeeldige deelnemers aan een ouderwetse praatgroep. 'Hallo, ik ben Emilio. Ik kan het me niet herinneren, maar ik geloof dat het hulpeloze kind in mij een ongewilde sexverslaafde is geweest en daarom doe ik aan onthouding en geloof ik in een Hogere Macht. Waarom druipt u zo?' 'Ik weet alles van anatomie,' zei Anne, die haar waardigheid probeerde te herwinnen terwijl ze haar blouse met het servetje schoonveegde. 'Ik kan precies uitleggen hoe je een drankje door je neus kunt uitspugen.' 'Dat is nog waar ook,' merkte George op. 'Ze kan het echt. Bestaan er geen praatgroepen voor mensen met een spraakwaterval? Anonieme Zeikerds of zo?' 'Allemachtig,' kreunde Anne. 'Die heeft een baard.' 'George heeft toch geen baard?' vroeg Emilio onschuldig. De avond vloog voorbij. Bij hun volgende afspraak was het Anne die hem bij de deur begroette. Ze legde haar handen op zijn schouders en ging op haar tenen staan om een kuise zoen op zijn voorhoofd te geven. 'De eerste keer was je hier als onze gast,' zei ze terwijl ze hem recht aankeek. 'Van nu af aan hoor je bij de familie, lieve schat, dus je pakt je verdomde biertje zelf maar.' Daarna maakte hij minstens een keer per week de lange, aangename wandeling naar het huis van Anne en George. Soms was hij de enige genodigde maar vaak waren er nog anderen, studenten, vrienden, buren of interessante mensen die Anne of George had ontmoet en mee naar huis had genomen. De gesprekken waren even levendig als geestig en besloegen alle mogelijke onderwerpen, van politiek, godsdienst en basketbal tot de oorlogen in Kenia en Centraal-Azië. De avonden eindigden meestal met het uitwisselen van grappen voordat de gasten naar huis gingen. Het huis werd een toevluchtsoord voor hem, een plek waar een jezuïet zich welkom en op zijn gemak kon voelen, waar hij energie kon opdoen in plaats van die kwijt te raken. Het was het eerste echte thuis dat Emilio Sandoz had gekend. Tijdens hun gesprekken, onder het genot van een drankje op de afgeschutte veranda aan de achterkant, vernam hij dat George als ingenieur had gewerkt aan het ontwikkelen van apparatuur voor onderzeese mijnbouw. Voor die tijd had George zich met van alles en nog wat beziggehouden, met houten rekenlinealen, met Iliac IV en Fortran, met neurale netwerken, fotonica en nanomachines. George was net gepensioneerd en had zijn vrije tijd de eerste weken gebruikt om het oude huis met een fijne kam na te lopen en kleine karweitjes te doen, tot hij trots kon zijn op de soepel scharnierende ramen, op de sierstenen die hij had gelegd en op de netjes opgeruimde werkkamer. Daarna verslond hij het ene na het andere boek, vergrootte de tuin, bouwde een prieel en richtte de garage anders in. Toen er niets meer te doen was verzonk hij in een suffige tevredenheid. Hij verveelde zich stierlijk. 'Doe je aan hardlopen?' vroeg hij hoopvol aan Sandoz. 'Ik heb op school wel aan veldlopen gedaan.' 'Pas op, schat, hij probeert je lekker te maken. De ouwe zot is aan het trainen voor de marathon,' zei Anne bars, hoewel haar ogen straalden van bewondering. 'Als hij zich zo blijft aanstellen heeft hij straks een paar nieuwe knieën nodig. Al heb ik natuurlijk niets te klagen als hij tijdens het lopen het loodje legt. Ik heb altijd vurig geloofd in een hoge levensverzekering.' Emilio ontdekte dat Anne zijn cursus volgde uit belangstelling, omdat ze in haar werk jarenlang medisch Latijn had gebruikt. Ze had eigenlijk huisarts willen worden, maar omdat ze slecht was in biochemie specialiseerde ze zich in biologische antropologie. Na haar promotie kreeg ze een aanstelling als docente algemene anatomie aan het Case Western Reserve in Cleveland. Na jaren in de snijzaal liet ze zich nog maar door weinig afschrikken en daarom ging ze op haar veertigste terug naar de collegebanken. Ze studeerde af in traumageneeskunde, een richting die stressbestendigheid en een basiskennis van neurochirurgie, dermatologie en tal van andere specialismen vereiste. 'Ik hou wel van al dat bloed,' verklaarde ze nuffig terwijl ze Emilio een servetje gaf. 'Zal ik eens uitleggen hoe dat met je neus zit? Anatomisch zit het heel interessant in elkaar. De epiglottis zit als een klein pleedeksel op het strottenhoofd...' 'Anne!' riep George. Ze stak haar tong uit. 'Nou goed, op de Eerstehulp maak je tenminste nog eens wat mee. Soms krijg je in een uur tijd te maken met een ingedrukte borstkas, een schedel met een kogelgat en een kind met uitslag.' 'Hebben jullie geen kinderen?' vroeg Emilio op een avond tot zijn eigen verbazing. 'Nee,' zei George zonder een spoor van verlegenheid. 'Blijkbaar planten wij ons slecht voort in gevangenschap.' Anne lachte. 'O god. Je zult het niet geloven, Emilio, maar wij hebben jaren aan periodieke onthouding gedaan!' Haar ogen puilden uit van ongeloof. 'En wij maar denken dat het werkte!' Ze proestten het uit. Hij was dol op Anne, hij voelde zich van het begin af aan vertrouwd bij haar. Na een paar weken, toen zijn eigen gevoelens in de knoop begonnen te raken, had hij duidelijk behoefte aan advies. Maar ook al meende hij dat hij bij haar aan het goede adres zou zijn, hij was nu eenmaal gesloten van aard en het eerste semester was half voorbij voordat hij op een avond, nadat hij George had geholpen de tafel af te ruimen, voldoende moed had verzameld om Anne te vragen of ze zin had een eindje te gaan wandelen. 'Denk erom dat jullie je gedragen,' zei George streng. 'Ik ben wel oud, maar ik kan goed schieten.' 'Rustig maar, George,' zei Anne over haar schouder terwijl ze met Emilio de inrit afliep. 'Mijn tentamen is natuurlijk een flop geworden en dat gaat hij me nu vertellen.' Het gesprek begon heel luchtig. Anne had hem een arm gegeven en liep fier naast hem, bijna even lang als hij. Twee keer probeerde hij het onderwerp aan te snijden zonder de juiste woorden te kunnen vinden. Ten slotte zuchtte ze geamuseerd en zei: 'Ik wil alles van haar weten.' Sandoz lachte kort en streek met een hand over zijn donkere haar. 'Ben ik zo doorzichtig?' 'Nee,' zei ze geruststellend. 'Ik heb je alleen een paar keer in de mensa gezien, samen met een knappe jonge vrouw. De conclusie was gauw getrokken. Nou? Laat eens horen!' Hij vertelde over de ongenaakbare zakelijkheid van Sofia Mendes, over haar accent dat hij volmaakt kon imiteren zonder het te kunnen thuisbrengen. Over haar opmerking over de hidalgo, een ongerijmde reactie op zijn voorzichtige poging om het ijs te breken. Over haar vijandigheid die hij kon bespeuren maar niet begrijpen. En, om bij het begin te eindigen, over de bijna voelbare schok die hij bij de eerste ontmoeting had gekregen. Die was geen gevolg van haar aantrekkelijke verschijning en ook geen kwestie van hormonen, eerder van het besef dat hij haar al eens eerder had ontmoet. 'Het is natuurlijk maar een gok,' zei Anne nadat ze hem had laten uitpraten, 'maar het zou me niet verbazen als ze een sefardische was.' Hij bleef abrupt staan en kneep zijn ogen dicht. 'Ja, natuurlijk. Een jodin van Spaanse afkomst.' Hij keek Anne aan. 'Dan verwijt ze mijn voorouders zeker dat die haar voorouders in 1492 uit Spanje hebben verdreven.' 'Dat zou veel verklaren.' Anne haalde haar schouders op en ze liepen verder. 'Persoonlijk hou ik van een baard, schat, maar je ziet er wel uit als het hoofd van de inquisitie. Misschien reageert ze daarom zo sterk op je.' Er konden nog wel meer jungiaanse archetypen in het spel zijn, bedacht hij. 'De Balkan,' zei hij na een tijdje. 'Aan haar tongval te horen kan ze van de Balkan komen.' Anne knikte. 'Zou kunnen. Veel sefarden zijn na hun verbanning op de Balkan beland. Misschien komt ze uit Roemenië of Turkije of uit Bulgarije.' Ze floot zachtjes toen ze aan de oorlog in Bosnië dacht. 'Zal ik je eens iets over de Balkan vertellen? Als de mensen daar bang zijn dat ze zullen vergeten wie hun vijand is, dan schrijven ze een epos en zorgen ervoor dat hun kinderen het uit hun hoofd leren. Al vijfhonderd jaar bewaren ze even levendige als slechte herinneringen aan de Spaanse katholieke imperialisten.' De stilte duurde iets te lang om zijn volgende opmerking geloofwaardig te laten klinken. 'Ik wilde haar alleen maar beter begrijpen.' Anne keek hem cynisch aan, maar Emilio hield koppig vol. 'Onze taak is op zich al moeilijk genoeg, als we niet met elkaar kunnen opschieten wordt hij alleen maar harder.' Anne stond op het punt een snedige opmerking te maken, maar Emilio zag haar kijken. 'Hou je mond nou maar,' snoof hij en ze giechelde als een kind dat een schuine grap heeft gehoord. Daarna gaf ze hem weer een arm en ze gingen terug naar haar huis, begeleid door de geluiden van de late avond. Honden blaften, de wind ruiste en fluisterde in de bomen en ergens hoorden ze een vrouw roepen: 'Heather, nu ga je naar bed! Ik zeg het niet nog een keer!' 'Heather, dat is een ouderwetse naam. Die zal het kind wel van haar grootmoeder hebben.' Anne bleef ineens staan en Emilio keek opzij. 'Verdomme nog aan toe, Emilio, misschien is God voor jou net zo tastbaar als George en ik voor elkaar zijn... We waren net twintig toen we gingen trouwen, ergens in de oertijd. En geloof me, je blijft geen veertig jaar samen zonder dat je af en toe een verleidelijk alternatief tegenkomt.' Hij wilde iets zeggen, maar ze stak haar hand op om hem het zwijgen op te leggen. 'Wacht even. Ik zal je een ongevraagde raad geven, schat. Ik weet dat het lichtzinnig klinkt, maar probeer niet je gevoelens te verbergen. Daardoor gaat alles naar de donder,' zei ze op tamelijk felle toon terwijl ze verderliepen. 'Durf in de spiegel te kijken en probeer zo eerlijk mogelijk te zijn. God lijkt misschien niet erg op een burgerlijke bleekscheet zoals ik, maar ik vind dat je iets met je gevoelens moet doen.' Ze konden George in het licht van de buitenlamp op de veranda zien zitten. Ze sprak op heel zachte toon. 'Misschien houdt God nog meer van je als je Hem later een gaaf hart kunt tonen.' Emilio kuste haar ten afscheid, zwaaide naar George en ging met een hoofd vol gedachten op weg naar John Carroll. Anne ging naast George zitten en riep hem nog iets na: 'Hé, wat heb ik voor mijn tentamen gehaald?' 'Een zesje. Je moet de ablatief nog maar eens bestuderen.' 'Verdomme!' riep ze. Haar lach klonk nog lang na in het donker. De volgende maandag had hij een paar besluiten genomen. Het leek hem wat al te opzichtig om zijn baard af te scheren, maar verder probeerde hij zich even koel te gedragen als Beau Bridges. Sofia Mendes ontdooide een heel klein beetje. Hij begon niet over koetjes en kalfjes en schikte zich naar haar patroon van vraag en antwoord. Het werk verliep vlotter dan anders. Hij maakte er een gewoonte van een eind met George Edwards mee te lopen als die ging trainen en hij nam zich voor in het voorjaar mee te doen op de tien kilometer. George, die op de marathon uit zou komen, was blij met zijn gezelschap. 'Tien kilometer is niet iets om je voor te schamen,' zei de gepensioneerde man grinnikend. En Emilio vond ook werk op een middelbare school in een arme buurt van East Cleveland. Hij droeg zijn overtollige energie op aan God. Na enige tijd kreeg hij zijn beloning in de vorm van een straaltje vriendschap. Sofia Mendes had hun afspraken een paar weken opgeschort en vervolgens gezegd dat ze hem iets wilde laten zien. Ze kwam bij hem in zijn kantoor en ze riep het dossier op van het net. 'Kom er maar gewoon tussen,' zei ze nadat ze naast hem was gaan zitten. 'Stel u voor dat u wordt uitgezonden naar een gebied waar een onbekende taal wordt gesproken, een taal die u niet van tevoren heeft kunnen bestuderen.' Hij deed wat ze zei. Na een paar minuten geluisterd te hebben begon hij willekeurige vragen te stellen om een idee te krijgen. Alles zat in het programma, zijn jarenlange ervaring, compleet met de liedjes. Het waren zijn eigen prestaties, systematisch geordend en gezien door het prisma van haar eigen verbazingwekkende intellect. Uren later schoof hij zijn stoel naar achteren en keek haar aan. Haar ogen glansden. 'Geweldig,' zei hij dubbelzinnig. 'Gewoon geweldig.' En voor het eerst zag hij een vluchtige glimlach, maar toen ze opstond had ze haar grimmige waardigheid weer hervonden. 'Dank u.' Na een lichte aarzeling vervolgde ze op besliste toon: 'Het is een goed project geweest. Ik vond het prettig met u samen te werken.' Hij stond eveneens op, want ze maakte aanstalten om regelrecht de deur uit te lopen. 'Wat gaat u nu doen? Uw geld innen en vakantie vieren?' Ze staarde hem een ogenblik aan. 'U begrijpt het geloof ik echt niet,' zei ze. 'U leidt vast een erg beschermd leven.' Nu was hij het die haar zonder begrip aankeek. 'Weet u dan niet hoe belangrijk dit is?' Ze wees naar haar metalen armband die ze altijd droeg. Die had hij natuurlijk al opgemerkt, een tamelijk eenvoudig sieraad dat goed paste bij haar hele uiterlijk. 'Ik verdien net genoeg om van te eten. Het honorarium gaat naar mijn agent, die mij een contract heeft laten tekenen toen ik vijftien was. Ik heb op zijn kosten gestudeerd en alle contracten lopen via hem zolang ik hem niet heb terugbetaald. Deze armband is een elektronische waakhond, ik kan hem niet afdoen. Dit ding waakt over zijn belangen. Ik dacht dat iedereen dat wist.' 'Dat is toch zeker niet wettig?' vroeg hij nadat hij over zijn verbazing heen was. 'Dat is slavernij.' 'Noem het liever intellectuele prostitutie. Volgens de wet is het eerder een schuldbekentenis dan slavernij, dr. Sandoz. Ik zit er niet mijn hele leven aan vast. Zodra ik mijn schuld heb ingelost ben ik vrij om te doen wat ik wil.' Ze pakte haar spullen en was klaar om te gaan. 'Het is in elk geval beter dan echte prostitutie.' Het was meer dan hij kon verwerken. 'Wat gaat u nu dan doen?' vroeg hij verbijsterd. 'Ik ga naar de Militaire Academie. Een hoogleraar militaire geschiedenis is net met pensioen. Tot ziens, dr. Sandoz.' Hij schudde haar hand en keek haar na. Ze hield haar hoofd fier geheven, even waardig als een prinses. 6 Rome en Napels: maart -- april 2060 In maart slaagde een journalist erin met valse papieren het Jezuïetenhuis binnen te komen en tot de kamer van Emilio Sandoz door te dringen. Gelukkig was Edward Behr net onderweg en toen hij de opdringerige vragen van de journalist hoorde stormde hij gebukt naar binnen. Broeder Edward drukte de ongewenste bezoeker tegen de muur en hield hem daar vast terwijl hij buiten adem om hulp riep. Het hele incident werd helaas rechtstreeks uitgezonden via de zendapparatuur die de journalist bij zich had, al vond Edward het achteraf wel prettig dat het grote publiek had kunnen zien waartoe een kleine en dikke man met aanleg voor astma in staat was. Voor Sandoz was de episode letterlijk een nachtmerrie geweest en de aanleiding voor een terugslag. Maar al voor dit incident was het duidelijk dat hij mentaal niet erg vooruitging, ondanks het feit dat zijn lichamelijke toestand stabiel was geworden. De ergste symptomen van scheurbuik waren bedwongen, ook al was Sandoz nog snel moe en verdwenen de blauwe plekken niet. De artsen vermoedden dat de langdurige blootstelling aan kosmische straling een ongunstig effect had gehad op zijn vermogen om vitamine C op te nemen. Een verblijf in de ruimte had altijd wel nadelige gevolgen, tijdelijk of permanent. Mijnwerkers waren onder de grond nog het meest beschermd, maar de bemanningsleden van de shuttles en van de ruimtestations waren erg vatbaar voor tumors en voedingsziekten. Sandoz ging in elk geval nauwelijks vooruit. Het bleek onmogelijk kunsttanden in zijn kaak te zetten. Met twee bruggen was hij in staat normaal te eten, maar hij had nooit trek en bleef onder zijn gewicht. En de chirurgen waagden het niet iets aan zijn handen te doen. 'Zoals het nu is heeft het geen zin,' zei een van hen. 'Het bindweefsel is net spinrag, het breekt af zodra je het aanraakt. Misschien dat we over een jaar...' De orde had de hulp ingeroepen van broeder Singh, een Indiër die veel ervaring had met het vervaardigen van beugels en kunstledematen. Singh slaagde erin een soort protheses te maken waarmee Sandoz wat meer kracht in zijn vingers kreeg en ze beter kon bewegen. De beugels, die er even delicaat uitzagen als suikerspin, werden over zijn polsen geschoven en aan zijn onderarmen bevestigd. Sandoz was even beleefd als altijd, hij prees het vakmanschap van broeder Singh en bedankte hem voor zijn hulp. En hij deed elke dag trouw zijn oefeningen, met een koppige volharding die broeder Edward verontrustte en op den duur zelfs angst aanjoeg. De verwachting was dat Sandoz vroeg of laat zou leren alleen de buigspieren van zijn polsen te gebruiken om de servomotoren te activeren die op de elektrische stroompjes in zijn onderarmen liepen. Maar zelfs na een maand slaagde hij er niet in zijn polsen voldoende te beheersen en de oefeningen met zijn vingers beroofden hem van zijn laatste krachten. Broeder Edward hield de sessies daarom zo kort mogelijk, de tijd afmetend aan de tranen die het telkens kostte om enige vooruitgang te boeken. Twee dagen nadat een andere journalist was betrapt bij een poging langs de gevel naar boven te klimmen, liet de generale overste Edward Behr en John Candotti bij zich komen. Hij had zijn gebruikelijke bespreking met zijn secretaris net achter de rug en John zag tot zijn ongenoegen dat Voelker in de kamer bleef. 'Broeder Voelker heeft als zijn mening te kennen gegeven dat Emilio baat zou kunnen hebben bij een retraite, heren,' begon Vincenzo Giuliani, met een blik op Candotti die zoveel betekende als 'hou je mond en speel nu maar gewoon mee'. 'En hij is zo vriendelijk geweest aan te bieden zelf de spirituele oefeningen te leiden. Ik ben benieuwd naar uw mening.' Broeder Edward schoof heen en weer en boog naar voren. Het hart lag hem op de tong, maar hij wilde niet als eerste reageren. Johannes Voelker was hem trouwens voor. 'Ons is geleerd in moeilijke tijden geen besluiten te nemen. Het is duidelijk dat Sandoz in duisternis is gedompeld, en dat is ook geen wonder. Sandoz is geestelijk verlamd, niet in staat vooruit te komen. Ik stel daarom een retraite voor onder de hoede van iemand die hem kan helpen zich op zijn komende taak voor te bereiden.' 'Misschien zou het een stuk beter met hem gaan als iedereen hem niet zo op zijn nek zat,' zei John met een vriendelijke glimlach, hoewel hij Voelker een opgeblazen kikker vond. 'Neem me niet kwalijk, overste,' zei broeder Edward snel. De animositeit tussen Candotti en Voelker begon legendarische proporties aan te nemen. 'Met alle respect, maar de spirituele oefeningen zijn een buitengewoon emotionele ervaring. Ik geloof niet dat Emilio daar op dit moment tegen bestand is.' 'Daar kan ik alleen maar mee instemmen,' zei John welwillend. En Johannes Voelker is wel de laatste mens op aarde die ik Sandoz als begeleider zou toewensen, dacht hij. Niemand was gebaat bij diens 'geen gezeik'-aanpak. 'Maar zuiver wat zijn omstandigheden betreft,' hernam Edward Behr, 'zou het beter zijn als hij ergens anders kon verblijven. Hier in Rome heeft hij het gevoel dat hij wordt belegerd.' 'In zekere zin is dat ook zo,' zei de generale overste. 'Ik ben het met broeder Voelker eens dat Emilio zijn situatie onder ogen moet zien, alleen niet hier en nu. We zijn het er dus over eens dat Emilio hier weg moet, al voeren we daar allemaal een ander motief voor aan. Dat klopt toch, hè?' Giuliani stond op en liep naar het raam. Buiten stond een groepje sombere persmensen onder paraplu's te schuilen. De koude en natte winter was een geluk geweest, alleen de hardnekkigste journalisten hadden zich voor de deur laten zien. 'Het retraitehuis ten noorden van Napels zal hem meer rust geven dan we hier kunnen bieden.' 'De grote vraag lijkt me alleen hoe we hem hier ongemerkt vandaan kunnen krijgen,' zei Edward Behr. 'Die truc met de bakkerswagen lukt vast geen tweede keer.' 'De pers gaat achter elke auto aan,' bevestigde Voelker. Giuliani wendde zich af van het raam. 'De tunnels,' zei hij. Candotti keek hem verwonderd aan. 'Welke tunnels?' 'Er loopt een stelsel van ondergrondse gangen naar het Vaticaan,' verklaarde Voelker. 'We kunnen hem via de Sint-Pieter wegbrengen.' 'Zijn die gangen dan nog toegankelijk?' vroeg Behr fronsend. 'Zeker, als je de juiste relaties maar hebt,' zei Giuliani plechtig. Hij ging naar de deur van zijn kamer om te beduiden dat de bijeenkomst was afgelopen. 'Het is misschien maar beter niets tegen Emilio of iemand anders te zeggen tot ons plan de campagne is afgerond, heren.' John Candotti verliet het Jezuïetenhuis en bleef op de stoep staan om zijn paraplu te openen, bijzonder geërgerd over het slechte weer dat al zolang aanhield. Zonnig Italië, dacht hij snuivend. Hij baande zich een weg door het groepje verslaggevers dat hem had bestormd zodra de deur was opengegaan en citeerde met veel genoegen als een vrome priester de bijbel op elke vraag die hem luidkeels werd gesteld. Maar zodra hij de journalisten achter zich had gelaten begon hij na te denken over het overleg dat net had plaatsgevonden. Giuliani vond blijkbaar eveneens dat het onzinnig was om Emilio in diens huidige toestand aan de spirituele oefeningen te onderwerpen, dacht John terwijl hij terugging naar zijn kamer, maar waarom had hij dan die hele vertoning voor Voelker opgevoerd? John Candotti had niet de gewoonte om anderen te wantrouwen. Sommige mensen hielden ervan het sociale leven als een partij schaak te beschouwen, om de een tegen de ander uit te spelen, om plannen te smeden en de tegenstander drie zetten vooruit te zijn, maar John had daar het karakter niet voor en daarom drong de reden pas tot hem door toen hij bijna thuis was en erin slaagde midden in de verse hondenpoep te trappen. Stront aan de knikker, dacht hij beschouwelijk terwijl hij in de regen naar zijn versierde schoen staarde en begreep hoe naïef hij was geweest. Het gesprek was natuurlijk door Giuliani opgezet om zijn ondergeschikten de zaak te laten uitvechten. Elementair, Watson! dacht hij verbitterd. Gehoorzaamheid was tot daar aan toe, maar hij hoefde zich niet door de generale overste te laten gebruiken. Hij voelde zich gekwetst en tegelijk beschaamd omdat hij er zo laat achter was gekomen. En hij begon nu zelfs wantrouwig te worden, omdat Giuliani zo snel had toegezegd een manier te vinden om Sandoz de stad uit te smokkelen. Maar terwijl John de poep van zijn schoen schraapte en nog eens over de zaak nadacht voelde hij zich ook enigszins gevleid. Per slot van rekening had de orde hem helemaal uit Chicago gehaald omdat zijn superieuren wisten dat hij een bijna genetische afkeer had van zulke zakken als zijn geliefde broeder in Christus, Johannes Voelker. John wilde zelf zo graag weg uit Rome dat hij niet eens al te lang bij de motieven van de overste wilde blijven stilstaan. Hij wist nu hoe de kaarten lagen en hij moest maar hopen dat God het goed met Emilio voorhad. In het paasweekend puilde het Vaticaan uit met een kwart miljoen gelovigen die waren gekomen om de zegen van de paus in ontvangst te nemen, om te bidden, om rond te kijken en souvenirs te kopen of alleen maar om te merken dat hun geld was gejat. De Jihad had gedreigd met bomaanslagen en er was een strenge bewaking ingesteld, maar niemand lette op de bleke man die voorovergebogen in zijn rolstoel zat, gewikkeld in een deken tegen de aprilkou. De grote man die hem van het plein af duwde droeg een vlot jack met op de rug het opschrift VESUVIUS 2, POMPEJI 0. Het enige opmerkelijke aan het tweetal was misschien het gemak waarmee ze erin slaagden een vrije taxi te vinden. 'Wie zit er achter het stuur?' vroeg Sandoz terwijl John op de achterbank zijn gordel vastgespte. Hij klonk alsof hij elk moment in tranen kon uitbarsten. Dat kwam natuurlijk door de drukte, dacht John, door de angst herkend en belaagd te worden. 'Broeder Edward,' zei John. Edward Behr droeg het uniform van een taxichauffeur en stak een rimpelige hand op voordat hij de auto in beweging bracht. Particuliere voertuigen waren in de stad verboden, een maatregel die de verkeersdrukte had teruggedrongen maar die tevens vrij spel bood aan de agressiefste chauffeurs. Edward Behr had alle reden om uiterst behoedzaam te manoeuvreren. John Candotti leunde voldaan naar achteren naast Sandoz, blij met de manier waarop alles was verlopen en met het hele leven. 'Dat is goed gegaan,' zei hij terwijl Edward de drukke snelweg naar Napels begon te volgen. John keek naar Sandoz, als een opgewonden schooljongen vervuld van het idee dat hij een mooie streek had geleverd, dat hij er stiekem een dagje tussenuit was geknepen. Maar Sandoz was niet door zijn enthousiasme aangestoken, hij hing met gesloten ogen onderuit op de bank, doodmoe van de angstaanjagende vlucht uit de stad, zijn gezicht blauw van de nieuwe bloeduitstortingen, tot in zijn merg bevangen door een uitputting die geen rust vermocht te verdrijven. John keek in het spiegeltje naar broeder Edward, die precies hetzelfde had gezien als hij en wiens gezicht eveneens betrok. Hij hield zijn mond, zodat Edward zich kon concentreren op de bochtige weg, die hij zo snel aflegde als hij maar durfde. De gebruikelijke drukte op de weg naar Napels werd nog verergerd door de extra controleposten die hier en daar waren ingericht, maar Giuliani had zijn relaties ingeschakeld en ze vorderden behoorlijk snel. De jonge soldaten volstonden ermee onder de wagen te kijken en vluchtig de bagage te inspecteren. Het begon net avond te worden toen ze bij het retraitehuis kwamen, omstreeks 1560 gebouwd naar een ontwerp van Tristano, heel degelijk en praktisch, zonder opsmuk. Een gelukkig zwijgzame broeder bracht hen zonder verdere omhaal naar hun vertrekken. Broeder Edward bracht Sandoz naar zijn kamer en wachtte tot de priester in bed lag, slap uitgestrekt, met een arm voor zijn gezicht geslagen tegen het licht van de plafondlamp. 'Zal ik uw spullen uitpakken?' vroeg Edward terwijl hij de koffer neerzette. Sandoz bromde en Edward begon diens kleding op te bergen. Hij aarzelde toen hij de polsbeugels zag, want hij was het nog eerder dan Emilio die de oefeningen probeerde uit te stellen. 'Zullen we dit vanavond maar overslaan?' vroeg hij terwijl hij opstond en zich naar de man op het bed omdraaide. 'Ik zal u iets te eten brengen, dan kunt u daarna slapen.' Sandoz lachte kort en bitter. 'Slapen, een kans om te dromen. Nee, dank je, Edward, aan slaap heb ik vanavond geen behoefte.' Hij schoof zijn benen over de bedrand en ging rechtop zitten. 'Je kunt het maar beter gehad hebben,' zei hij terwijl hij een arm uitstak. Dit vond Edward het ergste van alles, het moment waarop hij Emilio moest helpen zijn verminkte vingers in het metalen omhulsel te steken en daarna de beugels bij zijn ellebogen bevestigen, waar de elektroden hun energie ontleenden aan gedegenereerde spieren die nu dubbel zo hard moesten werken. De blauwe plekken waren chronisch geworden. Zoals wel vaker was Edward te voorzichtig en daardoor onhandig, met als gevolg dat de kwelling nog langer duurde en Emilio siste van de pijn, zijn gezicht verwrongen terwijl Edward nutteloos zijn spijt betuigde. Daarna bleef het een tijdje stil, tot Sandoz zijn vochtige ogen opsloeg en systematisch de servomotoren begon te activeren die hem in staat stelden zijn duim langs zijn vingers te bewegen, eerst van de rechterhand en daarna van de linker, de oefening telkens herhalend onder het geklik en geratel van de kleine scharnieren. Dit is vreselijk, dacht broeder Edward telkens terwijl hij de wacht hield. Dit is vreselijk. En hij hield de klok in de gaten om er zo snel mogelijk een eind aan te kunnen maken. Sandoz zei al die tijd geen woord. Nadat hij zijn spullen had uitgepakt ging John Candotti naar de eetzaal. Hij vergewiste zich ervan dat broeder Edward en Emilio al gegeten hadden en gebruikte zelf een lichte maaltijd in de keuken, waar hij van de kok hoorde hoe lang het retraitehuis al bestond en hoe het was om hier te zijn als de vulkaan tot uitbarsting kwam. 'In de zitkamer brandt een echt houtvuur,' zei broeder Cosimo terwijl John een laatste hap mosselen met pasta nam. 'Dat mag wel niet, maar hier aan de kust zullen ze het niet gauw merken.' De wind zou de rook snel verdrijven. 'Een cognacje, broeder?' John kon geen redelijk argument vinden om dit uiterst aanlokkelijke idee af te wijzen, daarom nam hij een glas aan en ging op weg naar de zitkamer, waar hij schaamteloos van het warme haardvuur wilde gaan genieten. De ruimte werd slechts beschenen door het flakkerende licht van de vlammen. Hij zag vaag een paar stoelen in groepjes langs de wanden staan, maar hij gaf de voorkeur aan een van de twee gestoffeerde stoelen met hoge rugleuningen die bij de open haard stonden. Hij vlijde zich als een kat neer en keek om zich heen. Het was een mooi ingerichte kamer, met een lambrisering van warm notenhout en een eeuwenoude gebeeldhouwde schoorsteenmantel die juist vandaag nog glimmend was opgewreven. John kon zich voorstellen dat er ooit voldoende bomen geweest waren om het hout onbekommerd voor versiering en haardvuren te kunnen gebruiken. Hij had zijn benen uitgestrekt naar het vuur en zat zich vaag af te vragen of er bij de volgende verkiezing van de paus een bordje met het opschrift 'Witte Rook' uit de schoorsteen gestoken zou worden. Zijn ogen waren net enigszins aan het donker gewend toen hij plotseling Sandoz bij een van de hoge rechthoekige ramen zag staan. De pater keek naar de kust in de laagte, naar de rotsen die zich glanzend in het maanlicht verhieven en naar de branding bij het strand. 'Ik dacht dat u wel snel in slaap zou vallen,' zei John zachtjes. 'Het was vast een zware reis voor u...' Sandoz gaf geen antwoord. Hij liep wat heen en weer, rusteloos ondanks zijn zichtbare vermoeidheid, ging op een van de stoelen achterin zitten en stond snel weer op. Dichtbij, dacht John. Hij is er heel dichtbij. Maar John kreeg niet te horen wat hij had gehoopt of verwacht, een bevrijdende instorting, een bekentenis waardoor Sandoz met zichzelf in het reine zou kunnen komen, een ontboezeming of een smeekbede om begrip, een emotionele uitbarsting om zijn hart te luchten. 'Voel jij de nabijheid van God?' vroeg Sandoz zonder omwegen. Het was vreemd hoe ongemakkelijk John zich onder die vraag voelde. De Sociëteit van Jezus oefende weinig aantrekkingskracht uit op mystici, die doorgaans bij de karmelieten, de trappisten of andere beschouwende orden terechtkwamen. Jezuïeten waren eerder mensen die God in hun werk vonden, of dat nu wetenschappelijk werk was of praktische sociale arbeid. Ze wijdden zich helemaal aan hun roeping en deden dat in naam van God. 'Niet direct. Hij is anders dan een vriend, anders dan een mens, denk ik.' John deed aan enig zelfonderzoek. 'Ik voel zijn aanwezigheid zelfs niet in "een zwak gefluister".' Hij keek een tijdje naar de vlammen. 'Ik denk dat ik God vind door Zijn kinderen te dienen. "Want ik was hongerig en gij hebt mij te eten gegeven; ik was dorstig en gij hebt mij te drinken gegeven; ik was een vreemdeling en gij hebt mij onderdak gegeven; naakt en gij hebt mij gekleed; ik was ziek en gij hebt mij bezocht; ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen."' De woorden klonken na terwijl het haardvuur zachtjes knapte en siste. Sandoz had opgehouden met ijsberen en stond roerloos in een hoek van de kamer, met zijn gezicht in de schaduw. Het licht van de vlammen glinsterde op de metalen kunsthuid van zijn handen. 'Ik zou op meer niet hopen, John,' zei hij. 'God zal je hart breken.' En daarmee ging hij weg. Hij ging alleen naar de kamer die ze hem hadden gegeven en bleef abrupt staan toen hij zag dat iemand de deur had dichtgedaan. Een vulkanische woede welde in hem op, maar hij dwong zichzelf kalm te blijven en zich te concentreren op de simpele taak van het openen van de deur. Die liet hij vervolgens op een kier openstaan, hoewel zijn afschuw van opsluiting bijna was verdrongen door de neiging de deur dicht te schoppen. Hij probeerde zijn woede en misselijkheid te bedwingen door op de houten stoel te gaan zitten en zijn armen stijf tegen zich aan te drukken. De plafondlamp brandde nog, wat zijn hoofdpijn nog erger maakte. Hij kon het niet opbrengen op te staan en naar de schakelaar te lopen. De misselijkheid ebde weg en toen hij zijn ogen opende zag hij een oud ROM-tijdschrift op het nachtkastje naast het smalle bed liggen, met een mededeling in een apart venster. Hij stond op om het te bekijken. 'Dr. Sandoz,' luidde het bericht, 'tijdens uw afwezigheid de laatste jaren zijn er nieuwe denkbeelden over Maria Magdalena ontwikkeld. Misschien heeft u belangstelling voor deze opvattingen. V.' Hij zat nog te kokhalzen toen zijn maag allang leeg was. Eindelijk kon hij weer rechtop gaan staan. Zwetend en trillend dwong hij zijn handen de palmtop op te pakken en tegen de muur te smijten. Daarna veegde hij zijn mond af aan zijn mouw en ging naar de deur. 7 Cleveland en San Juan: 2015-2019 Toen hem aan het eind van zijn contract met de John Carroll-universiteit werd gevraagd waar zijn voorkeur naar uitging, antwoordde Emilio Sandoz dat hij het liefst terugging naar La Perla in Porto Rico. Dat verzoek was ter beoordeling van het aartsbisdom van de Antillen, maar het verbaasde Emilio niet dat hij werd opgebeld door Dalton Wesley Yarbrough, de provinciaal in New Orleans. 'Weet je dat wel zeker, Milito? Je kunt zo gaan doceren aan Le Moyne, we zijn niet van plan je nog langer van hot naar her te sturen. Ray heeft zich het vuur uit zijn sloffen gelopen om een goede stek voor je te vinden,' zei D.W. Zijn Texaanse accent was alleen begrijpelijk als je hem goed kende. D.W. kon zich heel goed verstaanbaar uitdrukken als hij wilde, maar dat was niet vaak het geval. 'Jongen,' had hij een keer tegen Emilio gezegd, 'door de geloften die wij afleggen kunnen we eigenlijk nooit eens uit de band springen. Ik moet toch iets vinden om me mee te vermaken?' 'Ik weet het,' zei Emilio, 'en Le Moyne heeft een uitstekende afdeling taalkunde, maar...' 'Het weer is helemaal niet zo slecht in Syracuse,' loog D.W. opgewekt. 'En in La Perla zijn ze nog niets vergeten, jongen. Ik zou maar geen feestcommissie verwachten.' 'Dat weet ik, D.W.,' zei Emilio ernstig. 'Daarom moet ik juist terug. Ik moet met mijn verleden afrekenen.' Yarbrough dacht erover na. Hij was geneigd toe te geven, uit vriendschap of misschien wel uit schuldbesef. D.W. had zich altijd voor de helft verantwoordelijk gevoeld voor wat er was gebeurd, zowel voor de goede als voor de slechte dingen. Dat was arrogant, want Emilio had zijn eigen keuzes gemaakt. Maar D.W. had de aanleg van de jonge Sandoz gezien en geen seconde geaarzeld toen hij de kans kreeg om hem uit La Perla weg te halen. Emilio had ruimschoots aan zijn verwachtingen voldaan, hoewel daar een prijs voor was betaald. 'Nou, goed dan,' zei D.W. ten slotte. 'Ik zal zien wat ik kan doen.' Toen Emilio twee weken later naar zijn werkkamer ging zag hij het lampje op zijn palmtop gloeien. Zijn vingers trilden een beetje toen hij het bericht opvroeg, iets wat hij graag had toegeschreven aan de Turkse koffie waaraan hij zo ongeveer verslaafd was geraakt, maar hij wist zelf ook wel dat het de zenuwen waren. Zijn zelfkennis stelde hem in staat rustig te blijven. Non mea voluntas sed Tua fiat, dacht hij. Hij was bereid te doen wat hem werd opgedragen. Zijn verzoek was zonder commentaar door de betrokken provinciaals ingewilligd. In december belde hij Anne en George Edwards vanuit San Juan en betaalde extra voor een beeldverbinding, want hij vond het belangrijk dat ze elkaar konden zien. 'Kom toch hier bij mij werken,' zei hij. De kliniek stond op het punt zijn vaste arts kwijt te raken en er bleken geen anderen bereid zijn plaats in te nemen. Zou het niets voor Anne zijn? George kon met zijn lange ervaring als ingenieur en huisman voor het onderhoud van de gebouwen zorgen, jongeren praktische vaardigheden bijbrengen en de netwerken herstellen waarmee Anne met grotere ziekenhuizen kon communiceren en de kinderen op afstand les konden krijgen. Voordat ze konden reageren gaf hij de nuchtere cijfers over La Perla. Hij koesterde zelf geen illusies en gunde die ook Anne en George niet. Ze konden alleen maar hopen een paar van de duizenden krotbewoners een toekomst te geven. 'Tja, wat zal ik zeggen?' zei Anne weifelend, maar hij zag het antwoord in haar ogen. 'Kun je me beloven dat ik een paar flinke steekpartijen meemaak?' Hij stak zijn rechterhand op en legde er een eed op af. 'Elk weekend. En vergeet de schietpartijen en de aanrijdingen niet.' Ze wisten alle drie dat het galgenhumor was. Ze zouden in de kliniek zwangere meisjes van dertien te zien krijgen die over 'buikpijn' klaagden. Arbeiders van de kapokfabriek met vergroeide ruggen en schouders, kapotte polsen en knieën. Arbeiders van de visfabriek met gezwollen en ontstoken handen, aangetast door de bacteriën en gifstoffen in het afval. Bloedvergiftiging, diabetes, huidkanker, illegale abortussen, astma, t.b.c., ondervoeding. Mensen die verslaafd waren aan drank of drugs, mensen die in hun uitzichtloze situatie alleen nog maar door een hartgrondige woede werden gedreven. 'De armen zullen altijd bij jullie zijn,' had Jezus gezegd. Emilio vroeg zich af of dat een waarschuwing was geweest of een veroordeling. Hij zag Anne naar George kijken, die een tijdje zat na te denken. 'Die verwenste generatie van de geboortegolf gaat nu zo'n beetje met pensioen. Negenenzestig miljoen oude zakken die alleen maar golf spelen en over hun aambeien klagen.' George snoof. 'Nog even en de begrafenisondernemers worden slapend rijk.' 'Ik geloof niet dat golf iets voor ons is,' zei Anne. 'We zouden het eigenlijk wel kunnen doen, vind je niet?' 'Ja. Laten we hier wegwezen,' zei George. Zo kwam het dat Anne en George Edwards in mei 2016 een huurhuis tegen een heuvel in het oude San Juan betrokken, acht trappen boven de kliniek waar Anne als arts zou gaan werken. Emilio maakte tijd vrij om ze bij de inrichting te helpen. Het eerste wat ze zich aanschaften was een bed, daarna gingen ze op zoek naar een grote houten tafel en een paar stoelen. Emilio pakte zijn eigen werk eenvoudig aan. Hij begon met het schoonmaken van de gebouwen en met het op poten zetten van de organisatie terwijl hij langzamerhand weer aan de buurt wende. De eerste tijd hield hij zich aan de bestaande programma's, zoals de honkbalcompetitie en andere naschoolse activiteiten. Tegelijkertijd hield hij zijn ogen open om te zien of er geen kinderen waren die aan de ellende zouden kunnen ontsnappen, voor zover iemand daarop zat te wachten. Hij sloeg een hele voorraad loterijbriefjes in en verklapte de nummers om te kijken of sommigen aan het rekenen sloegen. George liet sommige kinderen op de computer spelen en ontdekte er twee die aanleg voor wiskunde leken te hebben. Emilio ontfermde zich over Maria Lopez, een meisje van elf dat hij huilend bij een doodgereden hond aantrof en dat goedhartig en leergierig bleek te zijn. Zij werd de eerste assistente van Anne in de kliniek. Verder was er Felipe Reyes, een kleine etterbak die op de stoep van de kliniek met gestolen spullen leurde. Anne Edwards had veel meegemaakt, maar nog nooit een jongen met zo'n grote bek. Emilio hoorde hem in twee talen voorbijgangers uitveteren die geen belangstelling voor zijn koopwaar hadden. 'Je bent de slechtste verkoper die ik ooit heb gezien,' zei hij tegen de jongen, 'maar 'mano, wat kun jij praten!' Hij leerde Felipe een paar Latijnse vloeken en nam hem ten slotte in dienst als misdienaar en manusje-van-alles in de missiepost. Anne nam de eerste maanden de dossiers van de kliniek door en kreeg al gauw een somber beeld van de geneeskunde die hier werd bedreven. Ze inspecteerde de voorraden en bestelde nieuwe medicijnen en instrumenten terwijl ze elke dag haar praktische werk deed, half afgehakte vingers hechtte, wonden schoonmaakte, zwangere meisjes en te vroeg geboren baby's verzorgde, giardiasis bestreed en kogels verwijderde. Op den duur kwam ze er ook achter naar welke artsen op het eiland ze patiënten kon verwijzen. Ook George ontwikkelde een routine en maakte eindeloze lijsten van dingen die gedaan moesten worden. Hij verving de sloten van alle deuren, ramen en kasten in de kliniek, werkte de software bij die de missiepost met netwerken en bibliotheken verbond en installeerde de tweedehands apparatuur die Anne had besteld. Puur voor zijn eigen genoegen gaf hij ook nog les aan studenten van de radiotelescoop van Arecibo, een uiting van zijn lang gekoesterde belangstelling voor sterrenkunde. In het observatorium leerde hij Jimmy Quinn kennen, de man die hen allemaal naar Rakhat zou brengen. 'George,' vroeg Anne op een ochtend bij het ontbijt, een paar maanden nadat ze naar Porto Rico waren verhuisd, 'heeft Emilio het met jou weleens over zijn familie gehad?' 'Nu je het zegt, nee, dat geloof ik niet.' 'Dat had onderhand toch wel gemogen. Ik weet het niet, maar er spelen hier dingen die ik niet goed begrijp,' gaf Anne toe. 'De kinderen zijn gek op Emilio, maar de ouderen houden zich nogal op de vlakte.' Dat was zwak uitgedrukt, besefte ze. Vijandig was een beter woord. 'Nou ja, er zijn in La Perla veel kleine evangelische kerken. Misschien is het een kwestie van godsdienstige rivaliteit, wie zal het zeggen?' 'Als we eens een feestje gaven? Hier in de kliniek, bedoel ik. Misschien dat we het ijs kunnen breken.' George haalde zijn schouders op. 'Welja, als er gratis wat te eten valt komen er altijd wel mensen op af.' Anne bekommerde zich om de hapjes, geholpen door een paar vrouwen uit de buurt die ze had leren kennen. Tot haar verbazing stortte George zich geheel tegen zijn natuur met veel enthousiasme op de voorbereidingen. Op het feest zelf deelde hij snoep en simpel speelgoed uit, stak het vuurwerk af dat hij zelf had gemaakt, blies ballonnen op en speelde de clown voor de kleintjes. Ze verbaasde zich ook over Emilio, die zich ontpopte als een doorgewinterde goochelaar en met zijn kunstjes niet alleen de kinderen aan het lachen wist te brengen maar zelfs de aandacht van moeders en grootmoeders, van tantes, oudere broers en zussen wist te trekken. 'Waar heb jij in vredesnaam leren goochelen?' fluisterde ze na de voorstelling terwijl de kinderen zich verspreidden en in de drukte op jacht gingen naar een ijsje. Emilio sloeg zijn ogen ten hemel. 'Weet je wel hoe lang de nachten bij de poolcirkel duren? Ik had toevallig een boek bij me, en heel veel tijd om te oefenen.' Nadat Anne de laatste kinderen had uitgezwaaid ging ze naar haar kantoortje, waar ze haar twee mannen in een discussie aantrof. 'Hij geloofde je wel!' riep Emilio terwijl hij de confetti bij elkaar veegde. 'Ach, welnee! Hij wist heel goed dat het een grapje was,' zei George, die allerlei rommel in een zak stopte. 'Wie geloofde wat? Waar hebben jullie het over?' Anne bekommerde zich om de laatste ijsresten. 'Onder het bureau staat nog een schaal, schat. Wil je me die even geven?' Emilio pakte de schaal en gaf haar die. 'Een van de kinderen vroeg hoe oud George was...' 'En toen zei ik dat ik honderdzestien was. Hij wist heel goed dat ik een grapje maakte.' 'George, dat joch is vijf jaar! Natuurlijk geloofde hij je.' 'Dat heb je mooi gedaan, George. Zo leer je de mensen hier beter kennen, door hun kinderen voor te liegen,' zei Anne lachend. De twee mannen begonnen een goedmoedige discussie over het morele onderscheid tussen liegen en toneelspelen. Het was een vurig debat over niets anders dan het vermaken van kleine kinderen. Ze hadden zelf kinderen moeten hebben, dacht Anne, een gedachte die haar enigszins treurig stemde maar die haar niet lang bijbleef. Het eerste buurtfeest was zo'n succes geworden dat er andere volgden, nog grootser opgezet en met nog meer activiteiten. Het werk van de kliniek werd daarbij niet uit het oog verloren. Anne deelde condooms en voorlichtingsmateriaal uit aan iedereen boven de elf jaar, diende vaccins aan kleuters toe, controleerde kinderen op hoofdluis of registreerde de bloeddruk. De eerste week na zo'n feest kwamen er altijd meer mensen dan anders op het spreekuur, mensen met 'vage klachten' die vaak op ernstige en langdurige medische problemen berustten. George bracht meer tijd door in de missiepost, samen met een paar kinderen die hij wat beter had leren kennen. Het was niet veel, maar genoeg om ze het idee te geven dat er enige vooruitgang werd geboekt. De mensen leken blij met hun aanwezigheid. Anne kwam geleidelijk iets meer van Emilio te weten. Hij had blijkbaar een ongelukkige jeugd gehad, opgevoed door ouders die meer in geld dan in iets anders geïnteresseerd waren. Dat was eigenlijk ook niet zo verbazingwekkend. Anne behoorde zelf tot een generatie die er een weinig verheffende gewoonte van maakte alle persoonlijke ellende publiekelijk uit te storten alsof het een olympische sport betrof en daarom had ze gemengde gevoelens over Emilio's zwijgzaamheid. Onverwerkte trauma's konden blijven voortwoekeren en een heel leven vergiftigen, maar aan de andere kant had ze bewondering voor mensen die hun mond hielden en probeerden een gewoon leven te leiden. Emilio had in elk geval het volste recht om zelfs tegen zijn vrienden niets te zeggen over de akelige details uit zijn verleden. Misschien juist tegen zijn vrienden, want hij kon wel bang zijn dat de vriendschap zijn ontboezemingen niet zou overleven. Anne bleef weliswaar nieuwsgierig, maar ze wilde niet opdringerig zijn en vroeg nooit naar zijn familie. Dat verhinderde haar uiteraard niet in de omgeving te zoeken naar mensen die op hem leken. Als antropologe had ze opgemerkt dat Emilio's gelaatstrekken heel veranderlijk waren. Het ene moment zag hij eruit als een Spanjaard uit de film met zijn zwarte baard en keizerlijke oogopslag, met zijn levendige en intelligente gezicht, het volgende had hij alleen nog maar iets raadselachtigs, het enige grijpbare de onverzettelijkheid van zijn Taino-botten. Ze vond dezelfde eigenschappen terug in het waardige gezicht van een vrouw op de bloemenmarkt die zijn oudere zus zou kunnen zijn. Maar Emilio had het nooit over broers of zussen gehad en Anne wist dat iemand meestal een goede reden heeft om over zulke gewone dingen te zwijgen. Daarom kwam het niet helemaal als een verrassing toen ze ontdekte dat Emilio werkelijk een broer had. Het enige verrassende was de manier waarop ze zelf op de geestelijke reageerde. Op een avond was ze alleen thuis en deed voor een patiënt met een horrelvoet wat literatuuronderzoek toen Emilio opbelde en vroeg of ze naar de kliniek kon komen. Hij was moeilijk te verstaan, maar ze kon niet geloven dat hij dronken was. 'Wat is er gebeurd, Emilio? Wat is er aan de hand?' vroeg ze, geschrokken van de angst in zijn stem. 'Ik leg het zo wel uit. Kan moeilijk praten.' George was naar de sterrenwacht gegaan om waarnemingen bij te wonen waarin hij geïnteresseerd was. Anne belde hem om hem het weinige te vertellen dat ze zelf wist en hem te vragen meteen naar huis te komen. Daarna liep ze haastig de tachtig treden naar de kliniek af. Er brandde geen licht toen ze aankwam en ze vroeg zich af of ze Emilio misschien verkeerd begrepen had, maar tot haar opluchting was de deur open en zat hij in het donker op haar te wachten. Anne deed het licht aan. De adem stokte in haar keel toen ze hem zag, maar ze vermande zich snel en trok direct haar schort en handschoenen aan. 'Zo, pater,' zei ze droog terwijl ze hem voorzichtig bij zijn kin pakte en zijn gezicht inspecteerde, 'ik zie dat je weer eens iemand de andere wang hebt toegekeerd. En meer dan eens ook. Lach maar niet, anders springt je lip weer open.' Ze had vaak genoeg zoiets meegemaakt en ze controleerde meteen zijn knokkels, maar die waren niet geschaafd. Zonder zijn handen los te laten keek ze hem fronsend aan. Hij vermeed haar blik. Met een zucht ging ze rechtop staan en maakte de voorraadkamer open om wat spullen uit een kast te halen. Zijn pupillen reageerden normaal en hij was in staat geweest haar te bellen. Het moeilijke praten was niet te wijten aan een hersenschudding, maar aan de verwondingen in zijn gezicht. Ze hoorde zijn zachte stem terwijl ze nog in de andere kamer bezig was. 'Ik geloof dat ik een gebroken rib heb. Ik hoorde iets kraken.' Ze aarzelde even voor ze naar hem terugging en een drukspuit vulde met een middel om zijn afweer te versterken. 'Dit is vanwege de sneden,' zei ze terwijl ze hem de spuit liet zien. 'Kun je je overhemd zelf openmaken of heb je hulp nodig?' Hij slaagde erin de knoopjes los te krijgen, maar niet om het bebloede hemd uit zijn spijkerbroek te trekken. Misschien wist de dader niet dat hij een geestelijke was, dacht ze, hoewel ze zich tegelijkertijd afvroeg of dat enig verschil zou hebben gemaakt. Ze hielp hem het overhemd uit te trekken zonder hem onnodig aan te raken. Zijn hele bovenlijf was beurs, maar alles wat ze zei was: 'Je rib is inderdaad gebroken.' Ze zag de blauwe plek op zijn rug waar hij was geraakt. De dader moest hem geschopt hebben toen hij op de grond lag, net boven zijn nieren. Zijn longen waren zo te horen niet beschadigd. Ze nam hem mee naar de draagbare scanner en maakte een opname van zijn borstkas om te zien of er verder geen inwendig letsel was. Terwijl ze wachtte tot de foto was ontwikkeld gaf ze hem een injectie en spoot ze een verdovend middel op de snee boven zijn oog. 'Die wond moet gehecht worden, de rest kan ik met biopleisters behandelen.' De opname was niet verontrustend. Een tamelijk gladde breuk van de zesde rib aan de rechterkant, haarscheurtjes in de zevende. Pijnlijk, niet gevaarlijk. De verdoving begon snel te werken. Emilio liet zwijgend toe dat ze zijn gezicht schoonmaakte en de wond boven zijn oog hechtte. 'Nu komt het lastigste. Doe je armen omhoog, dan kan ik je ribben inpakken. Ja, ik weet het,' zei ze toen ze zijn adem hoorde stokken. 'Dat zul je nog minstens een week blijven voelen. Ik zou voorlopig maar niet niesen.' Ze had nooit gedacht dat ze het zo moeilijk zou vinden dicht bij hem in de buurt te zijn. Ze had er een eed op durven afleggen dat ze zich allang had neergelegd bij het feit dat ze oud aan het worden was en nooit kinderen zou krijgen. Deze mooie man ondermijnde die gelatenheid en ze zag hem afwisselend als zoon en als minnaar. Het was totaal ongepast, maar Anne Edwards had niet de gewoonte zichzelf voor de gek te houden en ze wist wat ze voelde. Ze plakte de zwachtels vast en liet hem even op adem komen terwijl ze de spuit opnieuw vulde. Zonder op toestemming te wachten gaf ze hem een tweede injectie in zijn arm. 'Morgen mag je je lijden aan God opdragen, nu ga je slapen. We hebben ongeveer twintig minuten om je naar bed te krijgen.' Hij maakte geen tegenwerpingen, iets waar het trouwens al te laat voor was. Ze borg haar spullen op en hielp hem zijn overhemd aan te trekken, waarna hij op eigen kracht de knoopjes begon dicht te maken. 'Wil je erover praten?' vroeg ze ten slotte, op de rand van haar bureau zittend. Hij keek op, zijn haar zwart afstekend tegen het witte verband op zijn voorhoofd. Zijn ene wang zou de volgende dag bont en blauw zijn, dacht Anne. 'Nee, ik geloof het niet.' Ze gaf hem een arm toen hij wilde opstaan. 'Ik wil nog geloven dat je niet in de kroeg om een meisje hebt gevochten,' zei ze zachtjes, 'maar als je mijn ordinaire fantasie niet wilt prikkelen zul je toch met een verklaring moeten komen.' 'Ik ben mijn broer gaan opzoeken,' zei hij terwijl hij haar vluchtig aankeek. Hij heeft dus een broer, dacht ze. 'En die zei: "Hallo, Emilio", om je vervolgens in elkaar te slaan?' 'Zoiets ja.' Het bleef even stil. 'Ik heb het geprobeerd, Anne. Ik heb het echt geprobeerd.' 'Dat geloof ik best, lieverd. Kom, laten we naar huis gaan.' Ze verlieten de kliniek en begonnen aan de klim. De pater was al te versuft om iets te merken van de vreemde blikken die hun werden toegeworpen. Anne schudde alleen met haar hoofd als iemand haar iets vroeg. George kwam hen halverwege de trappen tegemoet. Emilio woog niet veel, maar ze moesten hem allebei ondersteunen om hem de laatste trap naar het huis op te krijgen. Hij stond op zijn benen te zwaaien terwijl Anne het logeerbed opmaakte en George hem uit zijn kleren hielp. 'Lakens...' mompelde hij, alsof hij bang was dat het beddengoed onder het bloed zou komen te zitten. 'Dat doet er nou niet toe,' zei George. 'Ga maar liggen.' Emilio was al in slaap voordat ze het laken over hem heen hadden getrokken. Anne sloot de deur van de logeerkamer en wierp zich in de donkere gang in de vertrouwde armen van George. Geen van beiden was echt verbaasd dat ze moest huilen. Hij hield haar lange tijd tegen zich aan voordat ze naar de keuken gingen. Anne vertelde het een en ander terwijl ze iets te eten maakte, maar hij vermoedde meer dan ze zelf voor mogelijk had gehouden. In de eetkamer maakten ze plaats op de rommelige tafel en aten enige tijd in stilte. 'Weet je waardoor ik voor jou ben gevallen?' vroeg George opeens. Anne schudde haar hoofd, verwonderd dat hij zoiets juist nu vroeg. 'Ik hoorde je in de gang lachen toen ik voor het eerst die cursus Spaans ging volgen. Ik kon je niet zien, ik hoorde alleen die prachtige lach. Een vol octaaf, van hoog tot laag. Die moest ik gewoon vaker horen.' Ze legde rustig haar vork neer en stond op om naar hem toe te gaan. Hij sloeg een arm om haar heupen en ze trok zijn hoofd tegen haar buik. 'Laten we eeuwig blijven leven, oude baas,' zei Anne. Ze streek het grijze haar uit zijn gezicht en boog haar hoofd om hem te kussen. Hij keek haar grinnikend aan. 'Dat is goed,' zei hij, 'maar alleen om die verzekeringsagent te zieken bij wie je een lijfrente hebt afgesloten.' En ze lachte, een heel octaaf vanaf de hoge C, even welluidend als een carillon. De volgende ochtend ontwaakte Anne uit een onrustige slaap, trok haar witte badjas aan en ging naar Emilio kijken. Hij lag nog steeds vast te slapen, bijna in dezelfde houding als waarin ze hem hadden achtergelaten. Ze hoorde dat George in de keuken bezig was koffie te zetten, maar ze durfde hem nog niet onder ogen te komen. Ze ging naar de badkamer en deed de deur op slot, waarna ze haar badjas uittrok en voor de grote spiegel ging staan. Ze inspecteerde het resultaat van tientallen jaren gezonde voeding en strenge balletlessen. Haar vormen waren in elk geval niet aangetast door een bevalling. Toen ze in de overgang kwam was ze hormonen gaan slikken, zogenaamd omdat ze een verhoogd risico liep op een hartkwaal en botontkalking, een kleine blondine met blauwe ogen die pas na twintig jaar het roken had opgegeven toen ze opnieuw was gaan studeren. De werkelijke reden was dat ze iets anders dan een kind zocht om zich betrekkelijk jong te blijven voelen en haar middelbare leeftijd wat langer te laten duren. Ze vond het niet erg om oud te zijn, zolang ze er maar niet oud uitzag. Alles bij elkaar was ze tevreden met wat ze zag. En daarom dwong ze zich zich af te vragen hoe Emilio haar zou zien, ze stelde zich alle mogelijke omstandigheden voor waarin hij haar zou kunnen benaderen zoals ze nu was. Met dezelfde wilskracht bleef ze in de spiegel kijken. Ten slotte had ze genoeg van het psychologische spel en wendde ze zich af om een douche te nemen. Een schoonzoon, dacht ze terwijl ze het water over haar schouders liet stromen. Een Spaanse schoonzoon, iemand met wie een oude vrouw gerust kon flirten en dollen omdat er een hele generatie tussen hen lag. Dat beeld beantwoordde bijna aan de behoefte die ze voelde. Na al die jaren had ze dan toch nog baat bij haar antropologische inzichten. Ze bleef roerloos staan terwijl ze zich afvroeg welke behoeften Emilio had. Hij zou een zoon willen zijn, dacht ze, een zoon. Ze draaide de kranen dicht en stapte uit de douchecel, droogde zich af en trok een spijkerbroek en een T-shirt aan. Het dagelijkse ritueel deed haar bijna haar akelige dromen vergeten, maar voordat Anne de badkamer uitging wierp ze nog een laatste blik in de spiegel. Niet gek voor een oude taart, dacht ze opgewekt, en ze liet George schrikken door in zijn kont te knijpen toen ze hem in de gang passeerde. Het huis was leeg toen Emilio wakker werd. Hij bleef geruime tijd liggen terwijl hij zich probeerde te oriënteren en zich afvroeg hoe hij in dit bed terecht was gekomen. Ten slotte werd de doffe hoofdpijn hem te veel en waagde hij het rechtop te gaan zitten. Hij slaagde erin de spieren in zijn borst te ontzien en voornamelijk zijn armen en buikspieren te gebruiken. Daarna zette hij zich af tegen het hoofdeinde van het bed om te gaan staan. Op de stoel naast zijn bed lag een badjas. Uit een van de zakken stak de steel van een tandenborstel, duidelijk zichtbaar. Zijn kleren waren schoongemaakt en lagen netjes opgevouwen op een bureau. Op het nachtkastje, naast een flesje met pillen, lag een briefje van Anne. 'Twee bij het opstaan en twee voordat je naar bed gaat. Je wordt er niet duizelig van. In de keuken staat koffie klaar.' Hij vroeg zich verward af wat duizelig ook alweer betekende. Misselijk, dacht hij gezien zijn toestand, maar hij nam zich voor het op te zoeken. Hij vond de badkamer en besloot geen douche te nemen, bang dat het verband rond zijn borst zou loslaten. Hij volstond met een kattenwasje en staarde duf naar zijn spiegelbeeld. Zijn gezicht was gezwollen en zat onder de blauwe plekken. De schrik sloeg hem om het hart toen hij zich afvroeg of het misschien al zondag was en hij zijn kleine gemeente tevergeefs op de mis had laten wachten. Maar nee, het moest zaterdag zijn. Gelukkig maar, anders zou de kleine Felipe Reyes nu op hem zitten te wachten. Hij lachte toen hij zich de prachtige Latijnse scheldwoorden voorstelde die zijn misdienaar hem ongetwijfeld zou hebben toegevoegd, maar hij hield meteen op toen een pijnscheut door zijn borst trok. Het zou de volgende dag een hele toer worden om de kelk te heffen. Hij herinnerde zich wat Anne de vorige avond tegen hem had gezegd. 'Morgen mag je je lijden aan God opdragen.' Ze had wel sarcastisch geklonken, maar ze had het ook heel goed door. Hij kleedde zich langzaam aan. Anne en George hadden in de keuken vers brood en sinaasappels voor hem klaargezet. Hij had nog steeds wat last van zijn maag en daarom nam hij alleen een kop zwarte koffie, wat zijn hoofdpijn nog verergerde. Het was bijna twee uur toen hij de deur uitging. Emilio slaakte een hartgrondige vloek voordat hij zich onder de mensen waagde en de trappen afdaalde naar zijn kleine woning aan het strand. Iedereen die hem staande hield kreeg iets anders te horen en zijn uitleg werd steeds grappiger en ongeloofwaardiger naarmate hij dichter bij zijn huis kwam. Zelfs degenen die nooit een woord met hem gewisseld hadden lachten nu om zijn antwoorden en boden verlegen hun hulp aan. Een hele zwerm kinderen begeleidde hem en onderweg kreeg hij telkens iets te eten aangeboden. De volgende ochtend kon hij het gewijde brood en de wijn alleen met zijn linkerarm uitdelen, maar sinds zijn terugkeer naar Porto Rico hadden nog nooit zoveel mensen de mis bijgewoond. Zelfs Anne kwam opdagen. 8 Arecibo: mei 2019 In het voorjaar werd Jimmy's schriftelijke voorstel door dr. Yanoguchi doorgestuurd naar de raad van bestuur van het ISAS, waar het werd besproken en uiteindelijk goedgekeurd. Sofia Mendes werd aangetrokken middels haar agent, die wel iets voor het competitie-element in het voorstel voelde. Mendes zelf kwam met kristalheldere maatstaven om het eindresultaat aan af te meten. Daar had het ISAS nog wel het nodige op af te dingen, maar ten slotte werden haar voorwaarden geaccepteerd. Als zij won zou haar agent drie keer het gebruikelijke honorarium ontvangen, wat voldoende was om haar schuld in te lossen. Als ze verloor mocht het ISAS het onvolmaakte programma gebruiken zonder iets te hoeven betalen. De agent zou in dat geval het recht hebben nog drie keer zolang van haar diensten gebruik te maken als het project had geduurd. Jimmy was in de wolken. Dat kon niet gezegd worden van Sofia Mendes, die eind april klaar was met haar werk in Singapore en zich op het project voorbereidde. Ze stelde zich zo neutraal mogelijk op en concentreerde zich op de lopende zaken zonder aan de toekomst te denken. Ze had het zover gebracht doordat ze uit intuïtie en ervaring wist hoe ze de realiteit van haar gevoelens moest scheiden. Die gave was haar familie al eeuwen goed van pas gekomen. Voordat de joden in 1492 waren verbannen was de familie Mendes een belangrijke geldschieter van de Spaanse kroon geweest. Daarna werden ze met open armen ontvangen in het Ottomaanse rijk, net als de sefardische kooplieden en sterrenkundigen, de artsen en dichters, de archivarissen en wiskundigen, de tolken, diplomaten, filosofen en andere bankiers die door de katholieke Ferdinand en Isabella uit Spanje waren verdreven. De sefarden werden al snel het productiefste en actiefste volksdeel in het Turkse rijk, met een bovenlaag van hovelingen die voor de opeenvolgende sultans even belangrijk waren als hun voorvaderen voor de Spaanse koningen. De cultuur die de wereld de studie van de talmoed en een vooraanstaande geneesheer en filosoof als Maimonides had geschonken, kreeg opnieuw invloed en aanzien. Maar de tijden veranderden. Het Ottomaanse rijk slonk tot het niet meer dan het moderne Turkije omvatte. In de twintigste eeuw stond de naam Mendes nog slechts voor een bezadigde, gegoede familie die met buitenstaanders niet over het roemruchte verleden sprak, hoewel de kinderen dat eigen verleden nog wel werd ingeprent. Ze stonden niet stil bij wat geweest was maar pasten zich zo goed mogelijk aan de nieuwe omstandigheden aan, iets wat hun altijd uitstekend was afgegaan. Sofia was wat dat betrof een echte Mendes. Hun geld en invloed waren verdwenen, maar niet hun trots, zelfbewustzijn en intelligentie. Sofia Mendes was dertien toen Istanboel werd meegesleept in de waanzin na de tweede Koerdische oorlog. Haar moeder, een muzieklerares, stierf nog geen jaar later toen hun huis op een middag door een verdwaalde granaat werd getroffen. Binnen enkele weken verdween haar vader, een econoom, nadat hij op zoek naar voedsel gegaan was; ook hij was vermoedelijk dood. Haar kindertijd, gevuld met boeken, muziek, liefde en ontwikkeling, was voorbij. Troepen van de Verenigde Naties hadden de verscheurde stad hermetisch afgesloten. Ze was helemaal alleen in een wereld vol zinloze moordpartijen. Volgens een achthonderd jaar oude sefardische traditie was ze sinds ze twaalf jaar en zes maanden oud was een 'bogeret l'reshut nafsha', een volwassene die over haar eigen lot kon beschikken. De tora had haar geleerd voor het leven te kiezen en daarom besloot Sofia Mendes niet uit trots te sterven maar te overleven door zichzelf te verkopen. Haar klanten waren doorgaans nauwelijks volwassen kind-soldaten en mannen die ooit misschien welwillende vaders en echtgenoten waren geweest maar die nu tot een van de elkaar hevig bestrijdende facties behoorden, de trieste erfenis van de even bonte als prachtige kosmopolitische samenleving. San Francisco, Sarajevo, Beiroet en nu Istanboel. Ze leerde eerst geld of eten te vragen en ook hoe ze haar lichaam kon laten gebruiken terwijl ze in gedachten elders was. Ze leerde dat doodsangst snel kon omslaan in blinde woede, dat de mannen die in haar armen huilden vaak probeerden haar te vermoorden voordat ze weggingen, en ze leerde een mes te hanteren. Ze leerde wat iedereen in een oorlog leert: overleven is het enige belangrijke. De Fransman koos haar en niet een van de andere meisjes op de hoek omdat ze ook na anderhalf jaar op straat nog aantrekkelijk was. Jean-Claude Jaubert had altijd van contrasten gehouden, in dit geval van de lichte huid en het zwarte haar met de opvallende wenkbrauwen, van haar aristocratische houding en haar vuile schooluniform, van haar jeugd en ervaring. Hij had geld en met geld kon je in Istanboel nog het nodige krijgen. Hij stond erop fatsoenlijke kleren voor haar te kopen en hij nam haar mee naar een hotelkamer waar ze een bad kon nemen en een maaltijd kon krijgen, die ze ondanks haar honger niet naar binnen schrokte. Ze accepteerde zijn behandeling zonder dankbaarheid of schaamte. Hij kwam haar nog een tweede keer opzoeken en naderhand, onder het eten, praatten ze over de oorlog, over de buitenwereld en over Jaubert zelf. 'Je kunt zeggen dat ik in de termijnhandel zit,' vertelde hij terwijl hij zijn bord wegschoof en voldaan over zijn volle buik wreef. 'Ik vertegenwoordig een groep beleggers die getalenteerde jongeren in moeilijke omstandigheden willen sponsoren.' Hij had veel geld verdiend in Amerika, waar hij krottenwijken en tehuizen had afgestruind op zoek naar begaafde en leergierige kinderen van wie de ouders te arm of te ziek waren om voor hun kroost de omstandigheden te scheppen waarin ze zich verder konden ontwikkelen. 'In Brazilië werden de weeshuizen natuurlijk het eerst geprivatiseerd,' zei hij. De overheid daar had eindelijk ingezien dat de opvang van honderdduizenden kinderen, aangetast door hiv, tuberculose en cholera, in de steek gelaten of van huis weggelopen, haar krachten verre te boven ging. De opdrachtgevers van Jaubert hadden andere mogelijkheden. 'Iedereen is erbij gebaat,' vertelde Jean-Claude Jaubert. 'Er hoeft minder belasting betaald te worden en de kinderen worden behoorlijk gevoed en opgeleid. Als tegenprestatie krijgen de sponsors een percentage van het latere arbeidsinkomen.' Er was een omvangrijke handel op gang gekomen, een officieuze beurs waar je bijvoorbeeld kon beleggen in een kind van acht dat een bijzondere aanleg voor wiskunde had, of opties op het inkomen van een medisch student kon ruilen tegen die op een veelbelovende jonge bioingenieur. Sommige mensen namen er aanstoot aan, maar iemand als Jaubert wist dat de praktijk kinderen een financiële waarde gaf waardoor ze tijdens de zogenaamde schoonmaakacties in de krottenwijken minder kans liepen doodgeschoten te worden. 'Toch vind ik dat juist de jongeren met de meeste aanleg opzien tegen de levenslange verplichtingen waar ze aan vastzitten,' zei Jaubert. 'Ze raken opgebrand of willen hun werk niet meer doen. Misschien begrijp je wat een verspilling dat is.' Jaubert stelde een wat redelijker contract voor, bijvoorbeeld met een looptijd van twintig jaar, inclusief de door de beleggers gefinancierde studietijd. 'Makelaars zoals ik zoeken passend werk, zodat er na de opleiding een behoorlijk inkomen overblijft. Na afloop van het contract zou je een goede naam hebben opgebouwd, mademoiselle, en ervaring en relaties hebben opgedaan, een stevige basis voor je verdere toekomst.' Sofia zou natuurlijk eerst onderzocht moeten worden op eventuele ziektes en andere negatieve factoren. 'Mocht er iets gevonden worden,' vervolgde Jaubert, 'dan word je zo mogelijk behandeld. Natuurlijk alleen als je dat zelf wilt, ma chérie. De kosten van behandeling worden bij de schuld opgeteld.' Sofia stelde zelf een clausule voor die haar in staat zou stellen Jaubert voortijdig af te kopen als ze in staat was de beleggers terug te betalen, vermeerderd met vier procent boven op de te verwachten inflatie, samengesteld over de werkelijke looptijd van het contract. Jaubert was opgetogen. 'Dat getuigt van groot zakelijk inzicht, mademoiselle. Het is een genoegen met iemand samen te werken die even praktisch als mooi is!' De clausule gaf haar een goede reden om zo snel mogelijk zoveel mogelijk te gaan verdienen, iets waar ze allebei baat bij zouden hebben. Van die dag af was hun relatie vriendschappelijk. Na de handdruk waarmee de overeenkomst werd bekrachtigd raakte Jaubert haar nooit meer aan: hij had zijn eigen beroepscode. Ze kreeg een voogd en leraren toegewezen die al snel begrepen hoe leergierig ze was. Dankzij haar meertalige opvoeding beheerste ze Ladino, klassiek Hebreeuws, literair Frans en Engelse correspondentie, nog afgezien van het Turks van haar buren en klasgenoten. De beleggers besloten dat ze ook Japans en Pools moest leren om haar nog breder inzetbaar te maken. Ze bleek een natuurlijke gave voor computertalen te hebben, iets wat onmiddellijk werd uitgebuit. De programma's die ze schreef blonken in de grote sefardische traditie uit door hun zuiver logische helderheid, met overgangen die even elegant als eenvoudig waren. Jaubert kreeg veel lof toegezwaaid en voer wel bij het contract, net als de sponsors. Hij had zelfs het gevoel dat hij met Sofia Mendes iets heel bijzonders had gered. Jaubert had discipline en intelligentie onder het vuil en de honger gezien en voor dat inzicht werd hij ruim betaald. Sofia Mendes zag intussen het einde van haar slavernij naderen, met een blik die niet door emoties werd vertroebeld. Ze hoefde alleen maar het werk van een astronoom te analyseren en vervolgens een programma schrijven dat het sneller, goedkoper en beter kon doen dan een mens. Ze liet geen hoop of angst tot haar gedachten toe, daar kon ze alleen maar zwakker van worden. Op haar eerste dag in het observatorium stelde dr. Yanoguchi haar voor aan George Edwards. 'Meneer Edwards werkt hier als vrijwilliger, maar hij is overal van op de hoogte.' Ze gaf de slanke grijze man een hand en moest aan haar vader denken, die nu ongeveer even oud had moeten zijn. 'We krijgen hier veel toeristen en schoolklassen op bezoek. Hij zal u een rondleiding geven en u kunt hem gerust vragen stellen, want George weet alles! Na afloop kunt u aan het werk gaan met Jimmy Quinn.' Ze was onder de indruk van de enorme telescoop, een aluminium schotel van driehonderd meter in doorsnede die in een laagte op de berg was opgesteld. Boven de schotel hingen talloze verplaatsbare antennes aan kabels die tussen torens op de omringende heuvels gespannen waren. 'Het is eigenlijk gewoon een ouderwetse televisieschotel,' zei George, die zich een ogenblik afvroeg of ze te jong was om zelf televisie te hebben meegemaakt. Het was moeilijk te zeggen, want het meisje kon net zo goed vierentwintig als vierendertig zijn. 'Een radiotelescoop concentreert de invallende radiogolven in een centraal punt. De golven worden door de schotel weerkaatst naar de versterkers en omvormers die erboven zijn opgehangen.' Hij wees naar de kabels terwijl ze langs de rand van de schotel liepen. 'Die sturen de signalen door naar het gebouw waar de computers staan opgesteld.' De wind wakkerde aan en George moest bijna roepen om zich verstaanbaar te maken. 'De astronomen gebruiken een veredelde spectrometer om de polariteit, de intensiteit en de duur van de radiogolven te meten. Ik kan wel wat meer details geven, maar als u wilt kunt u dat ook aan Jimmy Quinn vragen.' George nam haar mee naar het gebouw. 'Heeft u weleens eerder zoiets als dit gedaan?' 'Nee,' gaf ze rillend toe. Ze had kunnen weten dat het koud zou zijn in de bergen. En elk project had in het begin iets overweldigends. Ze moest altijd helemaal van de grond af beginnen en er was altijd een kans dat ze het nu eens niet kon begrijpen, dat iets domweg te hoog voor haar gegrepen was. Sofia vermande zich. Ik ben een Mendes, dacht ze, niets is voor mij te hoog gegrepen. 'Het zal wel lukken,' zei ze hardop. George keek haar even van opzij aan voordat hij de deur van het hoofdgebouw voor haar opende. 'Dat zal vast wel. Ik weet niet of u voor het weekend al plannen heeft, maar waarom komt u niet bij ons in San Juan eten?' En ze gingen naar binnen. Bij haar eerste ontmoeting met Quinn bedacht Sofia Mendes dat ze die dag blijkbaar alleen maar overweldigende dingen te zien mocht krijgen. Ze was in bijna elk volwassen gezelschap de kleinste, maar ze had nog nooit iemand gezien die zo lang was als Jimmy Quinn. Ze moest haar arm optillen om hem een hand te geven en had even het idee dat ze weer tien jaar was en een vriend van haar vader begroette. Ze volgde hem naar zijn werkplek door een paar gangen met aan weerszijden kamers die met ouderwetse verschuifbare panelen waren afgeschot. Quinn moest voortdurend bukken om zijn hoofd niet te stoten in de deuropeningen. Onderweg wees hij haar de koffieautomaat en de toiletten, zonder er erg in te hebben dat ze niet over de schotten heen kon kijken die hem maar tot zijn borst reikten. In zijn eigen kamertje zag Sofia dat hij de middelste lade uit zijn bureau had verwijderd, ongetwijfeld om zijn benen kwijt te kunnen. Wat Jimmy aanging, hij was al bijna voor Sofia Mendes gevallen toen ze gingen zitten. Om te beginnen was ze het mooiste meisje dat hij ooit in levenden lijve had gezien en verder was het een groot pluspunt dat ze niets van zijn lengte had gezegd. Als ze niet gauw ging vragen of hij basketbal speelde of hoe koud het daarboven was, dan zou hij haar ter plekke een aanzoek doen. Maar voor het zover kon komen nam Sofia haar palmtop en vroeg ze hem iets over zijn werk te vertellen. Emilio had al gezegd dat ze niet van loze praatjes hield, daarom begon Jimmy meteen met de manier waarop hij gegevens verzamelde van het actieve gebied aan de hemel dat in vaktermen '12-75' werd genoemd. 'Niet ver van het middelpunt van het systeem is een stabiele configuratie te zien, met loodrecht daarop twee krachtige straalstromen die met de halve lichtsnelheid materiaal naar buiten blazen.' Hij gebruikte een apart venster om een schets te maken zodat ze tegelijkertijd notities kon intikken. 'Elizabeth Kingery, een optisch astronoom, gelooft dat ze een manier heeft ontdekt om uit te vinden of het om twee sterrenstelsels gaat die rond twee zwarte gaten cirkelen. Kijk, zo. Nu wil ze de gegevens vergelijken met die van quasars, die volgens de meeste onderzoekers ook afkomstig zijn van zo'n dubbelsysteem als 12-75. Kunt u me volgen?' Mendes keek op van haar palmtop en wierp hem een vernietigende blik toe. Ze is heel intelligent, had Emilio tegen hem gezegd, onderschat haar niet. Jimmy kuchte. 'De bedoeling is dus dat we dit deel van de hemel in kaart brengen door optische en radiotelescopen te laten samenwerken. Degene die het onderzoeksvoorstel indient geeft minstens twee of drie verschillende data op voor het doen van de waarnemingen. We moeten rekening houden met de stand van de aarde en met het weer.' 'Waarom gebruikt u geen ruimtetelescopen?' 'Daar heeft Liz niet genoeg geld en relaties voor. Maar met waarnemingen vanaf de grond kunnen we een hoop doen. Hoe dan ook, de diverse observatoria stellen een rooster op en dan maar hopen dat het niet regent of zoiets, want dat zou alles bederven. Als we weinig speling hebben nemen we soms genoegen met slechte weersomstandigheden. Wilt u daar al meer over weten?' 'Liever een andere keer. De hoofdlijnen zijn voorlopig voldoende.' 'Zoals u wilt. Eens kijken... Zodra er afspraken zijn gemaakt moet ik de achtergrondruis bepalen.' Ze keek op. 'Dat wil zeggen, ik moet nagaan of het ontvangen signaal sterk genoeg is om gedetecteerd te worden. Alle elektrische apparatuur levert ruis op door de elektronen die aan het oppervlak van het metaal tegen elkaar botsen. De ontvangers worden gekoeld in vloeibaar helium, want daardoor worden de elektronen afgeremd en krijg je dus minder...' Ze keek hem weer zo strak aan. 'Juist, dat lijkt me wel duidelijk. Goed, als het signaal erg zwak is moeten we van alles uitschakelen, computers die op dat moment niet gebruikt worden, verlichting, airconditioning en dergelijke. Daarna kies ik een vergelijkingsobject, een bekende radiobron. Op het signaal daarvan wordt de telescoop afgestemd.' 'Op welke gronden kiest u die bron? Kort, graag.' 'We hebben een omvangrijke catalogus in de computer en we zoeken een signaal dat dicht bij dat van ons object ligt. Meestal bekijk ik het alleen met behulp van een virtuele oscilloscoop. We weten ongeveer hoe het signaal van het vergelijkingsobject eruit moet zien.' 'En als het daarvan afwijkt?' Altijd even zakelijk, dacht Emilio. Hoewel, misschien gaat ze straks mee uit eten... 'Meneer Quinn. Als het signaal daarvan afwijkt?' herhaalde ze, met haar donkere wenkbrauwen opgetrokken en haar schrijfstift in de aanslag. 'Dat is een van de kneepjes van het vak. Zulke telescopen worden in feite nog met de hand gemaakt. Ze hebben allemaal hun eigenaardigheden, problemen met de bedrading of met de opstelling. Ze worden beïnvloed door het weer, door het tijdstip, door het lawaai in de omgeving. Je moet zo'n instrument door en door leren kennen. Pas als je alle storende invloeden hebt uitgeschakeld kun je hopen dat je een signaal hebt zonder interferentie of achtergrondruis.' Hij begon weer enthousiast te worden. 'Op een keer kregen we buitenaardse signalen door die om de paar maanden werden herhaald, maar geen enkel ander observatorium bleek ze te ontvangen. We ontdekten dat het de ontsteking van een oude schoolbus was die hier af en toe klassen kwam afleveren.' Weer die Blik, die in zijn geest al een hoofdletter had gekregen. 'Ik vertel u dit echt niet voor de grap,' zei hij op serieuze toon. 'Zulke dingen moet u weten, anders zal uw programma beweren dat het intelligent leven op Mars heeft gevonden. En iedereen weet toch dat daar alleen Australiërs zitten, of niet soms?' Ze glimlachte onwillekeurig. 'Aha,' zei Jimmy snedig, 'ik zie dat u met Australiërs hebt samengewerkt.' Ze kon haar lachen niet meer bedwingen. 'Er gaat niets boven lekker lauw bier,' zei ze met een heel goed Australisch accent. Jimmy lachte ook, maar hij was wel zo verstandig om zich niet te laten meeslepen. 'Hoe gaat het?' vroeg George Edwards op een dag, ongeveer een maand nadat ze met haar werk was begonnen. Ze aten vaak samen in de kantine en Sofia spaarde haar vragen op voor de dagen waarop hij in het observatorium werkte. 'Langzaam,' zei Sofia terwijl ze haar dikke koffiekop met haar twee kleine handen oppakte. 'Meneer Quinn doet erg zijn best, maar hij is snel afgeleid.' 'Door jou?' vroeg George om te zien hoe ze zou reageren. Hij wist dat Jimmy tot over zijn oren verliefd was op deze vrouw, die er alleen op uit leek te zijn om zijn hersenen genadeloos en cel voor cel te ontleden. Sofia knikte alleen maar, zonder een blosje of een teken van vertedering. Ze was in elk geval niet romantisch van aard, dacht George. 'Dat maakt het moeilijker. Iemand die tegenwerkt kun je veel makkelijker aanpakken,' zei ze met een blik in de richting van Peggy Soong. George trok een gezicht: Peggy kon inderdaad heel vervelend zijn. 'Al heb ik nog liever dat ze verliefd op me worden dan dat ze neerbuigend doen. Ik stel het op prijs dat u me als een vakvrouw behandelt, meneer Edwards. Het is prettig om ergens te werken zonder dat iemand op me neerkijkt of me naar de mond praat.' 'Dan hoop ik niet dat je het verkeerd opvat,' zei George droog, 'maar je bent nog steeds uitgenodigd een keer te komen eten. Wat vind je ervan?' Ze had zich al eerder voorgenomen zijn uitnodiging te aanvaarden als hij die zou herhalen. Lang niet iedereen stond sympathiek tegenover haar werk en bijgevolg tegenover haarzelf en ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst bij iemand was uitgenodigd. 'Dat lijkt me leuk, meneer Edwards.' 'Fijn. Anne wil graag met je kennismaken. Zullen we zeggen zondag om twee uur?' 'Goed, dank u. Als u het niet erg vindt zou ik u nu graag iets vragen over de invloed van het weer op de ontvangst van radiogolven,' zei ze terwijl ze haar bord opzij schoof en haar palmtop pakte. En ze gingen aan het werk. De zondag daarop ging ze ruimschoots op tijd op weg naar San Juan, bang dat ze in het afschuwelijk drukke verkeer vast zou komen te zitten. Ze vond met moeite een plek om te parkeren en vlot een bloemenstalletje, waar ze een boeket kocht voor dr. Edwards. Porto Rico beviel haar goed en ze was aangenaam verrast toen bleek dat Spaans en Ladino sterk op elkaar leken. Er waren verschillen in schrijfwijze en idioom, maar de meest gebruikte woorden en de grammatica waren vaak identiek. Ze vroeg de verkoper waar het adres was en liep door de oplopende straat naar het roze gepleisterde huis dat haar was gewezen. Aan de gevel was een balkon met een smeedijzeren hek aangebracht. De deuren en ramen van de bovenverdieping stonden open en Sofia hoorde duidelijk de stem van een vrouw: 'George? Heb jij die pomp in de kliniek nog kunnen maken?' 'Nee, dat ben ik glad vergeten.' Ze herkende de stem van meneer Edwards. 'Nou ja, dat komt nog wel. Het staat op de lijst.' Er klonk een heldere lach. 'Ja, net als de wereldvrede. Ik moet die pomp morgen gebruiken.' Sofia klopte aan. Anne Edwards deed open, haar grijze haar slordig opgebonden en met armen die wit zagen van de bloem. 'Kijk nou toch!' riep ze. 'Niet alleen intelligent, maar ook nog zo knap! Dan heb je toch zeker wel een afgrijselijk karakter, lieverd?' vroeg Anne Edwards. 'Anders heb ik geen geloof meer in een rechtvaardige God.' Sofia was te overrompeld om iets te zeggen, maar George Edwards kwam haar te hulp. 'Laat je maar niets wijsmaken. Ze gelooft niet meer in een rechtvaardige God sinds Cleveland vorig jaar de finale verloor. Bidden doet ze alleen nog voor de negende inning.' 'En de avond voor de presidentsverkiezing, voor zover dat iets helpt. God woont in Texas en is een republikein.' Anne ging Sofia voor naar binnen. 'Kom ons maar gezelschap houden in de keuken, het eten is bijna klaar. De bloemen zijn prachtig, kind, net als jij.' Ze kwamen door de zitkamer, een aangename rommel van boeken, aquarellen en tekeningen, slecht bij elkaar passende maar wel gemakkelijk zittende stoelen en een fraai Turks tapijt. Anne zag de bezoekster kijken en maakte een vertwijfeld gebaar met haar bebloemde handen. 'We zitten hier pas een jaar. Ik neem me telkens voor iets aan de inrichting te gaan doen, maar ik kom gewoon tijd te kort. Nou ja, misschien komt het er nog weleens van.' 'Ik vind het eigenlijk wel leuk zo,' zei Sofia naar waarheid. 'Echt een kamer om lekker op de bank in slaap te vallen.' 'Ja, zo kun je het ook zeggen!' riep Anne opgetogen. Emilio viel zelfs met enige regelmaat op de bank in slaap. 'O Sofia, het is gewoon een rotzooi!' Ze voegden zich bij George in de keuken. Ze kreeg de zogenaamde pottenkijkersstoel en een glas wijn, waar ze af en toe van nipte terwijl George de salade klaarmaakte en Anne zich weer om haar meelgerecht bekommerde. 'George doet al het snijwerk,' vertelde Anne. 'Ik kan me niet veroorloven mezelf te snijden, de kans op een infectie is veel te groot. In de kliniek draag ik altijd een soort ruimtepak, maar het is wel zo veilig om voorzichtig met mijn handen te zijn. Komen deze koekjes je bekend voor?' 'Ja, zeker. Mijn moeder maakte ze vroeger ook,' zei Sofia, enigszins verrast door de herinnering aan schuimgebak. 'Dan heb ik goed gegokt,' mompelde Anne. Ze had met veel plezier een eenvoudig menu samengesteld. De sefardische keuken was in wezen mediterraans, licht en verfijnd, met de nadruk op groenten en kruiden. Ze had een recept gevonden voor pandericas, 'rijkevrouwenbrood', dat door sefardische joden op Rosh Hashanah en bij andere feestelijke gelegenheden werd opgediend, met pêche melba en schuimgebak als dessert. 'Je moet wel eerlijk zeggen of het recept deugt. Ik heb het uit een boek gehaald.' Na het eten namen ze hun Turkse koffie mee naar de zitkamer, waar het gesprek al gauw op muziek kwam. George zag Sofia naar de oude piano tegen de muur kijken. 'Die wordt weinig gebruikt,' zei hij tegen haar. 'De vorige bewoner had hem laten staan. We wilden hem eigenlijk weggeven tot we erachter kwamen dat Jimmy Quinn piano speelt. Daarom hebben we hem de vorige week laten stemmen.' 'Speel jij, Sofia?' vroeg Anne. Het was een simpele vraag en ze verwonderde zich over de aarzeling van het meisje. 'Mijn moeder was muzieklerares,' zei Sofia eindelijk, 'dus toen ik klein was kreeg ik natuurlijk ook les. Maar ik zou niet weten wanneer ik voor het laatst heb gespeeld.' Maar dat wist ze nog wel. Ze herinnerde zich nog precies het tijdstip; de manier waarop het zonlicht schuin de muziekkamer binnenviel; de bijval en het commentaar van haar moeder die af en toe naast haar ging zitten om iets voor te doen; de kat die over de toetsen liep en zonder pardon op de vloer werd gegooid; de noodzakelijke pauzes als er in de omgeving weer eens werd geschoten of een granaat neerkwam. Als ze zou willen zou ze zich nog veel meer details herinneren. 'Ik kan er vast niets meer van.' 'Waarom probeer je het niet?' vroeg George. 'Ik vind iedereen geweldig die zelf muziek kan maken. Ik kom niet verder dan de radio aanzetten. Ga toch zitten, Sofia,' drong Anne aan, hopend op een beetje activiteit om het hortende gesprek op gang te brengen. Sofia was een dankbare, maar stille gast en de maaltijd was, hoewel zeker niet onaangenaam, toch heel wat rustiger verlopen dan Anne gewend of lief was. 'Heeft de stemmer goed zijn werk gedaan of hebben we alleen maar een donatie gegeven aan de beruchte Porto Ricaanse corruptie?' 'Nee, heus, ik kan me geen enkel stuk herinneren,' zei Sofia bedeesd. Haar aarzeling werd beleefd maar beslist terzijde geschoven en ze slaagde erin met haar roestige vingers een paar stukjes te spelen. Het ging haar steeds beter af en ze ging zelfs helemaal in de muziek op, hoewel niet langer dan een paar minuten. Daarna stond ze op en wilde weggaan, maar George zei dat het dessert nog kwam en ze besloot nog even te blijven. Terwijl ze zich aan de pêche melba te goed deden, zei Anne dat ze welkom was om op de piano te spelen wanneer ze maar wilde. 'Ik moet je wel waarschuwen,' voegde ze eraan toe omdat ze het meisje intussen wel kende, 'Jimmy Quinn komt hier af en toe eten, dus misschien loop je hem tegen het lijf.' En vervolgens, alsof ze daar niet de hele middag aan had lopen denken: 'Wist je dat we nog een andere gemeenschappelijke kennis hebben? Ken je Emilio Sandoz nog?' 'De taalkundige? Ja, natuurlijk.' 'Wat is de wereld toch klein, had je eigenlijk moeten zeggen. Hij heeft ons hierheen gehaald,' zei George, die vertelde hoe ze in Porto Rico terecht waren gekomen. 'Dus u bent allebei zendeling?' vroeg Sofia, die probeerde haar ontsteltenis te verbergen. 'God, nee! Wij zijn gewoon een stelletje oude socialen die nog in liefdadigheid geloven,' zei Anne. 'Ik ben katholiek opgevoed, maar ik ga al jaren niet meer naar de kerk.' 'Aan Anne kun je die opvoeding nog wel merken als ze wat gedronken heeft, maar ik ben een echte atheïst. Toch,' erkende George, 'doen de jezuïeten veel goed werk...' Ze praatten nog even over de kliniek en het centrum van de jezuïeten. Daarna kwam het gesprek op Sofia's werk in het observatorium en Anne had geheel tegen haar gewoonte in niets over het onderwerp te zeggen terwijl George over een paar technische procedures uitweidde. De jonge vrouw leek helemaal op te leven nu het over haar werk ging, een opvallend contrast met haar nogal innemende bescheidenheid in de sociale omgang. Ja, dacht Anne, terwijl ze onder het luisteren naar haar keek. Nu snap ik wat hij in haar ziet. Later die avond kroop Anne in bed dicht tegen George aan, die merkte dat hij snel buiten adem raakte. Verdomme, dacht hij, ik moet toch weer gaan trainen. 'Oh, sweet mystery of life at last I've found you,' zong Anne. George lachte. 'Een aantrekkelijk meisje,' zei Anne, die ineens aan Sofia moest denken. Mendes was een van de weinige vrouwen die ze kende bij wie ze het predikaat 'volmaakt' vond passen: klein en perfect gevormd. Alleen erg gesloten, erg op haar hoede. Ze had meer warmte verwacht van een meisje waar zowel Emilio als Jimmy op viel. En George waarschijnlijk ook, als ze zich niet vergiste. 'Heel intelligent. Ik kan me voorstellen dat Emilio van haar onder de indruk was. En Jimmy ook,' voegde ze er bijna achteloos aan toe. 'Hmmm.' George sliep al bijna. 'Ik zou best een goede joodse moeder kunnen zijn. Weet je wat het was met Jezus?' vroeg Anne. 'Hij heeft nooit een aardig joods meisje gevonden om een gezin mee te stichten, de arme jongen. Denk je dat ik nou naar de hel ga?' George duwde zich op een elleboog overeind en keek naar haar in het donker. 'Bemoei je er niet mee, Anne.' 'Goed, goed, het was maar een grapje. Ga maar slapen.' Maar ze lagen allebei nog een tijd wakker, elk met hun eigen gedachten. 9 Napels: april 2060 John Candotti was zich in alle vroegte aan het aankleden toen er op zijn deur werd geklopt. 'Pater Candotti?' riep Edward Behr op zachte, maar dringende toon op de gang. 'Heeft u Emilio Sandoz gezien?' John deed de deur open. 'Niet sinds gisteravond. Hoezo?' De kleine, verfomfaaide man zag er bijna boos uit. 'Ik ben net op zijn kamer geweest. Zijn bed was niet beslapen en hij heeft overgegeven, maar ik kan hem nergens vinden.' John trok zijn sweater aan en liep snel in de richting van Emilio's kamer. Hij kon niet geloven dat de man verdwenen was. 'Ik heb de rommel opgeruimd. Hij heeft al zijn eten weer uitgekotst,' riep Edward, die hijgend achter hem aan liep terwijl ze zich door de gang haastten. 'Nou ja, veel had hij niet gegeten. Ik heb ook al in de wasruimte gekeken. Hij is echt niet in zijn kamer.' John stak zijn hoofd toch om de hoek van de deur en snoof de scherpe geur van braaksel en zeep op. 'Verdomme,' fluisterde hij fel. 'Verdomme nog aan toe! Ik had het kunnen weten! Ik had bij hem in de buurt moeten blijven, dan had ik hem wel gehoord.' 'Dat was mijn taak, broeder. Ik had de kamer hiernaast moeten vragen, maar de laatste tijd heeft hij 's nachts bijna nooit meer iets nodig,' zei Edward, die evengoed zichzelf als Candotti probeerde te overtuigen. 'Ik wilde gisteravond ook niet meer storen, want ik was bang dat ik... Hij zei dat hij jou wilde spreken en ik dacht...' 'Dat dacht ik ook. Nou goed, hij kan niet ver weg zijn. Heb je in de refter gekeken?' Ze zochten het hele gebouw af en probeerden hun kalmte te bewaren, hoewel John bij elke hoek half en half verwachtte op het lijk van Sandoz te stuiten. Hij begon zich net af te vragen of hij de generale overste of de politie zou moeten waarschuwen toen hij zich herinnerde dat Sandoz van een eiland afkomstig was. Misschien was de pater naar het strand gegaan. 'Laten we buiten gaan kijken,' stelde hij voor en ze verlieten het hoofdgebouw door de westelijke deur. De zon stond nog maar net boven de horizon en de stenen galerij lag in de schaduw, net als het strand in de diepte. Lage bomen, scheefgegroeid door de constante zeewind, waren bedekt met een goudgroen waas en op de akkers waren boeren aan het ploegen, ondanks het grauwe en koude voorjaar waarvan iedereen de Vesuvius de schuld gaf. Zenuwen en kou zorgden ervoor dat John begon te rillen terwijl hij zich over de lage stenen muur boog om naar beneden te kijken. Hij haalde opgelucht adem toen hij Sandoz zag. 'Broeder Edward? Broeder Edward!' Edward had zijn mollige armen tegen zijn massieve borst gedrukt tegen de kou en was op weg gegaan naar de garage om de fietsen te tellen. Hij draaide zich om toen hij vaag zijn naam hoorde. 'Ik zie hem!' riep John, naar de kust wijzend. 'Hij is op het strand!' 'Zal ik hem gaan halen?' vroeg Edward terwijl hij terugliep naar de galerij. 'Nee,' zei John. 'Laat mij dat maar doen. Maar pak eerst een jas voor hem, hij zal het wel koud hebben.' Broeder Edward draafde naar binnen en keerde even later terug met drie jassen. Hij hielp John de grootste aantrekken, gaf hem een van de andere mee voor Sandoz en trok zelf de laatste aan terwijl John de lange rij trappen afdaalde die zigzag langs de helling naar de zee liepen. Hij riep hem nog iets na voordat hij ver was gekomen. 'Broeder John? Wees voorzichtig!' John vond het een vreemde raad en vroeg zich aanvankelijk af of broeder Edward misschien bang was dat hij op de vochtige stenen treden uit zou glijden, maar daarna herinnerde hij zich Emilio's reactie bij hun allereerste ontmoeting in Rome. 'Maak je geen zorgen.' Broeder Edward leek niet erg overtuigd. 'Ik meen het. Hij heeft zichzelf niets aangedaan, ik denk niet dat hij een gevaar voor anderen is.' Maar van dat laatste was hij zelf nog niet zo zeker. De wind blies het gerucht van zijn voetstappen weg van Sandoz. John wilde hem niet laten schrikken en maakte daarom meer lawaai dan nodig was, begon te hoesten en kloste over de kiezelstenen. Sandoz draaide zich niet om, maar hij bleef staan wachten bij een grote rotspartij, een deel van de geologische formatie waar de oude gebouwen op de heuvel achter hen uit op waren getrokken. John bleef naast Sandoz staan en keek net als de ander naar de vogels die boven de waterlijn heen en weer vlogen of op de grijze golven landden. 'Het is prettig om weer eens de horizon te kunnen zien,' zei hij op luchtige toon. 'Ik voel me de laatste tijd nogal opgesloten.' Zijn gezicht en handen tintelden van de kou. Hij stond bijna te trillen op zijn benen en hij snapte niet dat Sandoz nergens last van leek te hebben. 'U heeft ons behoorlijk laten schrikken. U kunt een volgende keer toch wel even zeggen dat u naar buiten wilt?' Hij stak Sandoz de jas toe en deed een stap dichterbij. 'Heeft u het niet koud? Ik heb een jas meegebracht.' 'Je krijgt er spijt van als je dichterbij komt,' zei Sandoz. John liet zijn arm zakken en de jas sleepte nutteloos over het stenige strand. Hij zag nu dat Emilio helemaal niet zo ontspannen was als hij eerst had gedacht. Sandoz draaide zich om naar een rij vuistgrote stenen die langs de rand van een natuurlijke holte in de rotswand waren gelegd. John zag zijn armbeugels plotseling glinsteren toen het zonlicht eindelijk over het strand gleed. Hij keek gespannen toe en zag Emilio's rugspieren onder diens bezwete overhemd heftig trillen terwijl Sandoz een van de keien probeerde te pakken. Sandoz ging rechtop staan. Even sierlijk als een oude honkballer gooide hij de steen naar de zee, die nu sprankelend in het ochtendlicht lag, maar zijn vingers werkten niet samen en de kei viel met een doffe slag in het zand. Koppig ging hij terug naar de rotswand, pakte een andere steen op en gooide ook die weg. Het resultaat was hetzelfde. Telkens opnieuw boog hij zich voorover om met zijn linkerhand een andere steen te pakken, hijgend van inspanning, en ze een voor een in de richting van de zee te gooien. En misschien het ergste van alles was dat hij de meeste stenen kon oppakken en weggooien zonder dat hij van zijn plaats hoefde te komen. Een paar uur later had Candotti zijn eigen jas uitgetrokken en was hij in het zand gaan zitten, toekijkend zonder iets te zeggen. Broeder Edward had zich bij hem gevoegd en keek eveneens toe, met tranen op zijn bolle wangen die snel opdroogden in de zeewind. Om een uur of tien, toen Emilio's oude wonden weer waren opengegaan, probeerde Edward op Sandoz in te praten. 'Hou er toch mee op, broeder. Zo is het wel genoeg geweest.' Emilio draaide zijn hoofd om en keek alsof hij water zag branden, met ondoorgrondelijke donkere ogen. John besefte dat ze helemaal niets konden doen en trok Ed behoedzaam met zich mee. Nog twee uur lang was hij samen met broeder Edward getuige van de pijnlijke vooruitgang die Sandoz boekte. De pater kreeg steeds meer controle over zijn vingers en de stenen landden vaker wel dan niet in het water. Nog steeds zocht hij er nieuwe voor in de plaats, tot hij erin slaagde tien stenen achter elkaar in het water te gooien, een behoorlijk eind van het strand af. Sandoz bleef nog een ogenblik naar de zee staan staren, trillend op zijn benen en met een bleek gezicht. Daarna liep hij langs de beide mannen die hem zwijgend gezelschap hadden gehouden. Hij keurde hen geen blik waardig en vertraagde zijn pas niet, maar in het voorbijgaan had hij wel iets te zeggen. 'Niet Magdalena,' zei hij. 'Lazarus.' Vincenzo Giuliani had de hele ochtend vanaf de galerij naar het strand staan kijken, maar zijn gezicht verried geen enkele emotie terwijl de drie mannen over de stenen trap naar boven kwamen. Emilio struikelde onderweg twee keer. De ergste woede was sinds het aanbreken van de dag weggeëbd tot een gevaarlijke, kille weerzin en Giuliani zag hoe hij na elke struikeling driftig de hulp van John Candotti en broeder Edward afwees. Het drietal had geen flauw benul dat de generale overste niet meer in Rome was. In feite was hij als eerste in Napels aangekomen en had hij zich opgesloten in de kamer naast die van Sandoz, waar hij geduldig wachtte op de doorbraak waar hij op aanstuurde. In de dertiende eeuw hadden de dominicanen de stelling geponeerd dat het doel de middelen heiligde, bedacht Giuliani. De jezuïeten hadden die filosofie overgenomen en het aantal middelen nog uitgebreid om God beter te kunnen dienen en zielen te behouden. In dit geval leek misleiding hem een geëigend middel, te verkiezen boven een directe aanpak. Daarom had Vincenzo Giuliani het bericht ondertekend met 'V', in de wetenschap dat alleen Johannes Voelker Sandoz 'doctor' noemde. Emilio's reactie leek de beweringen van de Contactgroep over de gebeurtenissen op Rakhat te bevestigen. Giuliani had gegokt, maar het idee dat Voelker iets wist was voldoende geweest om Emilio's broze zelfbeheersing te ondermijnen. Het kostte het groepje bijna een halfuur om de top van de heuvel te bereiken. De generale overste trok zich bij hun nadering terug in de schaduw en bracht hen aan het schrikken met zijn onverwachte, bijna fluisterend uitgesproken woorden. 'Waarom struikel je niet nog een keer, Emilio?' zei Vincenzo Giuliani op droge, verveelde toon. 'Wie weet heeft iemand de symboliek gemist. Broeder Edward heeft ongetwijfeld de hele tocht over Golgotha gemediteerd, maar pater Candotti is praktisch van aard en dacht misschien alleen maar aan het ontbijt dat hij heeft moeten missen.' Zonder ongepaste voldoening merkte hij dat zijn woorden Emilio's woede aanwakkerden en hij ging verder op dezelfde luchtige, ironische toon. 'Ik wil je over een kwartier in mijn kantoor zien. En ga je alsjeblieft wassen. Er liggen kostbare tapijten op de grond, het zou zonde zijn als er allemaal bloed op kwam.' Sandoz zag er inderdaad opgefrist uit toen hij twintig minuten later bij Giuliani werd gebracht, maar hij had sinds de vorige avond niets gegeten en ondanks de uitputtende vlucht uit de stad ook geen oog dichtgedaan. Hij zag erg bleek, met wallen onder zijn ogen, en die ochtend was hij uit vrije wil door een hel gegaan. Prima, dacht Giuliani. Hij bood Sandoz geen stoel aan, maar liet hem midden in de kamer staan. Zelf zat hij roerloos achter het grote bureau, zijn gelaatstrekken bijna onzichtbaar door het felle licht dat door het raam achter hem naar binnen viel. Het enige geluid was het tikken van een antieke klok. Ten slotte begon de generale overste op een zachte en inschikkelijke toon te spreken. 'Onze missionarissen hebben alle mogelijke vormen van dood en geweld meegemaakt. In Londen zijn jezuïeten opgehangen, geradbraakt en gevierendeeld, in Ethiopië gevild, door de Irokezen levend verbrand, in Duitsland vergiftigd, in Thailand gekruisigd. In Argentinië doodgehongerd, in Japan onthoofd, op Madagaskar verdronken, in El Salvador doodgeschoten.' Hij stond op en begon langzaam in een kring door de kamer te lopen, een gewoonte waarmee hij als hoogleraar geschiedenis was begonnen. Hij bleef een ogenblik bij de kast staan om een oud boek te pakken dat hij onder het lopen gedachteloos in zijn handen om en om draaide. 'We zijn bedreigd en geterroriseerd,' vervolgde hij zijn eentonige opsomming. 'We zijn gesmaad, belasterd en in de gevangenis gegooid. We zijn afgetuigd, verminkt, verkracht, gemarteld en gebroken.' Nu bleef hij vlak voor Sandoz staan, wiens ogen fonkelden. Emilio's gezicht was niet veranderd, maar hij stond bijna te trillen op zijn benen. 'En wij, die de geloften van kuisheid en gehoorzaamheid hebben afgelegd,' zei Giuliani heel zachtjes, de ander strak aankijkend, 'wij hebben, aan ons lot overgelaten, besluiten genomen die een schandaal veroorzaakten en op een tragedie uitliepen. Helemaal alleen hebben wij vreselijke vergissingen begaan die in een gemeenschap nooit zouden zijn voorgekomen.' Hij had de schok van herkenning verwacht, de blik die volgt op het horen van de waarheid. Giuliani vroeg zich even af of hij zich vergist had, maar hij was er zeker van dat hij schaamte en radeloosheid zag. 'Dacht je dat jij de enige was? Ben je werkelijk zo arrogant?' vroeg hij op peinzende toon. Sandoz knipperde fel met zijn ogen. 'Dacht je dat jij de enige was die zich ooit afvroeg of de prijs die wij betalen niet te hoog is? Meende je nou werkelijk dat uitgerekend jij, van al degenen die zijn uitgezonden, de enige was die zijn geloof in God was kwijtgeraakt? Waarom zouden wij wanhoop een zonde noemen als alleen jij die had meegemaakt?' Hij moest toegeven dat Sandoz moed toonde en zijn gezicht geen moment afwendde. Giuliani gooide het over een andere boeg. Hij ging weer achter zijn bureau zitten en pakte een palmtop. 'Volgens het laatste medische rapport ben je niet zo ziek als het lijkt. Hoe noemde de dokter dat ook weer? "Een psychogene somatische retractatie." Wat is jargon toch ellendig. Ik neem aan dat hij bedoelt dat je depressief bent. Zelf zou ik het wat sterker willen uitdrukken. Volgens mij geef je je helemaal over aan zelfbeklag.' Emilio tilde met een ruk zijn kin op, zijn gezicht een masker van natte steen. Even zag hij eruit als een verward kind dat een klap heeft gekregen zonder te weten waarom, maar die uitdrukking verdween zo snel en was zo onverwachts dat Vincenzo Giuliani er op het moment zelf nauwelijks erg in had. Pas maanden later zou hij zich die blik weer herinneren om hem de rest van zijn leven niet meer te vergeten. 'Ik heb er in elk geval meer dan genoeg van,' hernam de generale overste zakelijk. Hij leunde naar achteren in zijn stoel en keek naar Sandoz alsof die een ongeschikte novice was. Het was een vreemd idee dat hij een jaar jonger en tegelijk tientallen jaren ouder was. Hij schoof de palmtop opzij en ging rechtop zitten, met zijn gevouwen handen op het bureau als een rechter die uitspraak gaat doen. 'Als je vanochtend iemand anders zo had toegetakeld als jezelf, dan hadden we dat mishandeling moeten noemen,' zei hij vlak tegen Sandoz. 'Dat moet afgelopen zijn. Van nu af aan zul je je lichaam het respect betonen dat een tempel Gods toekomt. Je zult je armen laten genezen en meewerken aan de fysiotherapie, zonder overdrijving. Je zult regelmatig eten en zorgen dat je voldoende rust krijgt. Je zult jezelf even goed verzorgen als je een zieke vriend zou doen. Over twee maanden zie ik je terug en dan zullen we de details bespreken van de missie die je was opgedragen.' De stem van Giuliani werd plotseling harder en hij benadrukte zijn laatste woorden. 'Opgedragen door je meerderen.' Even plotseling nam Vincenzo Giuliani, de generale overste van de Sociëteit van Jezus, de gruwelijke last weer op zich die hem en zijn voorgangers rechtens toekwam. 'In die maanden en voor de rest van je leven,' zei hij tegen Sandoz, 'zul je het wel uit je hoofd laten de verantwoording op je te nemen voor dingen die een ander aangaan. Is dat duidelijk?' Het duurde even, maar ten slotte knikte Emilio bijna onmerkbaar. 'Goed.' Giuliani stond rustig op en ging naar de deur van zijn kantoor. Het verbaasde hem niet dat broeder Edward gespannen op de gang stond te wachten. Candotti zat een eindje verderop, voorovergebogen met zijn gevouwen handen tussen zijn knieën, zijn gezicht strak en vermoeid. 'Broeder Edward,' zei de generale overste op aangename toon, 'pater Sandoz wil nu graag ontbijten. Misschien wilt u hem met pater Candotti naar de refter brengen?' 10 San Juan, Porto Rico: 2-3 augustus 2019 Anne Edwards had er eeuwig spijt van dat ze bij het eten op die warme avond in augustus niet van iedereen de horoscoop had getrokken. Het was een prachtige gelegenheid geweest om de astrologie op haar juistheid te beproeven, vond ze. Voor minstens een van de aanwezigen had er toch een waarschuwing moeten zijn: 'Wees op uw hoede. Vanavond wordt alles anders. Alles.' Toen ze Emilio voor de zaterdag uitnodigde, had hij zogenaamd langs zijn neus weg de mogelijkheid geopperd dat Jimmy Quinn en Sofia Mendes ook zouden komen. Anne zette haar bedenkingen opzij. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Emilio had Sofia sinds hun sessies in Cleveland niet meer ontmoet en het begon erop te lijken dat hij haar met opzet uit de weg ging, iets wat waarschijnlijk ook zo was. Maar Anne wist wat ervoor nodig was om verliefdheid om te zetten in hechte vriendschap en ze achtte Emilio daartoe in staat. Ze was bereid haar huis daartoe als neutraal terrein af te staan. En Sofia? Die potte al haar gevoelens op, had Anne geconcludeerd. Daardoor voelden mannen zich juist tot haar aangetrokken, nog afgezien van haar uiterlijk. Jimmy had zijn interesse al geruime tijd eerder opgebiecht, zonder te weten dat Sofia op Emilio precies dezelfde uitwerking had gehad. Om over George nog maar te zwijgen. En dan mag ik nog niet eens klagen, dacht Anne. O god, al die onopgeloste seksuele spanning! Het hele huis zal vanavond wel vergeven zijn van de feromonen. Toen ze 's middags de kliniek afsloot maakte ze zich op om de rol van huisvrouw te spelen, om ervoor te zorgen dat de jonkies zich als neven en nichten gedroegen. Ze moest er zeker voor waken Emilio en Sofia, en misschien zelfs Jimmy en Sofia, als een stel te behandelen. Hou het gezellig, vermaande ze zichzelf, en hou je er vooral buiten. Die vrijdag had Jimmy Quinn Sofia voor het eerst iets verteld over zijn aandeel in het SETI-programma, de speurtocht naar signalen van buitenaardse beschavingen. 'Dat werk verschilt niet van andere waarnemingen,' zei hij, 'alleen heeft het geen prioriteit.' Dankzij hun VR-maskers en handschoenen was het net of ze voor een ouderwetse oscilloscoop zaten, een grap van een programmeur. 'Als de schotel nergens anders voor wordt gebruikt, wordt er systematisch gezocht naar radiosignalen van andere planeten. Het programma pikt alles op wat op een kunstmatige oorsprong wijst, elk signaal met een constante frequentie dat niet overeenkomt met een bekende bron zoals normale radio-uitzendingen, militaire communicatie en dergelijke.' 'Ik heb begrepen dat er al programma's bestaan die heel goed patronen kunnen herkennen,' zei Sofia. 'Zeker. De SETI-programma's zijn oud maar erg goed en het ISAS heeft na de overname van Arecibo de apparatuur verbeterd. Het systeem kan al constante signalen uitziften die afkomstig zijn van natuurlijke bronnen als trillende waterstofatomen of geluidsgolven van sterren.' Hij liet een voorbeeld op het scherm zien. 'Ziet u dit verwarde patroon? Dat is het radiosignaal van een ster. Het is volkomen onregelmatig en het klinkt ongeveer zo.' Hij maakte een zwak knarsend geluid met zijn tanden en liet een ander diagram zien. 'Gewone radiogolven hebben een constante frequentie met een bepaalde amplitudemodulatie. Ziet u het verschil?' Sofia knikte. 'SETI zoekt ruim veertien miljoen verschillende kanalen af op een herkenbaar patroon, bij elkaar miljarden signalen. Als er iets bijzonders wordt gevonden, worden de tijd en de datum geregistreerd, de lokatie van de bron, de frequentie en de duur van het signaal. Het grote probleem bij de beoordeling is de voortdurende ruis waar je rekening mee moet houden.' 'Het is dus uw taak om aan te tonen dat een signaal niet van buitenaardse oorsprong is?' 'Precies.' 'Met andere woorden...' Ze sloeg de helft van haar vizier op en hield haar schrijfstift in de aanslag, een volgende vraag op de lippen. Jimmy deed zijn helm af en keek strak naar haar tot ze kuchte. 'Mag ik u eerst iets anders vragen?' Ze zuchtte en hij verzekerde haar haastig dat het maar even zou duren. 'Waarom schrijft u eigenlijk alles op? Is het niet eenvoudiger om alles op te slaan of om het meteen in te tikken?' Het was de eerste keer dat iemand naar haar eigen methoden informeerde. 'Ik schrijf uw antwoorden niet zomaar op, ik organiseer de informatie meteen. Als ik elke sessie opsloeg zou ik er naderhand nog eens naar moeten luisteren en dat zou tijdverspilling zijn. Bovendien heb ik in de loop der tijd een eigen vorm van steno ontwikkeld, ik schrijf sneller dan ik kan typen.' 'O,' zei hij. Hij had haar nog nooit zolang achter elkaar horen praten. 'Bent u morgen ook bij George en Anne uitgenodigd?' 'Ja. Meneer Quinn, kunnen we nu alstublieft verder gaan?' Jimmy deed zijn helm weer op en concentreerde zich met moeite op het scherm. 'Goed. Ik begin de geregistreerde signalen te controleren. Tegenwoordig blijken de meeste afkomstig te zijn van illegale laboratoria in de ruimte, zo'n vijfhonderd kilometer boven de aarde. Die veranderen telkens van plaats en frequentie. De software haalt ze er meestal uit omdat ze zo dicht bij de aarde zijn, maar soms botsen de signalen op een asteroïde of iets dergelijks en lijkt het van veel verder weg te komen.' Jimmy liet zich door het onderwerp meeslepen en praatte op den duur voornamelijk alleen nog tegen zichzelf. Terwijl ze vanuit een ooghoek naar hem keek vroeg ze zich af of mannen zelf wel doorhadden dat ze zo veel aantrekkelijker waren dan wanneer ze duidelijk op jacht waren. Dat geslijm was niet erg prettig, al had ze tot haar eigen verbazing gemerkt dat ze Jimmy Quinn graag mocht. Ze zette die gedachte resoluut van zich af. Er was geen plaats voor romantiek in haar leven en ze voelde er niets voor om aan zijn fantasieën tegemoet te komen. Sofia Mendes deed nooit een belofte die ze niet na kon komen. 'Dit is interessant,' zei Jimmy. Sofia keek naar het scherm en zag een rechthoekige figuur. 'Ziet u? Dat signaal stak duidelijk boven de ruis uit en duurde... wacht even, dan zoek ik het op. Hier. Het verdween na ongeveer vier minuten.' Hij lachte. 'Nou ja, het zal wel van de aarde afkomstig zijn. Kijk hier maar naar.' Hij wees op de vlakke bovenkant van het signaal. 'Een constante draagfrequentie met amplitudemodulatie,' zei ze. 'Bingo.' Hij lachte. 'Het komt ongetwijfeld hier uit de buurt. Waarschijnlijk is het een uitgezonden kerkdienst van Tierra del Fuego die wordt gestoord door het nieuwe hotel van Shimatzu. U weet wel, met de sportbaan waar bijna geen zwaartekracht heerst.' Ze knikte. 'Hoe dan ook, zo kan ik u laten zien hoe ik te werk ga bij een mogelijk buitenaards signaal. Oppervlakkig gezien lijkt het hele signaal een enkele impuls,' zei hij terwijl hij een elektronische vinger over de vlakke bovenkant liet gaan. 'Maar nu kan ik er een klein stukje uithalen en de schaal van de amplitude veranderen, zó.' Hij deed het en de aanvankelijk zuiver horizontale lijn begon pieken en dalen te vertonen. 'Ziet u? Er zitten verschillen in de amplitude, tamelijk groot ook nog...' Zijn stem stierf weg. Het diagram zag er min of meer bekend uit. 'Vast van lokale oorsprong,' mompelde hij. Sofia keek een paar minuten toe terwijl Jimmy met de versterkers in de weer was. Hier was tijdwinst te halen, dacht ze. 'Meneer Quinn?' Hij deed een van zijn oogkleppen omhoog en keek haar aan. 'Ik zou nu graag wat meer horen over de bestaande software op het gebied van patroonherkenning. Misschien heeft u wat documentatie voor me?' 'Zeker,' zei Jimmy. Hij schakelde het beeldscherm uit, nam zijn helm af, deed zijn handschoenen uit en stond op. 'We hebben al dat oude spul niet overgezet. De programma's zijn er allemaal, maar niemand doet iets met de handleidingen en alles staat nog op de Cray. Kom, dan laat ik u zien hoe u ze kunt opvragen.' Sofia Mendes kwam die zaterdagavond precies op het afgesproken tijdstip en bracht een fles rode Golan Heights mee. Jimmy Quinn was er al, opgefokt en veel te luidruchtig, modieus gekleed in een broek met wijde pijpen en een bont overhemd waar Sofia wel twee keer in zou kunnen. Onwillekeurig glimlachte ze om de overduidelijke vreugde waarmee hij haar begroette. Ze bedankte hem toen hij haar een complimentje gaf over haar jurk en vervolgens over haar kapsel, waarna ze zich haastte de fles aan George te geven en haar toevlucht zocht in de keuken. Anne Edwards verwelkomde haar met een zoen op haar wang. 'Emilio komt misschien wat later,' zei ze, 'er was een honkbalwedstrijd. Je moet niet schrikken als hij in wedstrijdtenue verschijnt, kind. Zijn team staat op de tweede plaats en pater Sandoz speelt om te winnen.' Maar al tien minuten later hoorde Sofia de stem van Emilio, die op luide toon verklaarde dat ze hadden gewonnen. Hij draafde langs George en Jimmy en ging rechtstreeks naar de keuken, zijn haar nog vochtig van het douchen, zijn hemd half uit zijn broek. Hij gaf Anne een hoofse zoen en een bosje bloemen, waarna hij, kind aan huis als hij hier was, zelf een vaas van de plank haalde, die met water vulde, de bloemen erin schikte en vervolgens op de tafel zette. Pas toen hij zich bij de gootsteen omdraaide zag hij Sofia in de hoek zitten en zijn ogen begonnen te glinsteren, hoewel er op zijn waardige gezicht geen verandering te bespeuren viel. Hij haalde een enkele bloem uit de vaas, tikte er een paar druppels af en maakte een kleine, hoffelijke buiging. 'Señorita. Mucho gusto. A su servicio,' zei hij overdreven beleefd, bij wijze van parodie op de Spaanse edelman waaraan ze in Cleveland zo'n aanstoot had genomen. Ze had inmiddels genoeg over zijn ellendige jeugd gehoord om te begrijpen dat hij een grapje maakte en ze nam de bloem lachend aan. Hij glimlachte en draaide zich langzaam om naar Jimmy, die net de keuken was binnengekomen en de overgebleven ruimte in beslag nam. Anne riep dat ze zich zo niet op het eten kon concentreren, waarop Emilio Jimmy meenam naar de andere kamer en over een of ander onderwerp begon dat voor Sofia niet te volgen was maar waarover de beide mannen blijkbaar regelmatig in discussie waren. Anne gaf haar een schaal met banderillas en samen brachten ze het eten naar binnen. Het gesprek werd al snel levendig en iedereen deed mee. Het eten was prima en de wijn smaakte naar kersen. Het droeg allemaal bij tot wat er daarna zou gebeuren. Na het eten ging ze naar de zitkamer. Sofia Mendes voelde zich meer op haar gemak dan ze zich uit haar volwassen leven kon herinneren. Ze had het idee dat ze hier volkomen veilig was, een gevoel dat even zeldzaam en mooi was als de kornoelje die ze hier voor het eerst had gezien. De mensen hier gaven haar het gevoel dat ze helemaal welkom was, dat ze haar aardig vonden, ongeacht wie ze was of wat ze had gedaan. Ze dacht dat ze Anne en zelfs George alles zou kunnen vertellen over de tijd vóór Jaubert, en dat George haar zou vergeven en dat Anne zou zeggen dat ze heel dapper en verstandig was geweest. Terwijl het buiten helemaal donker werd begon de conversatie wat te stokken. Anne vroeg of Jimmy niet iets op de piano wilde spelen, een voorstel dat algemene instemming vond. Zittend op het krukje, met zijn knieën ver uit elkaar en bijna op dezelfde hoogte als de toetsen, zag hij eruit als een groot kind met een speelgoedpiano, vond Sofia. Hij kon met zijn voeten nog net de pedalen bespelen, maar zijn grote handen bewogen zich soepel en vaardig over de toetsen en ze probeerde zich niets aan te trekken van het nogal kleffe liefdesliedje dat hij zong. 'Jimmy, ik weet dat je op me valt, maar kan het niet wat discreter?' fluisterde Anne theatraal met een blik naar Sofia, in de hoop hem ervan te weerhouden zichzelf voor gek te zetten. 'George is erbij! Trouwens, ik hou niet van dat sentimentele gedoe.' 'Ja, wegwezen, smeerlap,' zei George lachend terwijl hij Jimmy van de kruk joeg. 'Sofia, nu ben jij aan de beurt.' 'Speelt u ook?' vroeg Jimmy, die in zijn haast de kruk omstootte. 'Een beetje, maar niet zo goed als u,' zei ze naar waarheid. Ze begon met een niet al te moeilijk, maar aardig stukje van Strauss. Toen ze zich wat zekerder voelde waagde ze zich aan Mozart, verslikte zich in een lastige passage en gaf het op onder een koor van aanmoedigingen en goedbedoelde spot. 'Ik geloof dat ik te zenuwachtig ben, anders zou het wel gaan,' zei ze terwijl ze met een spijtig lachje haar hoofd omdraaide. Ze had zich willen excuseren en de eer aan Jimmy laten, maar ineens viel haar blik op Sandoz. Hij zat op een stoel in de hoek, een beetje apart van de anderen, hoewel ze onmogelijk kon zeggen of dat uit vrije wil of toevallig was. Misschien kwam het door de wijn of door het gezelschap, maar zonder zelf te weten waarom begon ze een stuk te spelen dat hij zou moeten kennen, een heel oude Spaanse melodie. Tot ieders verrassing en waarschijnlijk ook tot die van Emilio zelf, stond hij op en ging bij de piano staan om met zijn heldere, lichte tenor mee te zingen. Sofia koos een kleine terts en paste ook het tempo aan. Hij leek even van zijn stuk gebracht, maar vanaf het tweede couplet volgde hij haar spel. Ze was blij dat hij haar begreep en bleef hem aankijken terwijl ze in contrapunt begon mee te zingen. Ze had een tamelijk schorre alt die heel goed bij zijn stem paste, ondanks of misschien wel dankzij het feit dat de man de hoogste noten zong. Even bestond er geen ander geluid op aarde dan het lied van Emilio Sandoz en Sofia Mendes. Jimmy zag groen en geel van jaloezie. Anne ging achter de bank staan en sloeg haar magere, sterke armen over zijn brede schouders en drukte haar hoofd tegen hem aan. Toen hij iets ontspande gaf ze hem een kneepje en liet ze hem los om weer naar het lied te luisteren. Ze herkende een paar Spaanse en Hebreeuwse woorden. Misschien zong Sofia een joodse versie van de Spaanse melodie. Anne keek naar George en zag dat die ook zijn conclusies getrokken had, niet uit de muziek maar uit zijn eigen idee over deze twee mensen. Daarna zette ze alle beschouwingen van zich af en luisterde ze alleen nog maar terwijl een lichte rilling over haar ruggengraat kroop en de twee liederen hun eigen weg vervolgden tot ze helemaal aan het eind bij elkaar kwamen, melodie en stemmen samenvielen en een kloof van eeuwen gedicht werd in een laatste woord en noot. Anne maakte haar blik los van Emilio's gezicht en begon als eerste te klappen, met moeite haar evenwicht hervindend. Jimmy hield zich groot, maar tien minuten later zei hij dat hij nog werk te doen had en nam hij afscheid. Dat was het begin van de uittocht, alsof ze allemaal het gevoel hadden dat ze afstand moesten nemen van de onbedoelde en onverwachte intimiteit die was ontstaan. Anne aarzelde even, maar omdat Emilio en Sofia hun spullen nog moesten pakken mompelde ze een excuus en ging achter Jimmy aan. Hij was al bijna op het plein toen Anne hem in het donker inhaalde. Het was stil in de buurt, alleen van de kant van La Perla klonk nog muziek uit de nachtclubs. Hij draaide zich om toen hij haar voetstappen hoorde en ze bleef twee treden hoger staan, zodat ze hem recht kon aankijken. Hoewel het helemaal niet koud was stond hij te trillen op zijn benen, net een reuzenpop met zijn warrige piekhaar, zijn mond vertrokken tot die gekke halve lach. 'Zal ik mezelf dan maar van kant maken?' vroeg hij, in een flauwe poging om een grapje te maken. Anne gaf er niet eens antwoord op, maar haar ogen stonden vol medeleven. 'Waarom hield je me niet tegen toen ik zat te spelen? Ik geloof niet dat ik haar ooit nog onder ogen durf te komen,' kreunde hij. 'God, ze zal wel denken dat ik volslagen achterlijk ben. Maar verdomme, Anne,' riep hij zachtjes, 'hij is een geestelijke! Oké, hij ziet er misschien goed uit, niet als een lelijke grote Ier met de hersens van een garnaal...' Anne drukte een vinger tegen zijn lippen om hem het zwijgen op te leggen. Ze had van alles kunnen zeggen, dat liefde zich niet liet dwingen, dat veel ellende voortkwam uit het verlangen naar iemand die niet wil, dat onbereikbaarheid een sterke prikkel was, dat Jimmy een lieve, intelligente man was. Ze wist ook dat het allemaal niet zou helpen. Ze ging bij hem staan, legde haar hoofd tegen zijn borst en sloeg haar armen om hem heen, opnieuw onder de indruk van zijn enorme gestalte. 'Hij is verdorie een priester, Anne,' fluisterde hij boven haar. 'Het is niet eerlijk.' 'Nee, dat is het nooit, schat,' zei ze. 'Het is nooit eerlijk.' Op dat tijdstip kostte de rit terug naar Arecibo minder dan een uur. Tegen de tijd dat Jimmy de parkeerplaats voor zijn flatgebouw opreed had hij zijn tranen bedwongen, evenals de neiging om zich te gaan bezatten, een reactie die hem wat al te dramatisch leek. Sofia had hem nooit op enige wijze aangemoedigd. De hele affaire had zich uitsluitend in zijn eigen fantasie afgespeeld. En wat wist hij eigenlijk van Emilio af? Een geestelijke was per slot van rekening ook maar een man, zoals Eileen Quinn hem altijd had voorgehouden als hij gloeiend van bewondering uit school thuiskwam. De wijding betekent nog niet dat je een heilige bent en bovendien waren er andere godsdiensten waarbij geestelijken net als iedereen konden trouwen en kinderen krijgen. Verdomme, dacht hij. Ze hebben alleen maar een liedje gezongen en nu zie ik ze al als een echtpaar met kinderen! Het is mijn zaak helemaal niet. Maar hij kon de stemmen van die twee niet uit zijn hoofd verdrijven. Het was net alsof hij toekeek terwijl ze... Van slapen zou niets komen. Hij probeerde te lezen, maar hij kon zich niet concentreren en al na een paar bladzijden gooide hij het boek door de kamer. Daarna zocht hij in de keukenkastjes en kreeg er spijt van dat hij het aanbod van Anne om het overgebleven eten mee naar huis te nemen niet had aangenomen. Ten slotte besloot hij zijn smoesje voor zijn overhaaste aftocht in daden om te zetten en maakte verbinding met de radiotelescoop. Hij opende het SETI-dossier en ging verder met waar hij en Sofia vrijdagmiddag waren gebleven. Het was een afschuwelijk vooruitzicht dat hij haar opnieuw onder ogen moest komen, maar hij nam zich voor er het beste van te maken en begon het onderwerp voor de komende maandag voor te bereiden. Om 3.57 uur in de ochtend van zondag 3 augustus 2019 deed James Connor Quinn zijn koptelefoon af en leunde zwetend en hijgend naar achteren. Hij was nu zeker van zijn zaak, maar nauwelijks in staat te geloven wat hij als enige op de hele wereld wist. 'Jezus Christus,' zei Jimmy ademloos, met een beroep op een grijs verleden om de toekomst het hoofd te kunnen bieden. 'Godallemachtig.' Hij wreef over zijn ogen, streek met zijn vingers door zijn verwarde stugge haar en bleef nog even voor zich uit zitten staren. Daarna belde hij Anne. 11 Arecibo, Porto Rico: 3 augustus 2019 'Dat is zeker een grapje?' fluisterde Anne. 'Lieve schat, als je me verdomme om vier uur in de nacht opbelt voor een rotgeintje...' 'Ik meen het.' 'Heb je het al aan iemand anders verteld?' 'Nee, jij bent de eerste. Mijn moeder vermoordt me, maar ik dacht meteen aan jou.' Anne glimlachte terwijl ze in het donker naakt bij de telefoon stond en aan Jimmy's moeder dacht. 'Maak George wakker en zeg dat hij het VR-net opgaat,' vervolgde Jimmy op dringende toon. 'Ik zal Emilio en Sofia ook waarschuwen.' Anne zei niets, maar hij begreep waarom ze zweeg. 'Het kwam door dat lied. Ik kon het niet uit mijn hoofd zetten en toen ik het signaal zag moest ik aan muziek denken. Dan zou ik het moeten herkennen en kunnen achterhalen waar het vandaan kwam. Daarom heb ik er een digitaal geluidsprogramma op losgelaten. Het is mij volkomen onbekend, Anne.' 'Jimmy, weet je wel zeker dat het niet om exotische muziek gaat, uit Zuid-Ossetië of Noorwegen of zo? Het is per slot van rekening een grote wereld.' 'Ik ben drie uur bezig geweest om het op alle mogelijke manieren te onderzoeken, Anne, en ik durf te zweren dat het absoluut niet van lokale oorsprong is. Het is geen afgeleid signaal, het komt niet van een piratenzender, niet van drugssmokkelaars, niet van het leger. Het is buitenaards en ik heb een bevestiging gevonden in de databank van Goldstone, alleen heeft niemand daar ernaar gekeken. Het is muziek, Anne, van buitenaardse oorsprong. En zal ik je nog eens wat vertellen?' 'Jezus, Jimmy, zit me niet te pesten! Vertel op!' 'Het zijn buren. We horen het geluid van een erg luidruchtig feestje in de buurt van Alfa Centauri, op niet meer dan vier lichtjaar afstand. Dat is zo'n beetje naast de deur.' 'Verdomme, dat is niet te geloven. Jimmy, moet je het niet hogerop zoeken?' 'Nog niet. Voorlopig is dit mijn zaak. Ik wilde eerst mijn vrienden inlichten. Dus maak George nou alsjeblieft wakker en ga het net op.' 'Nee, wacht even. Als dit echt is, dan wil ik geen VR. Ik wil de werkelijkheid. Laat Emilio naar ons toe komen, dan halen we samen Sofia op en rijden naar het observatorium. We kunnen over vijfentwintig minuten op weg zijn, dus dan zie je ons om...' Ze merkte dat ze niet meer kon rekenen. Ze kon alleen maar denken: God, muziek, vier lichtjaar. 'Om zes uur,' zei Jimmy behulpzaam. 'Goed, ik zal er zijn. O ja, Anne?' 'Ja, ik weet het, neem wat te eten mee. We gaan onderweg wel bij Señor Donut langs.' 'Nee. Nou ja, dat ook, maar ik wilde je eigenlijk nog bedanken voor gisteravond.' 'Als je voor een beetje troost met zulk nieuws komt moeten we het vaker doen, lieve jongen. We zien je over twee uur. En Jimmy? Gefeliciteerd. Dit is geweldig.' Het was een frisse, heldere ochtend en de hemel was nog bleek toen Anne en George met hun passagiers bij de sterrenwacht arriveerden. Op de parkeerplaats stonden alleen de auto van de nachtwaker en Jimmy's kleine Ford. 'Een kleine rondleiding, meneer Edwards?' vroeg de portier toen ze naar binnen gingen. 'Nee, Jimmy Quinn wilde ons iets laten zien en nu is het tenminste rustig,' zei George. Anne liet haar liefste lach zien en gaf de nachtwaker in het voorbijgaan twee donuts. Jimmy had rode ogen na zijn slapeloze nacht, maar hij was te opgewonden om iets van zijn vermoeidheid te merken. Nadat zijn bezoekers zich in zijn kleine hok geperst hadden, pakte hij een donut van Anne aan en werkte die met twee happen naar binnen terwijl hij de cassette terugspoelde. Er waren voornamelijk stemmen te horen, begeleid door een soort slagwerk en misschien ook door blaasinstrumenten, hoewel dat laatste moeilijk te onderscheiden was. Er zat nog veel ruis onder, ook al had Jimmy al een gedeelte uitgefilterd. En de muziek was zonder twijfel buitenaards. Het timbre van de stemmen en de harmonie waren domweg anders, al kon Jimmy geen woorden vinden om het verschil uit te leggen. 'Ik kan jullie diagrammen laten zien waaruit blijkt dat het geen menselijke stemmen zijn, net zoals je het verschil tussen een viool en een trompet in beeld kunt brengen' zei hij tegen de anderen. 'Ik kan het echt niet anders duidelijk maken.' Anne was het met hem eens. 'Ik weet wel dat het niet wetenschappelijk is, maar je hoort het gewoon,' zei ze schouderophalend. 'Zo heb je aan één noot genoeg om te horen of Aretha Franklin iets zingt. Het is gewoon anders.' Drie keer luisterden ze alleen maar naar het fragment, elke keer met een zucht van frustratie op het moment dat de ruis de overhand kreeg en de melodie verloren ging. Na de derde keer zei Anne: 'Goed, wat weten we nu van ze? Ze zingen in groepen en er is een leidende stem. Ze hebben dus een sociale organisatie. Kunnen we aannemen dat ze lucht ademen omdat wij ze zo horen?' 'In hun atmosfeer moeten geluidsgolven zich kunnen voortplanten,' zei George, 'maar dat wil niet zeggen dat de samenstelling voor ons geschikt is. 'Maar als ze ademhalen hebben ze ook een soort longen en monden,' concludeerde Anne. 'En ze hebben oren, anders zouden ze niet zingen,' zei Jimmy. 'De taal lijkt me niet tonaal,' merkte Emilio op, 'hoewel je dat aan de hand van een lied moeilijk kunt zeggen. Er is een duidelijke zinsstructuur. Er zijn klinker en medeklinkers en ik hoor ook een soort keelklank.' Hij vroeg zich niet eens af of ze wel een strottenhoofd hadden. 'Kan ik het nog eens horen, Jimmy?' Jimmy speelde de opname opnieuw af. Sofia zat aan de rand van het groepje, bijna in de gang, en keek naar Sandoz terwijl die in praktijk bracht wat ze in Cleveland over zijn aanpak had gehoord. Hij begon al een paar woorden van het koor te herhalen en probeerde fonemen te herkennen. Zonder iets te zeggen gaf ze hem haar palmtop en schrijfstift. 'Ik geloof dat ik dit wel zou kunnen leren,' zei hij afwezig, alsof hij tegen zichzelf praatte, al bijna overtuigd. Hij begon aantekeningen te maken. 'Mag ik, Jimmy?' Jimmy ging met zijn stoel opzij om plaats te maken voor Emilio. 'Heb je veel aan de frequentie veranderd, Jim?' vroeg George. 'Klinkt het echt zo of lijkt het meer op tjirpende insecten of zingende walvissen?' 'Nee, dit zouden bij benadering hun echte stemmen moeten zijn, al hangt dat natuurlijk af van de dichtheid van hun atmosfeer,' antwoordde Jimmy. Hij dacht even na. 'Nou ja, ze hebben radiozenders, dat betekent dat ze iets van vacuümbuizen weten.' 'Nee,' wierp George tegen. 'Vacuümbuizen waren in feite een toevallige ontdekking. Je kunt net zo goed een vaste stof gebruiken. Maar elektriciteit moeten ze wel kennen.' Iedereen zat een ogenblik te peinzen terwijl Emilio telkens opnieuw naar het fragment luisterde en zijn aantekeningen bijwerkte. 'En scheikunde natuurlijk,' hernam George. 'Ze moeten iets van metalen en andere stoffen weten, van geleiding. Voor een microfoon heb je koolstof of een regelweerstand nodig. Batterijen -- zink en lood.' 'Een theorie over golfmechanica,' zei Jimmy. 'Voor radio komt een hoop kijken.' 'Massacommunicatie,' opperde Anne. 'En een bevolkingsgroep die de tijd heeft om over golfmechanica na te denken. Met andere woorden, waarschijnlijk een gelaagde samenleving met arbeidsverdeling.' 'Metallurgie,' zei Jimmy. 'Radio komt immers niet uit de lucht vallen. Je moet eerst metaal kunnen bewerken om sieraden, wapens en metalen werktuigen te maken.' 'Dat is allemaal mogelijk,' zei George. Hij lachte en schudde zijn hoofd, nog steeds verbijsterd. 'Een prachtig bewijs voor het Beginsel van de Middelmaat, jongens en meisjes.' Sofia keek hem vragend aan en George legde het uit. 'Dat is het idee dat de aarde helemaal niet zo bijzonder is, dat DNA vrij gemakkelijk te maken is en dat er heel wat leven in het heelal moet zijn.' 'Wat een afgang,' verzuchtte Anne. 'Wij maar denken dat we het middelpunt van het universum waren en moet je nou eens horen! We zijn maar een van de vele denkende wezens. Ahum.' Ze kneep Emilio met een steels lachje in zijn schouders. 'Van wie zou God het meeste houden, denk je? O, stel je eens voor! Rivaliteit tussen de kinderen Gods! Wat moet de theologie daarmee aanvangen, meneer de pater?' Emilio had al die tijd naar de muziek zitten luisteren en elke keer meende hij een ander stukje te herkennen. Plotseling verstrakte hij, maar voordat hij iets kon zeggen had Anne het woord alweer genomen. 'Je had het over Alfa Centauri, Jim. Wat is dat voor een stelsel?' 'Tamelijk gecompliceerd. Drie zonnen, een gele die op onze zon lijkt en twee andere, rood en oranje. We hebben jarenlang gedacht dat er heel goed planeten zouden kunnen voorkomen, maar in het licht van drie sterren zijn die niet gemakkelijk te onderscheiden en daarom zijn we er nooit aan begonnen. Jezus, dat zal nu wel anders worden.' George, Anne en Jimmy zetten hun speculatieve discussie nog een tijdje voort. Emilio zat een beetje te peinzen en beluisterde het fragment nog een laatste keer voordat hij het apparaat uitschakelde. Alleen Sofia had niets over de muziek of over de zangers op te merken. Pas toen het gesprek begon te stokken vroeg ze: 'Meneer Quinn, hoe bent u op het idee gekomen om het signaal hoorbaar te maken?' Door alle opwinding had Jimmy niet meer aan de vervelende ervaringen van de vorige avond gedacht en nu voelde hij zich veel te goed om daar nog iets om te geven. 'Het kwam door de muziek gisteren,' zei hij vlak. 'En tijdens mijn studie verdiende ik wat bij met het digitaal opslaan van opnames uit een archief van de Sovjets. Ik had meteen het idee dat het signaal iets met muziek te maken had en daarom besloot ik het eens te proberen.' 'U bent dus op uw intuïtie afgegaan?' 'Ja. Noem het een ingeving.' 'Zou een andere astronoom voldoende van muziek weten om tot dezelfde conclusie te komen?' 'Dat is moeilijk te zeggen. Waarschijnlijk wel, ja. Vroeg of laat zou iemand op hetzelfde idee zijn gekomen.' 'En denkt u dat u mij zou hebben voorgesteld een programma te schrijven dat alle bijzondere signalen in een diagram omzet?' 'Alleen om een buitenaardse oorsprong uit te schakelen,' antwoordde Jimmy. 'Wij verwachten namelijk eerder een reeks priemgetallen of een ander wiskundig fenomeen. Bij muziek zou ik nooit aan een buitenaardse herkomst denken. Weet u nog wat we gisteren hebben besproken?' Hij geeuwde uitgebreid en ging staan om zich uit te rekken, waardoor Anne en George in een hoek werden gedrukt. 'Eigenlijk al eergisteren. Toen moest ik al aan muziek denken, daarom ging ik ervan uit dat het signaal van lokale oorsprong was. Als ik meteen aan een andere planeet had gedacht zou ik misschien nooit op een lied zijn gekomen. Ik weet niet waarom, maar volgens mij moest het het een of het ander zijn, niet beide tegelijk.' 'Ja. Is dat niet eigenaardig? Dat zou ik ook hebben gedacht,' zei ze op zakelijke toon, hoewel ze onafgebroken met haar metalen armband zat te spelen. Ze had gehoopt zich veel eerder te kunnen vrijkopen; nu zou ze moeten wachten tot ze zeven- of achtendertig jaar was, ook al was dat beter dan levenslang. Ze was overmoedig geweest toen ze de uitdaging aannam. 'U hoeft niet voor uw baan te vrezen, meneer Quinn. Mijn programma zou dit signaal niet hebben herkend. Ik zal voorstellen het project te beperken. Ik kan de eerste werkzaamheden automatiseren, net als het samenstellen van het rooster. Dat kan in een of twee maanden gebeurd zijn.' 'We kunnen er toch naartoe... als we dat zouden willen?' zei Emilio in de stilte die was gevallen. 'Ik bedoel, als we er echt onze zinnen op zetten moet er een manier te vinden zijn.' De anderen dachten nog aan de weinig benijdenswaardige toestand waarin Sofia verkeerde en keken hem zwijgend aan. 'We zouden toch een meteoor kunnen gebruiken? Of nee, een asteroïde,' verbeterde hij, Sofia recht aankijkend. 'Dat zou niet riskanter zijn dan het oversteken van de Atlantische Oceaan met zo'n klein houten schip uit de zestiende eeuw.' Sofia was de enige die hem meteen begreep. 'Ja,' zei ze, voor de verandering blij met de afleiding. 'Dat is niet zo'n gek idee. De verblijven van de mijnwerkers zijn vaak heel comfortabel...' 'Dat is zo,' beaamde George. 'De stuurtrappen en de leefkoepels zijn er al. Als de asteroïde groot genoeg is heb je voldoende brandstof voor de aandrijving. Dat gebeurt nu op kleine schaal om ze uit de asteroïdengordel in een baan om de aarde te brengen. Ik heb jaren geleden al bedacht dat je veel grotere afstanden zou kunnen afleggen als er voldoende brandstof voorhanden is. Er was alleen nooit een reden om ons zonnestelsel te verlaten.' 'Tot nu toe,' zei Emilio. 'Tot nu toe,' herhaalde George. 'Heb ik soms iets gemist?' vroeg Anne. 'Asteroïden?' Maar George begon te lachen en Emilio zag er bepaald gelukzalig uit. 'Sofia,' zei George, 'vertel Anne eens over dat contract met...' '...met Ohbayashi,' vulde Sofia aan. Ze keek van Anne naar de anderen en glimlachte verwonderd voordat ze verder ging. 'Dat was net voor mijn werk met dr. Sandoz in Cleveland. Ik moest een programma schrijven voor de mijnbouwdivisie van Ohbayashi. Ze wilden een kostenanalyse voor de exploratie op afstand van asteroïden en het winnen en verwerken van mineralen in de ruimte, afgezet tegen de verwachte opbrengst op aarde. Daar kwam weinig intuïtie aan te pas, afgezien van het berekenen van toekomstige metaalprijzen,' zei ze wrang. 'U hebt gelijk, dr. Sandoz. Een gedeeltelijk afgegraven asteroïde zou als vervoermiddel dienst kunnen doen.' Emilio had aandachtig naar haar geluisterd. Nu klapte hij in zijn handen en leunde met een brede glimlach naar achteren. 'Maar dat duurt dan toch vier jaar?' merkte Anne op. 'Vier jaar is zo gek nog niet,' zei Emilio. 'Wacht even,' protesteerde Jimmy. 'Om te beginnen zijn het vier komma drie jaar, maar dan hebben we het wel over lichtjaren en dat is heel wat meer dan onze gewone aardse jaren. Zelfs een derde van een lichtjaar is een enorme afstand. Het is de tijd die licht en geluidsgolven erover doen om de afstand af te leggen, niet een ruimteschip. Dat doet er veel langer over, hoewel...' Hij zweeg en verviel in gepeins. George wees naar Sofia's palmtop en schrijfstift. Emilio sloeg zijn aantekeningen op en gaf hem het apparaat. 'Laten we het eens uitrekenen.' George maakte het scherm leeg om notities te kunnen maken. 'Stel dat je met negen meter per seconde begint, bij een gravitatie van één G, dan kun je de helft van de afstand versnellen en daarna de asteroïde omkeren en de rest van de afstand vertragen...' Enige tijd klonk er alleen wat gemompel en het klikken van toetsen terwijl Jimmy op de grote computer dezelfde berekening maakte. Tot zijn ergernis was George het eerst klaar met zijn schatting. 'Dan doe je er ongeveer zeventien jaar over in plaats van vier.' Emilio leek even teleurgesteld als verrast te zijn door het verschil. 'Wat zou dat,' zei George tegen hem, 'Anne heeft langer over haar studie gedaan!' Hij trok zich niets aan van haar gesnuif en vervolgde: 'Als je nu eens uitgaat van een normale dagindeling en de versnelling opvoert tot twee G terwijl de bemanning ligt te slapen? Dan verminder je de reisduur en kom je dichter bij de lichtsnelheid, waardoor de relativiteit begint te werken. Voor de mensen aan boord lijkt de reis dan nog korter te duren.' Jimmy ging verder met zijn eigen berekening. 'Nee, wacht even. Voor de bemanning lijkt het alsof er maar zes of zeven maanden zijn verlopen.' 'Zes of zeven maanden!' riep Emilio uit. 'Verdomme,' zei Jimmy, die naar het beeldscherm tuurde. 'Binnen een jaar kun je met een constante versnelling dicht bij de lichtsnelheid komen, zelfs als je van één G uitgaat. Zeg drieënnegentig procent. Weet iemand hier het beter dan Einstein? Ik vraag me af wat er gebeurt als de brandstof op raakt... Hoe groot zou de asteroïde moeten zijn?' Hij ging verder met zijn berekeningen. 'Wacht even, wat heeft dat met de dagindeling te maken?' vroeg Anne. 'En er moet toch zeker altijd iemand aan het stuur staan?' 'Nee, het navigeren gaat op de automatische piloot, althans tot je in de buurt van Alfa Centauri komt,' antwoordde George. 'Als je maar op de juiste koers zit...' 'En veel bidt,' zei Emilio met een enigszins verdwaasd lachje. Het gesprek viel stil, ze waren voorlopig uitgepraat. 'Wat doen we nu?' vroeg Jimmy. Het was bijna acht uur en hij begon zich af te vragen wat Masao Yanoguchi zou zeggen als die merkte dat hij pas laat op de hoogte was gesteld. Het was Emilio Sandoz die hem met een plechtig gezicht en glinsterende ogen antwoord gaf. 'We moeten de missie gaan voorbereiden,' zei hij. Het bleef even stil voordat Anne onzeker lachte. 'Emilio, meen je dat nou of niet? En wat bedoel je met missie? Hebben we het over wetenschap of over religie?' 'Ja,' zei hij alleen maar, met een komische ernst die de anderen op het verkeerde been zette. 'Sofia, George, Jimmy, ik maakte eigenlijk maar een grapje, maar het is toch een serieuze mogelijkheid om een asteroïde voor zo'n reis te gebruiken?' 'Ja,' bevestigde Sofia. 'Zoals meneer Edwards al zei, het idee is niet nieuw.' 'Maar het zal wel een schep geld gaan kosten,' merkte George op. 'Nee, dat denk ik niet,' zei Sofia. 'Ik weet dat er failliete ondernemers zijn die maar al te graag hun onrendabele asteroïden zouden verkopen, compleet met de aandrijving. Dat zou niet goedkoop zijn, maar ook niet onoverkomelijk...' Ze zweeg en keek naar Sandoz, net als de anderen. Om de een of andere reden scheen hij haar opmerking bijzonder grappig te vinden. Geen van hen had kunnen vermoeden waar hij aan dacht, hoezeer hij werd herinnerd aan die dag in Soedan toen de provinciaal hem had opgedragen naar Cleveland te gaan. Naar John Carroll, waar hij Sofia had leren kennen, net als Anne en George, die op hun beurt Jimmy hadden ontmoet. En het was Jimmy die hen hier allemaal bij elkaar had gebracht. Hij streek zijn donkere steile haar uit zijn ogen en zag de anderen naar hem kijken. Ze zullen wel denken dat ik gek ben geworden, dacht hij. 'Ik heb niet zo goed naar jullie geluisterd,' zei hij toen hij zichzelf weer in bedwang had. 'Vertel nog eens over die asteroïden.' Het volgende uur vertelden George, Jimmy en Sofia over de mogelijkheden: over de ondernemingen die asteroïden kochten en geschikt maakten voor mijnbouw; over de silicaten die voor de aandrijving werden gebruikt om de steenklompen in een baan om de aarde te brengen; over de ladingen die met raketten naar de aarde werden gestuurd om voor de kust van Japan uit zee te worden opgevist; over de manier waarop je de aandrijving geschikt kon maken voor langere reizen. Emilio kon als taalkundige en geestelijke maar moeilijk de Einsteinfysica volgen die voorspelde dat de reis zeventien aardse jaren zou duren maar voor de bemanning aan boord van de asteroïde net zes maanden in beslag zou nemen. 'Niemand snapt dat de eerste keer,' zei George troostend. 'En als mensen al over zulke dingen nadenken, accepteren ze het meestal als een vaststaand feit. Maar stel je voor dat je naar Alfa Centauri en terug gaat. Bij je thuiskomst zijn andere mensen zeventien jaar ouder geworden en jijzelf maar één jaar, omdat de tijd trager verloopt als je bijna met de snelheid van het licht reist.' Jimmy vertelde hoe ze de koers konden uitzetten, iets wat voor Emilio nog onbegrijpelijker was. Dan was er ook nog het probleem van de landing. Er waren nog een heleboel haken en ogen, zoals George, Jimmy en Sofia moesten bekennen, maar ze waren toch van mening dat het te doen was. Anne luisterde even aandachtig als Emilio, maar zij was sceptisch genoeg om de hele zaak als waanzin af te doen. 'Ik geef toe,' zei ze ten slotte, 'dat ik niet eens snap hoe zweeftreinen werken, maar ik weet zeker dat er bij zo'n reis van alles mis zou gaan. De brandstof raakt op voordat je er bent, de asteroïde breekt in tweeën doordat je hem verkeerd afgraaft, je wordt in duizend stukjes gesplitst door een botsing met een komeet, je wordt door een van de sterren verslonden, je verongelukt bij de landing, je kunt in de atmosfeer niet ademen, je kunt niets te eten vinden. Of die zangers eten je op! Hou op, Emilio, ik meen het.' 'Dat weet ik,' zei hij lachend. 'Ik ook.' Ze keek naar de anderen, maar niemand steunde haar. 'Ben ik de enige die het een belachelijk idee vindt?' '"God verlangt niet dat wij slagen, alleen dat wij het proberen",' citeerde Emilio zachtjes. Hij zat heel stil in een hoekje van de kleine kamer, met zijn ellebogen op zijn knieën en zijn handen op elkaar. Hij keek haar aan met een vrolijke glans in zijn ogen. 'Laat Moeder Teresa nou maar zitten,' zei Anne, die boos begon te worden. 'Het is gewoon stom. Jullie zijn gek.' 'Nee,' zei George. 'In theorie is het mogelijk.' 'Samen hebben we al veel van de kennis in huis die nodig is om het te doen, in elk geval om een poging te wagen,' zei Emilio. 'Jimmy, jij weet hoe je een radiobron aan de hemel moet lokaliseren. Kun je daarmee ook een koers voor zo'n asteroïde uitzetten?' 'Niet in een halve dag, maar als ik er nu aan begin komen we een heel eind. Er zijn een paar heel goede astronomische programma's die we kunnen gebruiken. Het gaat er niet om waar Alfa Centauri zich op dit moment bevindt maar over zeventien jaar of hoe lang de reis dan ook duurt. Dat is gewoon een kwestie van mechanica, een berekening die je moet uitvoeren. En als je er eenmaal bent moet je de planeet nog zien te vinden. Dat zou weleens een stuk lastiger kunnen zijn.' Emilio keek naar Sofia. 'Als je zelf mocht kiezen, zou je er dan bezwaar tegen hebben weer voor de Sociëteit van Jezus te werken? Laten we zeggen als algemeen coördinator, iemand die de grote lijnen van de missie regelt. Jij hebt toch relaties bij mijnbouwbedrijven?' 'Ja. Het is natuurlijk iets anders dan mijn gewone programmeerwerk, maar niet moeilijker. Ik zou de materiële zaken ongetwijfeld kunnen regelen als ik daar toestemming voor krijg.' 'Ook als de missie in wezen een religieus karakter had?' 'Mijn agent zou daar geen bezwaar tegen hebben. Jaubert heeft zoals u weet vaker zaken met de jezuïeten gedaan.' 'Ik kan niet voor mijn superieuren spreken,' zei Emilio, met een ondoorgrondelijke blik in zijn donkere ogen, 'maar ik zal ze voorstellen jou uit te kopen en je op eigen titel aan te nemen. Dan heb jij het voor het zeggen, niet je agent.' 'Daar is geen bezwaar tegen.' Ze had al jaren niets meer te zeggen gehad. 'Althans, niet van mij.' 'Goed. George, jij bent duiker. Hoe worden de zuurstof en dergelijke geregeld op zulke asteroïden?' George gaf niet direct antwoord. Hij zat te denken aan alles wat hij had geleerd, aan de kilometers die hij hardlopend had afgelegd. Zijn hele leven leek wel een voorbereiding op dit avontuur. Hij keek Sandoz aan en antwoordde met vaste stem: 'Het principe is hetzelfde. Alleen halen ze zuurstof uit de rotsen in plaats van uit water. De zuurstof is een bijproduct van de winning van ertsen en brandstof voor de motoren. En zoals Jimmy al zei, ik kom een heel eind als ik er nu aan begin.' 'Wacht nou eens even,' zei Anne scherp. Ze keek Emilio strak aan. 'Zo is het wel mooi geweest. Je vindt toch niet echt dat George zich ermee moet gaan bemoeien?' 'Niet alleen George, iedereen in deze kamer. Jij dus ook. Jouw ervaring als antropologe kan goed van pas komen als we in contact komen met...' 'Och, hou toch op!' riep Anne. '... en bovendien ben je ook nog eens arts en kun je goed koken,' zei hij lachend, zonder op haar uitroep te letten. 'Dat is een ideale combinatie, want we hebben niet veel aan een arts die pas iets kan doen als iemand zijn been heeft gebroken.' 'Dit lijkt Peter Pan wel,' zei Anne bits. 'Jullie gaan op reis en dan ben ik zeker Wendy? Nou, vergeet het maar. Emilio, jij bent de rationeelste en verstandigste geestelijke die ik ken en nu beweer je ineens dat God wil dat wij naar die planeet gaan. Wij persoonlijk, zoals we hier in deze kamer zitten. Begrijp ik dat goed?' 'Ja, ik ben bang dat het daarop neerkomt,' zei hij enigszins geschrokken. 'Het spijt me.' Ze keek hem aan, bijna sprakeloos van ontsteltenis. 'Je bent gek.' 'Je hebt ergens wel gelijk, Anne. Het hele idee is geschift.' Ze zat op de rand van de tafel achter Jimmy's terminal. Emilio ging naar haar toe, pakte haar handen en ging op één knie voor haar zitten. Toch was zijn houding eerder speels dan plechtig. 'Maar, Anne, dit is toch een buitengewone gebeurtenis! Stel je eens voor dat wij niet zonder reden op dit bijzondere ogenblik hier bij elkaar zijn. Nee, laat me uitspreken! George heeft het mis, het leven op aarde is een onwaarschijnlijk iets. Ons hele bestaan, als soort en als individu, is onaannemelijk. Het feit dat wij elkaar kennen lijkt alleen maar een kwestie van toeval te zijn. Toch zijn we hier samen. En nu hebben we het bewijs dat er nog andere levende wezens in de buurt zijn en dat ze zingen. Ze zingen, Anne.' Ze voelde hem in haar handen knijpen. 'We moeten ze leren kennen, er is gewoon geen alternatief. We moeten ze leren kennen. Je zei het zelf, Anne. Wat moet de theologie daarmee aanvangen?' Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze kon alleen maar naar hem kijken en vervolgens naar de anderen, een voor een. Naar Sofia, die zo kundig en scherpzinnig was en geen onoverkomelijke economische of technische bezwaren tegen een missie leek te zien. Naar Jimmy, die al bezig was een oplossing voor de astronomische problemen te zoeken. Naar George, de man van wie ze hield, die ze vertrouwde en geloofde en die ook vond dat ze mee moesten doen. En weer naar Emilio, die het over God had. 'Moeten we het niet op zijn minst proberen, Anne?' vroeg hij smekend. Hij leek wel een jongen van zeventien die zijn moeder verzekerde dat hij heel voorzichtig zou zijn als hij op zijn motorfiets ging crossen. Maar hij was geen zeventien en zij was niet zijn moeder. Hij was een geestelijke, bijna van middelbare leeftijd, gedreven door iets waar ze zich nauwelijks een voorstelling van kon maken. 'Laat me in elk geval een voorstel aan mijn superieuren doen,' zei Emilio op overredende toon. Hij ging staan zonder haar handen los te laten. 'Er zijn misschien wel honderd of duizend redenen waarom het idee onuitvoerbaar is. Ik ben bereid het aan God over te laten. Of aan het lot, als je dat liever hoort.' Ze gaf nog altijd geen antwoord, maar hij zag de uitdrukking in haar ogen veranderen. Ze capituleerde niet, maar ze leek ondanks haar bezorgdheid geneigd toe te stemmen. Misschien was ze bereid haar oordeel op te schorten. 'Vroeg of laat zal er iemand heen gaan,' zei hij. 'Dat moet wel nu ze zo dichtbij zijn. En zulke mooie muziek maken.' Anne Edwards was opgewonden door de ontdekking en door het feit dat ze dit historische ogenblik zelf mocht meemaken. En diep in haar hart voelde ze nog iets anders, het zeldzame verlangen naar het geloof dat Emilio leek te hebben, het geloof dat er een God bestond die het universum zin gaf. Ooit, lang geleden, had ze zich serieus afgevraagd wat mensen zouden doen als ze in hun leven een duidelijk teken van God zouden ontvangen. De bijbel, die bron van westerse wijsheid, leek haar een leerzaam boek, of het nu mythologie of geschiedschrijving was. God vertoonde zich op de Sinaï en na een paar weken dansten de mensen al voor het gouden kalf. God vertoonde zich in Jeruzalem en een paar dagen later nagelde het volk hem aan het kruis om hun oude leventje te kunnen voortzetten. Geconfronteerd met het goddelijke zochten mensen hun toevlucht bij het alledaagse, alsof het een kosmische meerkeuzevraag betrof. Hoe reageert u als u een brandende struik ziet: (a) u belt de brandweer; (b) u houdt een barbecue; (c) u voelt de aanwezigheid van God? Jaren geleden was Anne tot de conclusie gekomen dat steeds minder mensen die laatste mogelijkheid zouden kiezen en dan nog voornamelijk omdat ze vergeten waren hun kalmerende pillen te slikken. Ze maakte haar koude handen los uit Emilio's warme greep en sloeg haar armen over elkaar. 'Ik heb koffie nodig,' mompelde ze, en ze ging het kamertje uit. 12 Aarde: 3-4 augustus 2019 Op zondag 3 augustus 2019, om dertien over negen in de ochtend, meldden de bezoekers zich af bij de portier van de sterrenwacht in Arecibo. De man ging naar de deur van zijn hok om zijn benen te strekken en zwaaide ten afscheid naar George en diens passagiers. Een halfuur later arriveerde Masao Yanoguchi bij de telescoop. 'U zult onderweg George wel zijn tegengekomen,' merkte de portier op. Yanoguchi knikte alleen maar vriendelijk en liep direct door naar het kamertje van Jimmy Quinn. Tegen tien uur, toen George Edwards net wegreed bij het flatgebouw in Porto Rico waar Sofia Mendes woonde, werd dr. Hideo Ki-kuchi in zijn vroege partij golf in de omgeving van Barstow gestoord door een telefoontje van Masao Yanoguchi. Nog geen drie kwartier later was de staf van het volgstation in Goldstone bijeen om de ontdekking van Arecibo te bevestigen. Er waren nogal wat aanwezigen die harakiri overwogen. De waarnemer van de vorige nacht, die het signaal eerder dan Jimmy had moeten oppikken, diende onmiddellijk zijn ontslag in. Hij beroofde zichzelf niet van het leven, hoewel hij het volgende etmaal veel meer zou drinken dan goed voor hem was. Om tien voor halfelf die zondagmorgen had Sofia Mendes een pot Turkse koffie gezet en de goedkope en lelijke gordijnen voor het raam van haar piepkleine flatje dichtgetrokken om niet te worden afgeleid. Daarna was ze gaan zitten om het programma te schrijven dat het gebruik van de radiotelescoop in Arecibo moest automatiseren. Ze zette de speculaties van dr. Sandoz uit haar gedachten. Arbeit macht frei, dacht ze grimmig. Met werken kon ze vroeg of laat haar vrijheid verdienen en daarom werkte ze, om des te eerder vrij te zijn. Emilio Sandoz was om drie minuten over elf weer in La Perla, waar hij D.W. Yarbrough in New Orleans belde. Na afloop van het gesprek holde hij naar het wijkcentrum annex kapel om zijn eenvoudige priestergewaad aan te trekken en op tijd de mis voor zijn kleine kudde te kunnen opdragen. Zijn preek ging over het wezen van het geloof. Anne Edwards was niet aanwezig. In Rome, om 17.53 uur plaatselijke tijd, werd Tomás da Silva, de eenendertigste generale overste van de jezuïeten, uit zijn middagslaapje gewekt door een videobericht van D.W. Yarbrough, de provinciaal in New Orleans. De generale overste liet zich daarna niet meer zien, ook niet bij het avondmaal. Broeder Salvator Rivera ruimde om negen uur de onaangeroerde schalen af, mopperend over de verspilling van kostelijk voedsel. De Japanse ambassadeur in de Verenigde Staten vertrok om 11.45 uur plaatselijke tijd per vliegtuig uit Washington en landde drieënhalf uur later in San Juan. Tijdens de vlucht deed het nieuws van de ontdekking de ronde door de astronomische wereld. Vrijwel iedere radiosterrenkundige liet zijn dagelijkse werk liggen en richtte zijn instrumenten op Alfa Centauri, afgezien van een handjevol dat zich bezighield met de oorsprong van het heelal en zich nauwelijks bekommerde om al dan niet bewoonde planeten. Terwijl de wereldpers zich naar Arecibo spoedde, moesten de medewerkers van het observatorium met allerlei hoge pieten van ISAS op de foto. Jimmy Quinn was door de gebeurtenissen bijna overweldigd, maar hij kon er toch nog de humor van inzien toen de fotograaf hem weer eens precies in het midden van de achterste rij neerzette. Hij was in elke klas de langste geweest en op werkelijk elke schoolfoto die hij had stond hij achteraan in het midden. Na afloop van de opname vroeg Jimmy toestemming om zijn moeder te bellen. Beter laat dan nooit. De persconferentie begon om 21.30 uur GMT en werd over de hele wereld live uitgezonden. De pas gescheiden Eileen Quinn keek er thuis in Boston in haar eentje naar. Ze moest lachen en huilen tegelijk en wou dat ze tegen Jimmy had gezegd dat hij zijn haar moest laten knippen of het in elk geval moest kammen. En dat overhemd! Jimmy had nooit geweten hoe hij zich moest kleden. Na de uitzending belde ze al haar kennissen op, met uitzondering van Kevin Quinn, die smeerlap. Om vier minuten voor zes, nog voordat de persconferentie in Arecibo was afgelopen, wisten twee ondernemende jongens van vijftien aan de hand van Jimmy's bekende netadres in te breken in diens eigen computer en de muziek te kopiëren. De computers van het observatorium waren afdoende beschermd, maar Jimmy was zelf te eerlijk om zijn eigen systeem goed te beveiligen. Pas weken later zou het tot hem doordringen dat zijn goedgelovigheid had bijgedragen tot het enorme succes van de piratenzender die de muziek van de twee knapen had gekocht. Het was maandagochtend halfnegen in Tokio toen de persconferentie werd beëindigd. Bijna onmiddellijk kreeg ISAS allerlei legitieme aanbiedingen om de buitenaardse muziek over te nemen en op de markt te brengen. De directeur van het Institute of Astronautical Science stuurde iedere belangstellende door naar de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, onder verwijzing naar het lang geleden genomen besluit dat elk signaal van een buitenaardse beschaving aan de gehele mensheid toebehoorde. Anne Edwards snoof vol verachting toen ze dit nieuws op de radio hoorde. 'Wij hebben dat verdomde SETI-programma betaald,' zei ze tegen George. 'Het hele idee was Amerikaans. Als iemand er geld aan verdient horen de Verenigde Staten het te zijn, niet de Verenigde Naties. En Japan zeker niet!' 'Ach,' zei George, 'je kunt net zo goed vragen of ze het geld overmaken aan Carl Sagan, en die is al jaren dood.' Op tamelijk vleierige toon voegde hij eraan toe: 'Daarom zou het juist zo geweldig zijn als wij...' 'Begin nou niet weer, George.' 'Je bent een slappe tante.' Anne draaide zich heel langzaam om van het aanrecht en keek scherp naar de man op wie ze al veertig jaar verliefd was. Ze droogde haar handen af aan een doek, die ze vervolgens netjes opvouwde en neerlegde. 'Val maar lekker dood,' zei ze met haar liefste glimlach. George lachte, wat haar alleen nog maar bozer maakte. 'Gebruik je verstand nou toch eens, George! Je laat iedereen achter die je kent en...' 'Nou goed,' gaf hij strijdlustig toe. 'Dan zijn ze allemaal dood als ik terugkom. En wat dan nog? Als ik hier blijf gaan ze net zo goed dood. Voel jij er soms iets voor om dat mee te maken?' Anne knipperde met haar ogen. 'Denk eens aan je overgrootouders. De overtocht naar Amerika moet voor hen net zoiets geweest zijn als een reis naar een andere planeet. Zij hebben ook iedereen achtergelaten! En trouwens, wie kennen wij nou eigenlijk? Onze ouders zijn dood, we hebben geen kinderen. We hebben verdomme niet eens een kat!' 'We hebben elkaar,' zei Anne enigszins defensief. 'Precies, daarom zou het zo goed zijn als we...' 'O god, hou nou maar op, wil je?' Ze wendde zich af. 'Trouwens, wij zijn veel te oud, wij worden toch nooit gevraagd.' 'Zullen we wedden?' vroeg George met een onmiskenbaar zelfvoldaan lachje in zijn stem. 'De jezuïeten zullen ook geen novieten sturen. Bovendien, met zestig ben je tegenwoordig toch geen oudje meer?' 'Verdomme, George, ik heb er nu echt genoeg van!' Anne draaide zich met een ruk om. 'En zeg niet dat je me mooi vindt als ik boos ben, want dan snij ik je open.' Ze zwaaide dreigend met een dessertvork. Hij lachte en ze bedaarde een beetje. 'Droom maar fijn verder,' zei ze, hoewel ze een ernstige blik in haar ogen had. 'Maar als ze ons nu echt eens vragen? Wat mij betreft is het antwoord nee, afgelopen uit.' Het eten verliep die avond ongewoon zwijgzaam. Aan het eind van die lange zondag werd Jimmy ontboden door Masao Yanoguchi, die naar de verfomfaaide kleren en rode ogen van zijn werknemer keek en besefte dat de jongen al bijna zesendertig uur in touw was. Hij zag hoe Quinn zijn lachwekkend langgerekte gestalte in de bezoekersstoel vouwde en bestudeerde het logboek van de portier dat op zijn bureau lag. 'Meneer Quinn, ik weet wie mevrouw Mendes en meneer Edwards zijn. Ik neem aan dat mevrouw Edwards diens echtgenote is, maar kunt u mij zeggen wie E.J. Sandoz is?' 'Dat is een vriend van mij, meneer, een jezuïet. Het zijn allemaal vrienden van me. Het spijt me dat ik u niet meteen heb gebeld, maar het was midden in de nacht en ik was nog niet zeker van mijn zaak, niet helemaal...' Yanoguchi liet een stilte vallen. Jimmy speelde onafgebroken met zijn polshorloge, een onbewuste imitatie van Sofia uren geleden. Hij staarde een tijdje naar de vloer voordat hij een vluchtige blik op Yanoguchi wierp. 'Ik was bang dat ik me had vergist, daarom wilde ik dat eerst iemand anders...' Jimmy zweeg en ditmaal keek hij de ander recht aan. 'Nee, dat is niet waar. Ik was er wel zeker van. Ik wilde het alleen eerst aan mijn vrienden laten weten. Die zijn een soort familie voor me, dr. Yanoguchi. Ik weet dat het verkeerd van me was. Ik dien hierbij mijn ontslag in, meneer. Het spijt me.' 'Uw excuses zijn voldoende, meneer Quinn.' Yanoguchi sloeg het logboek dicht en pakte een enkel velletje papier van zijn bureau. 'Mevrouw Mendes heeft dit memo geschreven. Ze stelt voor haar programma te beperken, iets waar ik het mee eens kan zijn. Dankzij uw voorstel om het project de vorm van een weddenschap te geven, zal dit het ISAS een aanzienlijke besparing opleveren.' Yanoguchi legde de memo terzijde. 'Ik zou graag zien dat u met haar blijft samenwerken, ook al bent u in uw huidige functie niet meer nodig.' Hij zag met genoegen hoe snel Quinn zijn verrassing wist te verbergen. 'Met ingang van morgenochtend leidt u het onderzoek naar de herkomst van het signaal. U krijgt vijf medewerkers, die elkaar twee-aan-twee in ploegendienst afwisselen. Uiteraard wordt daarbij samengewerkt met Barstow en de andere observatoria.' Hij stond op en Jimmy volgde zijn voorbeeld. 'Meneer Quinn, ik feliciteer u met uw historische ontdekking.' Masao Yanoguchi drukte zijn armen tegen zijn zijden en maakte een lichte buiging, een geste waarover Jimmy zich achteraf nog meer zou verbazen dan over al het andere wat er die dag was gebeurd. 'Kan ik u een lift geven?' vroeg Yanoguchi. 'Ik geloof niet dat u in deze toestand kunt rijden. Ik zal mijn chauffeur opdracht geven u morgenochtend ook op te halen, dan kunt u uw auto hier vannacht laten staan.' Jimmy was te verbijsterd om iets te zeggen. Masao Yanoguchi lachte en nam de jongen mee naar de parkeerplaats. Het was de tweede achtereenvolgende nacht waarin Emilio Sandoz maar moeilijk de slaap kon vatten. Hij kon gratis over het appartement beschikken omdat het huis zo dicht bij de oprukkende zee stond. Niemand anders durfde er te gaan wonen en de eigenaar had de hoop op huurders opgegeven. Emilio lag zoals altijd alleen in zijn kleine slaapkamer en staarde naar het gebarsten, vlekkerige plafond waar het door de zee weerkaatste maanlicht op danste. Hij wist dat hij ondanks het rustgevende geluid van de golven niet snel in slaap zou vallen en daarom deed hij ook zijn ogen niet dicht. In zekere zin had hij op zulke slapeloze nachten gerekend. 'Er zijn heel veel mensen op deze aardbol,' had D.W. Yarbrough ooit tegen hem gezegd. 'Vroeg of laat kom je iemand tegen die je hart sneller doet kloppen. Bereid je daar maar op voor, mijn zoon.' Zodoende had hij altijd geweten dat hij iemand als Sofia Mendes zou tegenkomen. Hij probeerde niet meer de onrust te ontkennen die ze bij hem teweegbracht, hij accepteerde het simpele feit dat er tijd voor nodig zou zijn om een evenwicht te vinden tussen zijn natuurlijke reactie en de geloften die hij had afgelegd. Aan die laatste had hij nooit echt getwijfeld. Hij beschouwde ze als een essentieel onderdeel van zijn ambt, doordat ze hem in staat stelden zich helemaal aan zijn opdracht te wijden, en toen het eenmaal zover was had hij de geloften met volle overtuiging afgelegd. Maar als jongen van vijftien, toen het allemaal was begonnen? Hij zou zich slap hebben gelachen bij het idee dat hij ooit nog eens priester zou worden. Natuurlijk, D.W. had ervoor gezorgd dat er geen klacht werd ingediend en hem van het eiland afgehaald voordat iemand hem te grazen kon nemen, maar zijn dankbaarheid kreeg geen concretere vorm dan de bedoeling zich koest te houden tot hij achttien zou zijn en hij kon doen wat hij wilde. Naar New York gaan en bij een kleine club gaan honkballen. Of bokser worden. Als vlieggewicht en later weltergewicht. En als het moest zou hij weer gaan dealen. De eerste maanden op de school van de jezuïeten waren een schok voor hem. Hij had veel meer levenservaring dan de andere leerlingen, maar dat telde niet. Er waren maar weinig jongens die iets tegen hem zeiden, behalve om hem te pesten, en hij betaalde ze met gelijke munt. D.W. liet hem beloven dat hij zijn handen thuis zou houden. 'Hou jezelf in bedwang, 'mano. Geen knokpartijen meer, dat is afgelopen.' Van zijn familie liet niemand nog iets van zich zien of horen. Zijn broer was vrijgesproken, zei D.W. aan het eind van het eerste semester, maar hij gaf Emilio nog wel de schuld van wat er was gebeurd. Kan mij wat schelen, laat hij maar doodvallen, dacht Emilio verbitterd, en hij zwoer dat hij nooit meer zou huilen. Die avond klom hij over de omheining, ging naar de hoeren en dronk en rookte zich helemaal klem. Hij kwam strijdlustig terug, maar niemand scheen zijn verdwijning te hebben opgemerkt. Het tij begon voor hem te keren tegen het einde van zijn tweede schooljaar. Het kalme, gedisciplineerde leven in het internaat begon zijn uitwerking te krijgen. Geen rampen meer, geen plotselinge doodsnood, geen schietpartijen of geschreeuw in de nacht. En geen gevechten. Elke dag had zijn eigen indeling, zonder verrassingen. Bijna tegen zijn zin deed hij het goed bij Latijnse les. Hij won zelfs een prijs vanwege zijn 'excellente taalgebruik'. Excellent, dat was een mooi woord, iets om trots op te zijn. Het derde jaar ging nog beter, ondanks het feit dat hij bijna voortdurend met de docenten overhoop lag. Hij was geneigd godsdienst als volslagen gelul te beschouwen, een argument dat hem uit handen werd geslagen toen de priesters grif toegaven dat sommige verhalen niet meer dan vrome verzinsels waren. Maar ze speelden op zijn karakter in door hem uit te dagen het kaf van het koren te scheiden en op zoek te gaan naar de kern, naar de waarheid die al eeuwen zorgvuldig werd bewaard en aan alle zoekers aangeboden. Langzaam maar zeker kreeg hij het gevoel dat hij rustiger begon te worden, dat hij bevrijd raakte van de kwelgeesten die hem in hun greep hadden gehouden. En op een dag kreeg hij een droom zonder woorden, een droom over een prachtige roos die zich blaadje voor blaadje ontvouwde uit een gesloten knop. Hij werd volkomen ontdaan wakker, zijn gezicht nat van de tranen die hij in zijn slaap had vergoten. Hij praatte met geen mens over zijn droom en probeerde die zo snel mogelijk te vergeten. Maar op zijn zeventiende gaf hij zich op voor de priesteropleiding. Veel mensen verwonderden zich daarover, maar D.W. Yarbrough merkte op dat Emilio veel gemeen had met de Baskische soldaat die in de zestiende eeuw de Sociëteit van Jezus had gesticht. Net als Ignatius van Loyola had Emilio Sandoz bruut geweld, dood en angst van nabij meegemaakt, zodat hij tijdens de zwijgplicht van de Grote Retraite voldoende stof tot nadenken en inkeer had. Wat andere novieten van de uiteindelijke wijding afhield was voor hem juist balsem: de ordo regularis, het ritme van de liturgie, de stilte, de doelgerichtheid. Zelfs het celibaat. Want in zijn chaotische jeugd was sex voor Emilio altijd alleen maar met macht, trots of geilheid verbonden geweest, nooit met genegenheid. Het celibataire leven leek juist daardoor een charisma voor hem, een bijzondere staat van genade. En zo begon hij na zijn proeftijd aan de klassieke taal- en letterkunde en aan de filosofie, waarna hij als stagiair naar jezuïetenscholen gestuurd werd om les te geven. Na jaren theologie gestudeerd te hebben ontving hij eindelijk de wijding en legde hij de laatste geloften af. Nauwelijks een op de drie novieten hield het tot het einde toe vol. Tot verbazing van velen die hem als jongen hadden gekend was Emilio Sandoz een van hen. Toch was in heel die lange aanloop één gebed hem het sterkst bijgebleven: 'Ik geloof, Heer. Help mij in mijn ongeloof.' Hij vond het leven van Jezus bijzonder ontroerend, maar hij kon al die wonderen nauwelijks geloven en hij zocht er bij voorkeur een rationele verklaring voor. Er waren niet echt maar zeven broden en zeven vissen geweest. Het wonder was misschien dat de mensen hun eten met vreemden hadden gedeeld, dacht hij in het donker. Hij was zich bewust van zijn agnosticisme en gaf het zijn plaats. Hij ontkende niet direct wat hij zelf niet kon doorgronden, maar accepteerde zijn eigen onzekerheid en vertrouwde op gebed om zijn twijfel te overwinnen. Per slot van rekening had Ignatius van Loyola, de soldaat die had gemoord en gehoereerd en die zijn ziel op alle mogelijke manieren had bevlekt, gezegd dat een gebed al waarde had als je je daarna beter ging gedragen en helderder kon denken. Of, zoals D.W. eens tegen hem had gezegd: 'Zoon, soms is het voldoende als je niet helemaal een klootzak bent.' Die toegeeflijke, zij het weinig elegante vergelijking stelde Emilio Sandoz in staat zichzelf als een man Gods te beschouwen. Om die reden was hij tevreden met wat hij had bereikt, ook al verlangde hij naar de dag dat hij zich met heel zijn ziel en zaligheid aan het geloof kon overgeven. Emilio Sandoz mocht zich tegenwoordig dan heel wat beter gedragen dan vroeger, hij voelde zich veel te klein om van God een bewijs van diens bestaan te vragen. Eigenlijk vroeg hij nooit ergens om. Hij had meer dan genoeg gekregen om dankbaar voor te zijn, of er nu wel of geen God was om zijn dank in ontvangst te nemen. In deze warme augustusnacht voelde hij geen goddelijke aanwezigheid. Hij hoorde geen stem uit de hemel. Hij voelde zich net zo klein en alleen als anders. Maar hij begon wel het idee te krijgen dat de kleine Emilio Sandoz die ochtend in Arecibo een heel bijzonder teken had ontvangen zonder dat hij daarom had gevraagd. Daarna viel hij toch in slaap. Nog voordat de nieuwe dag aanbrak droomde hij dat hij in een donker kamertje zat. Hij was alleen en het was heel stil, zodat hij zijn eigen ademhaling en het gonzen van zijn bloed in zijn oren kon horen. Plotseling ging een deur open waarvan hij het bestaan niet had vermoed en door de kier zag hij een schitterend licht. Het was een droom waar hij nog jaren moed uit zou putten, maar die later een nachtmerrie zou blijken te zijn. 13 Aarde: Augustus - september 2019 Anne Edwards was bijna klaar met het eerste spreekuur toen ze Emilio bij de openstaande deur van de kliniek rond zag hangen. Na een lichte aarzeling ging ze naar de kleine wachtkamer. 'Ben je boos op me?' vroeg hij zachtjes, zonder aanstalten te maken binnen te komen. 'Ik ben op iemand boos,' antwoordde ze venijnig. Ze droogde haar handen af en ging in de deuropening staan. 'Ik weet alleen niet goed op wie.' 'Misschien op God?' 'Ik vond je leuker toen je nog niet bij elk gesprek met God aan kwam zetten,' bromde Anne. 'Heb je al gegeten? Ik heb een halfuur vrij en thuis staat nog wat macaroni.' Hij knikte schouderophalend en deed een stap opzij, zodat ze kon afsluiten. Ze bestegen de tachtig treden naar het huis, waarbij Anne alleen haar mond opendeed om voorbijgangers te groeten. Binnen gingen ze naar de keuken, waar Emilio op de kruk in de hoek ging zitten en zijn blik onafgebroken gericht hield op Anne terwijl ze iets te eten maakte. 'Je kunt uit het gedrag van mensen vaak maar moeilijk opmaken of ze in God geloven,' zei hij op luchtige toon. 'Geloof jij, Anne?' Ze schakelde de antieke magnetron in en draaide zich om. Het was de eerste keer dat ze hem recht aankeek sinds hij naar de kliniek was gekomen. 'Ik geloof in God zoals ik in quarks geloof,' antwoordde ze koel. 'Mensen die verstand van die dingen hebben, zeggen dat er een goede reden is om aan te nemen dat quarks en God bestaan. Ze zeggen ook dat ik net als zij quarks en God kan vinden als ik bereid ben te leren wat zij geleerd hebben.' 'En denk je dat dat zo is?' 'Voor mij is het allemaal één pot nat.' Ze haalde haar schouders op, deed de magnetron open en nam de borden mee naar de eetkamer. Emilio liet zich vlot van de kruk glijden en volgde haar. Terwijl ze begonnen te eten hoorden ze de straatgeluiden die op de wind door de open ramen naar binnen dreven. 'En toch,' zei Emilio, 'gedraag je je als iemand met een geweten, als een mens die goed wil doen.' Hij kreeg de uitbarsting die hij verwachtte. Ze liet haar vork kletterend op haar bord vallen en leunde naar achteren. 'Zal ik je eens wat vertellen? Ik heb een grote hekel aan het idee dat je gelovig moet zijn om een geweten te hebben,' zei ze op afgemeten toon. 'Ik doe wat ik doe zonder een beloning te verwachten of bang te zijn voor straf. Ik heb geen hemel en hel nodig om me tot een fatsoenlijk leven te laten verleiden of dwingen, dank je wel.' Hij wachtte tot ze haar vork weer pakte en verder ging met eten. 'Een vrouw met principes,' merkte hij met een waarderend knikje op. 'Als je het maar weet,' bromde ze met volle mond. Ze keek strak naar haar bord en reeg een stukje macaroni aan haar vork. 'Wij hebben meer gemeen dan je misschien denkt,' zei Emilio, maar ze keek hem fel aan en hij ging er niet op door. Terwijl ze iets wegslikte schoof hij zijn bord opzij en koos een ander onderwerp. 'Er is de laatste weken veel werk verzet. Onze natuurkundigen hebben bevestigd dat het inderdaad mogelijk is een aangepaste asteroïde als ruimteschip te gebruiken en dat Alfa Centauri in iets minder dan achttien jaar bereikt kan worden. Als Jupiter en Saturnus groot genoeg waren geweest om een kernreactie op gang te brengen, zou ons zonnestelsel veel overeenkomst hebben vertoond met de drie zonnen van Alfa Centauri. Het plan is om boven het vlak van het systeem uit te komen en dan te zoeken naar planeten die ongeveer dezelfde positie innemen als bij ons Mars en de aarde, tussen de zon en de gasreuzen.' Ze bromde niet zonder instemming en hij keek nauwlettend naar haar gezicht terwijl hij verder ging: 'George heeft al voorgesteld opnamen van afstand te maken om de beweging van planeten vast te leggen en die te vergelijken met de radiowaarnemingen zodra we het systeem bereiken.' Hij had verbazing en woede verwacht. Wat hij zag was berusting. Hij kreeg plotseling het idee dat George desnoods alleen zou willen gaan en dat Anne bereid was hem zijn zin te geven. Het was een ijzingwekkende gedachte. Afgezien van hun brede en bruikbare beroepsopleiding hadden Anne en George Edwards samen heel wat levenswijsheid en meer dan honderdtwintig jaar praktische ervaring, een goede conditie en een evenwichtige instelling. Het was nooit eerder bij hem opgekomen dat een van hen zou kunnen achterblijven. Emilio was sinds zijn eerste voorstel om de reis te ondernemen door de gebeurtenissen ingehaald. Wat bijna als een grap was begonnen, had een sneeuwbaleffect gekregen en het leven van heel wat mensen ingrijpend veranderd. Aan het project werden nu al verbijsterende hoeveelheden tijd en geld besteed. Het was niet alleen het tempo van de ontwikkelingen dat hem beangstigde, ook de precisie waarmee de stukjes op hun plaats begonnen te vallen. In zijn slapeloze nachten vroeg hij zich tevergeefs af wat moeilijker was om mee te leven, het idee dat hij er zelf mee was begonnen of dat God dat had gedaan. Tijdens deze nachtelijke bespiegelingen vond hij alleen troost in de gedachte dat het laatste woord aan mensen was die verstandiger waren dan hij. Al geloofde hij dan niet direct in de onkenbare God, hij geloofde wel in de structuur van de orde en in zijn superieuren, D.W. Yarbrough en generale overste Da Silva. Op dit moment had zijn twijfel weer de overhand. Als de hele onderneming nu eens een vergissing was die het huwelijk van Anne en George naar de maan hielp? Maar dat idee was nauwelijks bij hem opgekomen of hij voelde de kalme zekerheid die hem de laatste tijd vaker overviel. Nee, als er werkelijk een missie zou komen dan maakten George en Anne daar ook deel van uit. Toen hij weer begon te praten was hij heel rustig en redelijk. 'De orde zou nooit een zelfmoordmissie toestaan, Anne. Als er geen redelijke kans van slagen is, dan wachten we gewoon op een betere gelegenheid. Bij de plannen wordt al rekening gehouden met een verblijf in de ruimte van tien jaar voor het geval de relatieve reisduur langer is dan de natuurkundigen voorspellen. En de asteroïde moet twee keer zo groot zijn als strikt noodzakelijk is om voldoende brandstof te bieden voor de terugreis,' zei hij tegen haar. 'Wie weet? Misschien is de atmosfeer voor ons onleefbaar of kunnen we niet landen. In zo'n geval verzamelen we alleen zoveel mogelijk informatie en gaan we terug.' 'Hoezo "we"? Is er dan al wat beslist? Ga jij mee?' 'De bemanning staat nog niet vast. Maar onze generale overste is nogal een gelovig mens,' zei Emilio ironisch, 'en hij schijnt te denken dat God iets met deze ontdekking te maken heeft.' Ze vloog alweer op en hij lachte. 'Hoe dan ook, het lijkt me logisch dat iemand als ik op de reis meegaat. Een taalkundige zou van pas kunnen komen om contact met de Zangers te leggen.' Emilio wilde heel graag zeggen hoeveel haar deelname voor hem zou betekenen, maar hij vermoedde dat hij daar al voldoende op had gehamerd. Hij schoof zijn stoel naar achteren en stond op om de borden naar de keuken te brengen. 'Anne,' riep hij naar de eetkamer, 'mag ik je iets vragen?' 'Wat dan?' vroeg ze achterdochtig. 'Ik krijg een oude vriend op bezoek. Mag ik hem een keer meenemen voor een etentje?' 'Verdomme, Emilio! Zijn er soms geen restaurants in Porto Rico? Jij en George eten me al de oren van het hoofd, ik kan er geen zwerfkatten meer bij hebben.' Hij kwam de keuken uit en bleef in de deuropening staan met zijn armen over elkaar geslagen en een lach op zijn gezicht. Ze kon hem niet voor de gek houden. 'Oké, wie is het?' vroeg ze bars, niet van plan zich door zijn lach te laten verschalken. 'Dalton Wesley Yarbrough, de provinciaal van New Orleans, afkomstig uit Waco in Texas, de Vaticaanstad van de baptisten,' verklaarde hij plechtig, als een butler die de komst van een hoge gast aankondigt. Ze legde berustend haar kin op haar handen. 'Een barbecue dan maar, met een garnering van maïskoekjes, boontjes en watermeloen. En witte wijn. Wat is dat toch?' vroeg ze verwonderd. 'Ik moet gewoon voor iedere vreemdeling koken.' 'Nou, dame,' zei Emilio Sandoz met een fraai Texaans accent, 'D.W. Yarbrough is inderdaad een vreemdeling, dat zult u wel merken.' Ze lachte, pakte een boek uit de kast achter haar en gooide dat naar zijn hoofd. Hij ving het met één hand op en gooide het terug. Over de reis werd niet meer gesproken, maar ze hadden een wapenstilstand bereikt. 'Dr. Quinn, volgens Elaine Stefansky is het hele lied doorgestoken kaart. Wat is uw mening daarover?' Jimmy was er inmiddels aan gewend dat er om acht uur 's ochtends journalisten voor zijn deur stonden en dat ze hem voor het gemak tot doctor promoveerden. Hij baande zich een weg door de menigte en liep naar zijn Ford. 'Geen commentaar,' bromde hij terwijl hij instapte. De auto werd ingesloten door journalisten die luidkeels vragen stelden en hun recorders in de aanslag hielden. Jimmy draaide het raampje omlaag. 'Ik wil niet over jullie voeten rijden. Kunnen jullie even uit de weg gaan? Ik moet naar mijn werk.' 'Waarom zijn er geen andere signalen ontvangen?' vroeg een van de persmensen. 'Komen er geen nieuwe berichten of luisteren we niet?' vulde een ander aan. 'Natuurlijk luisteren we,' zei Jimmy. Hij had zelf de leiding gehad over een heel team radiosterrenkundigen dat naar andere signalen op zoek was, op de vingers gekeken door de hele wetenschap en een flink deel van de wereldbevolking. Er was niets gevonden. 'We sturen zelf signalen de ruimte in, maar het duurt minstens negen jaar voor we weten of ze ons zien zwaaien.' Hij draaide het raampje weer omhoog. 'Ik moet er nu echt vandoor.' 'Dr. Quinn, heeft u de Mongoolse Hoemi's gehoord? Volgens Stefansky is het hun muziek die is veranderd om het op een buitenaards signaal te laten lijken. Is dat waar?' 'Of is dit afkomstig van de soefi's, dr. Quinn?' Op de netwerken werden alle mogelijke alternatieve verklaringen gegeven. Zeldzame volksmuziek werd boven water gehaald, de muziek werd van achteren naar voren en op verschillende frequenties afgespeeld om aan te tonen dat menselijke zang met elektronische middelen vervormd kon worden. 'Ik geef toe dat het vreemde signalen oplevert.' Jimmy was nog niet brutaal genoeg om zomaar weg te rijden, maar hij leerde elke dag bij. 'Maar het klinkt allemaal niet als ons signaal. En ik ben trouwens geen doctor, begrepen?' Met een laatste excuus bracht hij zijn auto in beweging en reed naar de sterrenwacht, waar nog meer journalisten stonden te wachten. De pers kreeg ten slotte aandacht voor andere zaken. Radiotelescopen over de hele wereld werden weer ingezet voor de projecten van vóór de derde augustus. Maar in Rome heerste nog een druk verkeer van gecodeerde boodschappen tussen de diverse hiërarchische lagen, van de generale overste naar provinciaals, rectors, individuele broeders en omgekeerd. Er moesten praktische besluiten worden genomen en allerlei wetenschappelijke teams worden samengesteld. Tomás da Silva, de eenendertigste generale overste van de Sociëteit van Jezus, was nog steeds overtuigd dat het signaal werkelijk van buitenaardse oorsprong was. De theologische grondslag voor een missie was al tientallen jaren eerder gelegd: alleen het aantal planeten in het heelal wees er al op dat de mens niet het enige doel van de schepping was. En nu was het bewijs geleverd dat er nog andere kinderen Gods waren. Tomás da Silva hield zich in deze kwestie vast aan de even gedurfde als ongekunstelde woorden die Emilio Sandoz de dag na de ontdekking had uitgesproken: 'Er is gewoon geen alternatief. We moeten ze leren kennen.' Peter Lynam, zijn secretaris, trok deze woorden op 30 augustus 2019 in twijfel, maar generale overste Da Silva glimlachte en weigerde te geloven dat al hun zorgvuldig voorbereide plannen om met de Zangers in contact te komen niet meer dan een strohalm waren. 'Is het je opgevallen, Peter, dat die buitenaardse muziek zo sterk op onze gewijde muziek lijkt?' vroeg de overste. Hij was een man die de dingen spiritueel benaderde, niet zakelijk. 'De soefi's, de Hoemi's, oosterse muziek. Dat vind ik bijzonder intrigerend.' Peter Lynam sprak hem niet tegen, maar het was duidelijk dat hij vond dat de generale overste spoken najaagde. Lynam maakte zich vooral zorgen over de uit de hand lopende kosten van het project. Tomás da Silva lachte toen hij het bedenkelijke gezicht van zijn secretaris zag en zwaaide belerend met zijn wijsvinger. 'Nos stulti proptur Christum.' De gehoorzaamheid mocht dan voorschrijven dat je 'een dwaas voor Christus' was, dacht Lynam bij zichzelf, dat betekende nog niet dat je je als een complete idioot moest aanstellen. Vier uur later werd een tweede signaal opgevangen, tot verbazing en ergernis van Peter Lynam en tot verrukking van Tomás da Silva. Ondanks de afnemende belangstelling waren er nog meerdere radiotelescopen op de bron gericht en na deze bevestiging werd er niet meer over bedrog gesproken. De weinigen die op de hoogte waren van de plannen van de jezuïeten waren erg opgelucht en bijzonder opgewonden. Het was uiteindelijk niet aan George of Emilio te danken dat Anne Edwards zich liet overhalen. De aanleiding was een ongeluk met een bus. De chauffeur van een vrachtwagen had op de kustweg moeten uitwijken voor een stuk steen en was bij die manoeuvre vlak voor een bocht de macht over het stuur kwijtgeraakt. De wagen was op de verkeerde rijbaan beland en tegen een autobus gebotst. De chauffeur was op slag dood, evenals twaalf inzittenden van de bus. Drieënvijftig andere passagiers waren min of meer zwaar gewond of verkeerden in een shock. Anne werd opgeroepen en toen ze in het ziekenhuis kwam zat de wachtkamer vol met angstige familieleden en advocaten. Ze gaf eerste hulp en werd vervolgens ingedeeld bij een operatiekamer voor een ingreep bij een vrouw met een zware hoofdwond. Anne had haar man gesproken. Het was een echtpaar op vakantie uit Michigan. 'Ik had haar nog aan het raam laten zitten, we zaten naast elkaar.' Hij voelde telkens aan zijn slaap, waar zijn vrouw gewond was geraakt. 'Het was mijn idee om naar Porto Rico te gaan. Zij wilde naar onze kleinkinderen in Phoenix. Nee, zei ik, laten we eens iets anders doen. We gaan elk jaar naar Phoenix.' Anne had andere dingen aan haar hoofd en zei snel dat ze alles zouden doen om zijn vrouw te redden. Tegen de ochtend was de ergste drukte voorbij, de slachtoffers waren overgebracht naar hun bestemming: hun wachtende verwanten, een ziekenhuisbed, de intensive care of het lijkenhuis. Op weg naar de uitgang zag Anne heel toevallig de man uit Michigan aan het bed van zijn vrouw zitten, zijn gezicht groen gestreept door de flikkerende schermen van de omringende apparatuur. Anne probeerde troostende woorden te vinden, maar ze was urenlang in touw geweest en ze kon niets anders bedenken dan: 'Ga volgend jaar maar weer naar Phoenix,' wat natuurlijk niet erg geschikt was. Vreemd genoeg moest ze ineens denken aan de slotscène van La Bohème. Ze legde een hand op de schouder van de man en fluisterde: 'Courage.' George zat aangekleed en wel te wachten toen ze thuiskwam en vroeg of ze koffie wilde, maar ze wilde alleen maar een douche nemen en gaan slapen. Ze keek naar haar lichaam terwijl ze zich inzeepte en moest denken aan de vrouw met de hoofdwond. Een vrouw met een gezond lichaam, alleen zou ze nooit beseffen dat ze volwassen kleinkinderen had. Zó was ze een toeriste in Porto Rico geweest en zó was ze een kasplantje. Jezus, dacht Anne. Ze rilde. Ze spoelde zich af en stapte uit het douchehok. Ze knoopte een handdoek om haar natte haren, trok een badjas over haar lenige lichaam aan en ging op blote voeten naar de eetkamer, waar ze tegenover George aan tafel ging zitten. 'Goed,' zei ze, 'mij heb je.' Het duurde even voordat hij begreep wat ze bedoelde. 'Wat kan mij het schelen,' zei ze, naar zijn gezicht kijkend. 'Het kan nooit erger zijn dan op vakantie gaan en tot pulp gereden worden.' Op 13 september kreeg Jean-Claude Jaubert een verzoek om een teleconferentie over het uitkopen van Sofia Mendes voor de resterende duur van haar contract. Omdat er geen naam werd opgegeven schakelde Jaubert geen beeldverbinding in, maar hij stemde wel in met een elektronisch overleg waarbij hij het gesprokene zelf kon coderen en via diverse netwerken omleiden. Jaubert was geen crimineel, maar in dit vak had je te maken met naijver, kwaad bloed en scherpe concurrentie, zodat je niet voorzichtig genoeg kon zijn. Nadat hij op zijn eigen voorwaarden contact had gelegd, merkte hij op dat hij onlangs verlies had geleden op het contract met mevrouw Mendes. Ter compensatie was de looptijd enigszins verlengd. Jaubert kreeg te horen dat zijn gesprekspartner in een positie verkeerde om te praten over een afkoopsom voor ruim zeven jaar. Jaubert noemde een prijs en een rentepercentage, in de veronderstelling dat de ander de voorkeur zou geven aan een tienjarige promesse. Het antwoord was een lager bedrag, contant te voldoen. Ze werden het ten slotte eens over de prijs. Jaubert zei dat hij uiteraard de voorkeur gaf aan Singapore-dollars. Na een lichte aarzeling werden hem zloty's aangeboden. Nu was het Jaubert die enige bedenktijd nodig had. Polen was een onzekere factor, maar als hij snel reageerde zou hij op de valutamarkt nog wat extra winst kunnen pakken. Hij ging akkoord. Jean-Claude Jaubert keek naar de cijfers die over het scherm begonnen te rollen en zag dat hij weer wat welvarender was geworden. Bonne chance, ma chérie, dacht hij. Op 14 september werd een derde signaal van Alfa Centauri ontvangen, vijftien dagen na het tweede. Temidden van alle opwinding werd er op de sterrenwacht een afscheidsfeestje voor Sofia Mendes georganiseerd, ondanks de bedenkingen die de meeste medewerkers tegen de kleine koele vrouw en haar bedreigende werkzaamheden koesterden. George Edwards nam de catering voor zijn rekening en er kwamen nog heel wat mensen langs om een pizza of een stuk cake te eten en Sofia veel geluk te wensen. Ergens anders. Ver van Arecibo, hoopten ze. En al zeiden ze het op schertsende toon, ze meenden het wel. Sofia nam hun ambivalente gelukwensen voor kennisgeving aan en leek zo snel mogelijk weg te willen. Nu haar werk in Arecibo erop zat nam ze afscheid van Jimmy Quinn en bedankte ze George Edwards, aan wie ze vroeg Anne en dr. Sandoz de groeten te doen. George opperde met een geheimzinnig lachje dat ze elkaar misschien nog weleens zouden tegenkomen. Toen Sofia die middag thuiskwam, helemaal doorgedraaid na wekenlang hard werken, liet ze zich op haar bed vallen en moest tegen haar tranen vechten. Stel je niet aan, dacht ze, het moet gebeuren. Maar ze besloot toch een dag rust te nemen voordat ze Jaubert liet weten dat ze klaar was voor de volgende opdracht. Hij had haar in augustus laten weten wat het zou worden: het asteroïdeproject van de jezuïeten. Het zou interessant werk zijn. Haar situatie was niet altijd zo ellendig als het leek. Tot groot ongenoegen van Sandoz wilden de jezuïeten haar alleen aannemen door tussenkomst van Jaubert. Zijn verontwaardiging verbaasde haar. Zaken zijn zaken, had ze tegen Sandoz gezegd, en bovendien wist hij heel goed dat die beslissing buiten hem om genomen zou worden. Zelf had ze geen enkele verwachting gekoesterd en daarom was ze ook niet teleurgesteld. Dat leek hem nog neerslachtiger te maken. Ze vond hem een vreemde man. Intelligent, maar naïef. En niet erg vlot reagerend op veranderingen in zijn omgeving. Maar wie deed dat wel? Ze maakte haar haar los en draaide de kranen open om een warm bad te nemen. Terwijl ze wachtte tot het bad was volgelopen keek ze of er post voor haar was. Twee keer las ze de tekst van de onderhandelingen door en ook na de tweede keer kon ze haar ogen niet geloven. Het moest een kwaadaardige grap van Peggy Soong zijn. Haar handen trilden van woede toen ze de kranen dichtdraaide, haar haar weer opbond en aan het werk ging om de bron van de gebruikte code te achterhalen. Intussen vroeg ze zich af hoe ze Soong deze smakeloze, wrede grap betaald kon zetten. Al na een paar minuten besefte ze dat Peggy er helemaal niets mee te maken had. Het was de code van Jaubert. Sofia had die zelf geschreven, al snel na het begin van hun contract. Er was in de loop der jaren het nodige in veranderd, maar ze herkende haar eigen stijl zonder moeite. Vervolgens controleerde ze of de transactie inderdaad had plaatsgevonden. Ze zocht verbinding met de internationale valutabeurs en zag dat Jaubert nog eens 2,3 procent winst had gemaakt door de zloty's aan te houden. Singapore was gezakt en Jaubert had dus nog steeds het geluk aan zijn zijde. Maar ze kon op het net niet achterhalen van wie het geld afkomstig was. Wie zou zoiets in vredesnaam willen doen, vroeg ze zich bijna angstig af. Jaubert was een billijke werkgever geweest, hij had haar nooit illegaal of smerig werk laten doen. Toch had deze mogelijkheid er altijd in gezeten. Ergens moest een akte van overdracht te vinden zijn. Ze speurde in het archief van Monaco, waar het contract met Jaubert was ingeschreven. Wie moest ze nu gehoorzamen? Welke uitbuiter had nu de rechten op haar arbeid? Ze vond het dossier, las de laatste regel en sloeg een hand voor haar mond. Ze had het gevoel alsof ze stikte. Contract beëindigd. Zelfstandig. Inlichtingen rechtstreeks van betrokkene. Het was alsof iemand anders schreeuwde, ver weg. Als verdoofd ging ze naar het raam en schoof het gordijn opzij om naar het kind te kijken dat ergens buiten zat te snikken. Er was natuurlijk geen kind te zien en niemand anders te horen. Na een tijdje ging ze naar de badkamer om haar neus te snuiten, haar gezicht te wassen en na te denken over haar toekomst. Twee dagen later ging Anne Edwards opendoen nadat er was aangebeld. Ze zag een bijna jongensachtige Emilio half achter een lange, magere jezuïet van middelbare leeftijd staan. Later die avond, toen ze eindelijk alleen met George in de slaapkamer was, zou ze met uitpuilende ogen en een gesmoord stemmetje zeggen: 'Dat is wel de allerlelijkste vent die ik ooit heb gezien! Ik weet niet wat ik had verwacht, maar dit...' 'Wat wil je, een jezuïet uit Texas! Ik had zo'n kerel uit een Marlboro-reclame verwacht, maar dan in een soepjurk,' beaamde George fluisterend. 'Jezus. Naar welk oog zou je moeten kijken?' 'Naar het oog dat recht terugkijkt,' zei Anne op besliste toon. 'D.W. is een aardige knaap, dat meen ik, maar ik zat me onder het eten toch af te vragen of we geen zak over zijn hoofd moesten doen.' George begon ineens te lachen en daardoor kon Anne zich ook niet meer inhouden. Al gauw hingen ze snikkend in elkaars armen, beschaamd over hun eigen smakeloosheid maar niet in staat iets aan hun lachstuip te doen. Ze probeerden alleen zo stil mogelijk te zijn, aangezien het lijdend voorwerp van hun vermaak zich in de logeerkamer bevond, iets verderop in de gang. 'O god, we lijken wel kleuters,' zei Anne terwijl ze tevergeefs probeerde zich te beheersen. 'Wat zijn we erg. Maar dat ene oog ging ook werkelijk alle kanten op!' 'Arme kerel,' zei George zachtjes toen hij weer een beetje op adem was, in een poging meelevend te klinken. In de stilte die volgde dachten ze allebei aan D.W. met zijn lange en kromme boksersneus, zijn scheef ingezette glazen oog en zijn bijna even scheve tanden. 'Anders ben ik echt niet zo,' fluisterde Anne bijna smekend. 'Maar ik had steeds de neiging om hem naar een schoonheidsspecialist te sturen.' 'Als wij zelf eens een zak over ons hoofd deden?' vroeg George. Anne sloeg dubbel van het lachen en drukte haar gezicht in het kussen. George kon het niet aanzien en begon zelf ook weer. Het was de hele avond al een vrolijke boel geweest, alleen tot middernacht niet ten koste van D.W. 'Mag ik je voorstellen, Anne en George Edwards,' had Emilio bij hun komst hoffelijk gezegd. 'Dit is Dalton Wesley Yarbrough, de provinciaal van de Sociëteit van Jezus van New Orleans.' 'Afkomstig uit Waco in Texas,' vulde D.W. Yarbrough aan. 'Ja, ja, de Vaticaanstad van de baptisten,' zei Anne. Als ze al iets bijzonders aan hem zag, dan liet ze dat niet merken. Ze gaf hem een hand, afdoende door Emilio voorbereid op wat er ging komen. 'Aangenaam, mevrouw. Milio heeft me veel over u verteld,' zei D.W. met een glimlach, hoewel er een venijnige schittering in zijn afzonderlijk opererende ogen lag. 'En namens geheel Texas wil ik mijn leedwezen betuigen met de verpletterende nederlaag die Cleveland vorig jaar in de World Series tegen Dallas heeft geleden.' 'Ieder huisje heeft zijn kruisje, pater.' Anne zuchtte dapper. 'Zo moet een priester uit Texas het wel zwaar hebben als zijn kudde tijdens de mis voortdurend bidt: "O God, geef ons meer olie... en dit keer zullen we het niet allemaal door de plee spoelen."' D.W. bulderde van het lachen en daarmee was de toon voor de avond gezet. Er was Emilio veel aan gelegen deze mensen, die zoveel voor hem betekenden, nader tot elkaar te brengen. Met een stralende lach ging hij op zijn plaats in de hoek zitten en wachtte af. Het gesprek was al gauw even pittig en kleurrijk als de barbecuesaus. Het ging vooral over politiek, aangezien een van de kandidaten bij de komende presidentsverkiezingen zoals gewoonlijk uit Texas afkomstig was. 'Met zulke lui hebben we al genoeg ervaring,' merkte George op. 'Jullie moeten ze ook niet al na één ambtstermijn weer naar huis sturen!' protesteerde D.W. 'Lyndon Johnson, George Bush,' vervolgde George koppig. 'Nee, nee, nee, Bush en Texas kunnen niet samen door één deur,' wierp D.W. tegen. 'Echte Texanen gebruiken "zomer" niet als een werkwoord.' Emilio gaf zonder iets te zeggen een servetje aan Anne, zodat ze haar neus kon afvegen. 'Gibson Whitmore,' ging George verder. 'Goed, goed, ik geef toe dat dat een foutje was. Die knaap kon zijn eigen veters nog niet strikken. Maar Sally is goed volk. Jullie zullen nog met haar weglopen, dat garandeer ik je.' 'Laat je niets wijsmaken,' zei Emilio luchtig, 'straks probeert hij jullie nog een relikwie van het Heilig Kruis te verkopen.' Drie uur later schoof Yarbrough met tegenzin zijn stoel van de tafel en verklaarde dat hij helemaal vol zat. Daarna vertelde hij nog drie anekdotes die zijn tafelgenoten buikpijn van het lachen bezorgden. Het duurde nog een uur voordat ze opstonden om de glazen en borden naar de keuken te brengen. En eindelijk, in het koude en felle licht van de keuken, kwam de ware reden voor Yarbroughs bezoek aan de orde. 'Nou, lui, waar ik vandaan kom draaien we nergens omheen, behalve als het een dood gordeldier is,' verklaarde D.W. terwijl hij zijn handen naar het plafond uitstak om zich als een gorilla uit te rekken. 'Daarom zal ik maar met de deur in huis vallen. Ik ben van plan onze generale overste, geprezen zij zijn Portugese kont, voor te stellen Emilio met die asteroïde mee te sturen. Samen met jullie, als jullie dat willen. Ik heb vanmorgen met de jonge Quinn gesproken en hij is er klaar voor.' George keek op van de vaatwasser. 'Gaat dat zomaar, zonder test of voorgesprek? Meen je dat nou of is het een grap?' 'Ik ben nu uiterst serieus. Jullie zijn allemaal trouwens goed gescreend, dat verzeker ik je.' Er waren zelfs honderden manuren gespendeerd aan het natrekken van hun achtergronden, gevolgd door een heftig debat over de vraag of er niet-jezuïeten op de missie moesten meegaan. Er waren genoeg voorbeelden uit het verleden van gecombineerde missies en het leek voor de hand te liggen om mensen uit heel verschillende disciplines mee te nemen, maar generale overste Da Silva had zich ten slotte vooral laten leiden door wat hij als de wil van God beschouwde. 'Dus dit was eigenlijk het voorgesprek?' vroeg Anne slim. 'Zo mag je het wel noemen,' gaf D.W. toe. Zijn toon werd ineens veel zakelijker. 'Emilio had het al meteen bij het rechte eind. Jullie hebben allemaal nuttige vaardigheden en jullie kennen elkaar goed. We kunnen nou wel gaan muggenziften en spijkers op laag water zoeken, maar ik denk dat het goed zal uitpakken. Aangenomen natuurlijk dat jullie het maandenlang met mij aan boord kunnen uithouden.' Anne draaide zich met een ruk om naar het aanrecht, waar ze ineens luidruchtig met de glazen in de weer ging. Ze probeerde niet met haar schouders te schokken. 'Dus jij gaat ook mee?' vroeg George met bewonderenswaardige zelfbeheersing. 'Jawel. Dat is een van de redenen waarom de generale overste denkt dat dit zogezegd een goddelijke missie is. Iemand moet er immers voor zorgen dat er twee of drie keer tussen de asteroïde en de planeet heen en weer wordt gevlogen. De landing is nog een probleem, vooropgesteld dat we de planeet kunnen vinden.' 'Kan Scotty ons niet teleporteren?' vroeg Anne luchtig toen ze eindelijk weer in staat was haar gast aan te kijken. Emilio kwam uit de eetkamer met een stapel bordjes en wurmde zich langs D.W. heen, die nog steeds in de deuropening geleund stond. 'Ik dacht dat we een gewone shuttle zouden gebruiken,' zei George. 'Natuurlijk weten we niet of de Zangers vliegvelden hebben, alleen omdat ze radio kennen.' 'We zouden dus een flink stuk vlak land of woestijn moeten vinden. Maar zonder landingsbaan kunnen de wielen het begeven en dan zit de hele bemanning vast.' D.W. zweeg een ogenblik. 'Daarom lijkt het me beter om een vliegtuig te gebruiken dat verticaal kan landen, denk je ook niet?' 'D.W. heeft bij de marine gezeten,' zei Emilio, die een droogdoek pakte om de glazen af te drogen. Hij slaagde er de laatste tijd niet zo goed meer in om zijn gezicht in de plooi te houden. Zijn gelaatsuitdrukking paste steeds beter bij zijn ogen. 'Of had ik dat al gezegd?' Anne keek van opzij naar D.W. 'Ik heb het akelige gevoel dat je daar niet als aalmoezenier was.' 'Nee, dat is waar. Maar begrijp wel, het was in het begin van de jaren negentig, nog voordat ik bij de club van Loyola had getekend. Ik heb Harriers gevlogen, kun je je dat voorstellen?' Anne wist niet goed wat Harriers waren, maar ze probeerde zich toch voor te stellen hoe D.W. erin was geslaagd met zijn ene oog diepte te zien. Plotseling moest ze aan LeRoy Johnson denken, de honkballer die ondanks zijn kunstoog regelmatig een slaggemiddelde boven de .290 haalde. Ze veronderstelde dat de hersenen zich aanpasten om het probleem op te lossen. 'Maar je komt er niet met een standaardtoestel,' zei George. 'Je moet er een hebben met een speciale beschermlaag om de hitte bij de terugkeer in de atmosfeer op te vangen, net als de shuttles.' 'Ja, daar wordt al aan gewerkt.' D.W. grinnikte. 'Maar verder is er weinig verschil, want asteroïden hebben per slot van rekening ook geen landingsbanen. Daarom is zo'n oude piloot als ik misschien net wat we nodig hebben.' Nu begreep zelfs Anne wat hij bedoelde. 'Als je erover nadenkt is het een beetje griezelig, al die toevalligheden. Zoals ze bij ons in Texas zeggen, als je een schildpad op het hek ziet zitten, kun je er donder op zeggen dat hij daar niet vanzelf is gekomen.' Hij zag Anne en George blikken uitwisselen en ging verder. Tomás da Silva, niemand minder dan onze eigenste generale overste, gelooft dat God hier en daar een schildpad op het hek heeft gezet. Dat weet ik nog zo net niet, maar ik moet bekennen dat ik er een paar slapeloze nachten van heb gehad.' D.W. rekte zich nog eens uit en keek met een scheve glimlach naar de anderen. 'Als reservist maak ik nog steeds de nodige vlieguren. De komende tijd kan ik oefenen met een ruimteveer, dat lijkt me verdomd interessant. Maar ik geloof dat ik nu naar bed moet. Waar is de logeerkamer die jullie me zo gastvrij hebben aangeboden?' 'Krijg nou de klere!' riep Ian Sekizawa, de vice-president van Ohbayashi's Interplanetaire Mijnbouwdivisie. 'Daar hebben we onze Sofie! Hoe is het met je, meisje? Hoe lang is dat niet geleden? Drie jaar?' 'Vier,' zei Sofia. Ze deinsde een beetje terug voor het scherm, ook al zat Ian op het hoofdkantoor in Sydney en kon hij haar niet letterlijk in zijn armen nemen. 'Ik ben blij je weer eens te zien. Voldoet het programma nog steeds aan de verwachtingen? Kun je er iets mee beginnen?' 'Het klopt als een zwerende vinger,' zei Ian. Hij grinnikte toen hij de verbaasde uitdrukking op haar gezicht zag. Zijn grootouders waren op Okinawa geboren, maar zelf was hij een echte Australiër, zeker waar het zijn taalgebruik betrof. 'Zelfs straalbezopen kunnen onze piloten de vluchten nu uitvoeren. De winst is bijna twaalf procent gestegen sinds jij voor ons hebt gewerkt.' 'Ik ben blij dat te horen,' zei ze met een voldaan gevoel. 'Ik wilde je om een gunst vragen, Ian.' 'Zeg het maar, schoonheid.' 'Het is vertrouwelijk, Ian. Ik zal je een zakelijk voorstel sturen, maar dan wel gecodeerd.' 'Is Jaubert met vuile zaakjes bezig?' vroeg hij met een veelzeggende blik in zijn ogen. 'Nee,' zei ze glimlachend, 'ik werk tegenwoordig voor mezelf.' 'Je meent het! Dat is geweldig, Sofie! Is dit dan voor jezelf of vertegenwoordig je iemand?' 'Mijn cliënten willen anoniem blijven. En Ian,' voegde ze eraan toe, 'als je het voorstel aanvaardbaar vindt, hoop ik dat je op eigen gezag kunt meedoen.' 'Stuur het maar door, dan zal ik mijn best doen,' zei hij zonder verdere omhaal. 'Als ik het niks vind, dan wis ik het en hoeft verder niemand het te weten, schat.' 'Dank je, Ian. Dat stel ik erg op prijs,' zei Sofia. Ze verbrak de beeldverbinding en stuurde haar voorstel door. Ian Sekizawa las het voorstel door en verzonk in gepeins. Ze was op zoek naar een afgedankte asteroïde van behoorlijke omvang, met een ijslaag en een flinke hoeveelheid silicaten, min of meer langwerpig van vorm, inclusief onderkomens voor acht bemanningsleden, motoren en mijnrobots, al dan niet gebruikt of geïnstalleerd. Hij vroeg zich af waar iemand zo'n asteroïde voor zou willen gebruiken. Als laboratorium om verdovende middelen te maken? Maar waar diende dan de mijnbouwuitrusting voor? IJs was een bron van drinkwater, maar waar hadden ze zoveel silicaten voor nodig? Hij pijnigde een tijdje zijn hersens zonder een redelijk antwoord te vinden. Zakelijk gezien was het een aantrekkelijk voorstel. Voordat Sofia de hele procedure had geautomatiseerd waren Australische vrijbuiters van de ene asteroïde naar de andere gegaan in de hoop die ene rijke ertsader te vinden die hen in staat zou stellen Ohbayashi af te betalen en de rest van hun leven te rentenieren. Negen van de tien waren failliet gegaan of gek geworden, of allebei, en hadden hun apparatuur op de laatste asteroïde achtergelaten. De rechten waren weer in handen van Ohbayashi gekomen, dat de uitrusting alleen ophaalde als dat economisch verantwoord was. Er waren zeker tien asteroïden die aan Sofia's eisen voldeden. 'Ik hou me groot, zei de sprookjesprinses en zwaaide met haar houten poot,' mompelde hij, alleen in zijn kantoor. Sofia bood een redelijke prijs. Misschien kon hij de transactie bij de verkoop van verouderde uitrusting onderbrengen. Die asteroïden waren op het ogenblik toch geen rooie cent waard, ze konden er net zo goed eentje van de hand doen. En het kon geen hond wat schelen waar dat ding voor gebruikt zou worden. Sofia Mendes zat in haar kleine huurkamer te wachten op Ians antwoord en staarde door het raam naar het oude gedeelte van Jeruzalem. Ze vroeg zich af waarom ze juist hierheen was gegaan. Na de ontbinding van het contract met Jaubert had ze aanvankelijk besloten op dezelfde voet verder te gaan. Ze stelde de jezuïeten in Rome op de hoogte van haar nieuwe status, sprak haar bereidheid uit het contract op de eerder gestelde voorwaarden aan te nemen en liet de overeenkomst op haar eigen naam zetten. Ze kreeg een voorschot van dertig procent en aangezien ze haar werk overal op de wereld kon doen, had ze een deel van het geld gebruikt om naar Israël te vliegen. Maar waarom naar Israël? Haar jeugd had maar kort geduurd en zonder haar ouders, zonder de sabbatkaarsen en zonder de oude gebeden die boven het brood en de wijn werden uitgesproken, had ze het geloof van thuis verwaarloosd. Toch voelde ze na al die jaren in het buitenland de behoefte om in zekere zin terug naar huis te gaan, al was het maar om te zien of dit haar thuis was. In Istanboel had ze niets meer te zoeken, er werd alleen niet meer gevochten omdat de hele stad in puin lag. En haar banden met Spanje waren niet sterk genoeg, zwak en historisch. Daarom was het Israël geworden, dacht ze. Een vaderland bij gebrek aan beter. Op haar eerste dag in Jeruzalem was ze -- tamelijk verlegen, want ze had nog nooit zoiets gedaan -- op zoek gegaan naar een mikveh, een badhuis waar ze ritueel gereinigd kon worden. Ze was het eerste het beste badhuis binnengegaan, onbewust van het feit dat daar alleen aanstaande bruiden kwamen. De vrouw die haar behandelde nam aan dat ook Sofia op het punt van trouwen stond en toonde zich geschokt toen bleek dat Sofia niet eens een vriend had. 'Zo'n mooi meisje! Zulke prachtige vormen! Wat een zonde!' riep ze uit. Ze lachte toen Sofia begon te blozen. 'Je moet hier blijven. Je vindt vast wel een nette joodse jongen en dan krijg je een heleboel prachtige kindertjes!' Sofia durfde niet tegen het welgemeende advies te protesteren. Waarom zou ze ook, dacht ze terwijl ze zich aan de behandeling onderwierp, terwijl ze haar nagels en haren liet schoonmaken, haar hele lichaam liet reinigen van make-up en stof, van haar hele verleden. Waarom zou ze hier niet blijven? Na de behandeling kreeg ze een wit laken om en werd ze naar de eigenlijke badruimte gebracht. Ze daalde de met fraaie mozaïektegels belegde treden af en liet zich in het heldere warme water zakken. De vrouw, die discreet achter een halfgesloten deur bleef staan, herinnerde haar aan de Hebreeuwse gebeden. 'Drie keer,' zei ze. 'En zorg dat je helemaal onder water bent. Haast je maar niet, meisje. Ik laat je nu alleen.' Sofia kwam voor de derde keer boven, veegde het haar uit haar gezicht en wreef over haar ogen. Ze voelde zich gewichtloos en teruggeplaatst in een ver verleden toen ze zich de woorden van de oude gebeden herinnerde. De zegening van de eerste vruchten na de barre winter werd tegenwoordig gebruikt bij elke positieve verandering in het leven. Geprezen zij Uw Naam, o God, Heer van het Heelal, voor het leven dat U schenkt, voor ons onderhoud, voor het aanbreken van het nieuwe jaargetijde... Misschien kwam het door het gepraat van die vrouw over trouwen en kinderen krijgen dat ze aan Emilio Sandoz moest denken. Na die laatste nacht met Jaubert, die te veel en te vroeg was geweest, had Sofia Mendes de mannen op een afstand gehouden. Toch vond ze het idee van het celibaat bespottelijk. Het hele katholieke geloof was weerzinwekkend met zijn inquisitie, zijn gerichtheid op dood en martelaarschap, met zijn centrale symbool dat een instrument van het walgelijk bloeddorstige Romeinse strafrecht was. Ze moest in het begin een heldhaftige zelfbeheersing tonen om te kunnen samenwerken met Sandoz, de Spanjaard met zijn rouwkleding, erfgenaam van inquisiteurs en tirannen, vertegenwoordiger van een roofkerk die het brood en de wijn van de sabbat had misbruikt voor een kannibalistische rite van vlees en bloed. Op een avond bij Anne en George had ze hem over deze kwestie aangevallen, haar tong losgemaakt door de Ronrico die ze had gedronken. 'Wat betekent die mis nu eigenlijk?' Hij keek een ogenblik zwijgend naar de kippenbotjes op zijn bord. 'Denk maar aan de davidster,' zei hij rustig. 'Twee driehoeken, de ene met de punt naar boven, de andere met de punt naar beneden. Ik vind het een sterk beeld: het goddelijke kijkt omlaag, de mens reikt naar boven. En op de snijpunten in het midden vinden die twee elkaar. Daar wordt de mis opgedragen.' Hij keek haar aan met een oprechte blik in zijn heldere ogen. 'Voor mij is dat de plaats waar het goddelijke en het menselijke bij elkaar komen. En misschien is het ook een belofte, de belofte dat God de hand zal reiken aan wie Hem zoekt, dat wij met onze alledaagse menselijke gewoonten, zoals het eten van brood en het drinken van wijn, veranderd en geheiligd kunnen worden.' Plotseling klaarde zijn donkere gezicht op en lachte hij stralend. 'Beter kan ik het niet zeggen, señorita Mendes, althans niet na drie glazen rum aan het eind van een lange dag.' Misschien had ze haar mening wel te snel gevormd, uit onwetendheid of vooroordeel. Sandoz had geen enkele poging gedaan haar te bekeren. Hij was niet alleen bijzonder intelligent, hij straalde ook gemoedsrust en voldoening uit. Ze wist niet goed raad met zijn geloof dat het God was die wilde dat ze contact met de Zangers zochten. Sommige joden geloofden dat God een actieve en doelgerichte rol in de wereld speelt. Sinds de holocaust kon je dat nog maar moeilijk volhouden. Haar eigen ervaring had haar geleerd dat gebeden niet verhoord worden, tenzij ze in Jean-Claude Jaubert een middelaar van God wilde zien. Toch was Israël uit de as van de zes miljoen verrezen. Jaubert had haar weggehaald uit Istanboel. Ze had het overleefd en nu was ze vrij. Sofia wist precies wat ze wilde toen ze die dag terugging naar haar kamer. Ze belde Sandoz in San Juan en viel met de deur in huis, zonder valse bescheidenheid of overdrijving. 'Ik wil graag meedoen,' zei ze tegen hem. 'Niet alleen bij de voorbereiding, maar ook op de reis zelf. Jaubert heeft voldoende mensenkennis, hij kan bevestigen dat ik mentaal tegen zo'n onderneming opgewassen ben. Ik reageer snel op nieuwe omstandigheden en ik heb een bijzonder brede achtergrond, zowel technisch als cultureel. En ik zou op een andere manier aankijken tegen de problemen die we kunnen ondervinden, dat kan goed van pas komen.' Hij leek niet in het minst verbaasd te zijn. Hij zei tamelijk beleefd dat hij haar aanbod aan zijn superieuren zou overbrengen. Daarna kwam er een gesprek met de bizarre Yarbrough. Hij vertelde allerlei verhalen, stelde strikvragen en wist haar twee keer aan het lachen te maken. Ten slotte zei hij met zijn onnavolgbare tongval: 'Nou, meid, de orde heeft je een tijd geleden aangenomen omdat je zo verdomd bij de pinken was. We weten nu ook dat je harder werkt dan zes pakezels en dat je goed met de andere missieleden op kunt schieten. Je bent vlot van begrip, wat heel nuttig kan zijn als we die Zangers ooit vinden. Maar wat voor mij het zwaarst weegt, met die kop uit een rariteitenkabinet, is dat we dringend behoefte hebben aan iets moois om naar te kijken. Anders vliegen we elkaar na zes, acht maanden op een rotsklomp naar de keel.' Ze staarde hem aan. 'Is dat een positief antwoord?' Hij grinnikte. 'Ja.' Nu stond ze voor het raam en keek naar de Kotel, de Westelijke Muur. Ze was te ver weg om de gebeden te kunnen horen, maar ze zag wel de onophoudelijke stroom van toeristen en pelgrims. Sommigen stonden alleen te kijken, anderen wiegden betraand heen en weer of stopten briefjes met een smeekbede of een dankzegging in de groeven tussen de oude stenen. En ze begreep waarom ze hier was. Ze was naar Israël gekomen om afscheid te nemen van het verleden. Ze hoorde de pieptoon van een binnenkomend bericht en ging naar haar palmtop. Ze glimlachte toen ze de korte boodschap van Ian Sekizawa las. 'Akkoord,' stond er op het scherm. Dat jaar werden enkele schitterende schilderijen uit de renaissance onderhands aan particuliere verzamelaars verkocht. Op een veiling in Londen werd een zogenaamd onschatbare collectie zeventiende-eeuws porselein van de hand gedaan. Onroerende goederen en aandelen werden op een geschikt moment op de markt gebracht, op zorgvuldig gekozen lokaties waar een aanzienlijke winst gegarandeerd was. Er moest geld vrijgemaakt worden door bezittingen af te stoten en kapitaal te verschuiven. Het ging om een niet onaanzienlijk bedrag, zoals Sofia Mendes had berekend, maar de orde werd er niet door aan de bedelstaf gebracht. Het zendingswerk en de liefdadigheidsprojecten op aarde gingen op dezelfde voet verder, want die werden betaald uit fondsen voor onderwijs en onderzoek, leaseovereenkomsten en octrooirechten. Het benodigde geld werd op een rekening bij een betrouwbare en discrete bank in Wenen gestort. Jezuïeten over de hele wereld kregen opdracht de nieuwsberichten in de media en op de particuliere netwerken te volgen om te zien of de financiële operatie van de orde in de gaten liep. De generale overste in Rome kreeg dat hele jaar geen verontrustende berichten. 14 Napels: mei 2060 Zelfs de Vesuvius kon de lente niet eeuwig tegenhouden. Emilio Sandoz profiteerde van het zachtere weer door buiten te gaan liggen, met zijn rug tegen een door de zon verwarmde rots, om zich door het ruisen van de branding en het krijsen van vogels in slaap te laten wiegen. Misschien verdreef het zonlicht op zijn gesloten oogleden de duisternis uit zijn dromen. Hij ontwaakte niet meer zo vaak bezweet en misselijk. De dromen waren soms alleen maar raadselachtig, niet angstaanjagend of walgelijk. Hij was samen met een meisje uit La Perla op het strand. Hij verontschuldigde zich omdat hij zijn goocheltrucs niet meer kon doen, ook al waren zijn handen in de droom ongedeerd. Het kind keek hem aan met de mooie ogen met de vreemde dubbele iris van de VaRakhati. 'Nou,' zei ze met de praktische overmoed van de jeugd, 'dan leer je toch gewoon een paar nieuwe?' 'Padre, c'è qualcuno che vuol vedervi.' Hij ging verward rechtop zitten en snakte naar adem. Hij kon de stem van het droomkind nog horen en om de een of andere reden was het belangrijk haar woorden niet te vergeten voordat hij erover na kon denken. Hij wreef met zijn onderarm over zijn gezicht en slaagde erin niet boos te worden op de jongen die hem had gewekt. '... un uomo che vuol vedervi.' Iemand wilde hem spreken, zei de jongen. Hoe heette hij ook alweer? Giancarlo, een knaap van tien jaar. Zijn moeder had een kleine boerderij in de omgeving en verkocht groente aan restaurants in Napels. Als er veel gasten in het retraitehuis waren kwam de keuken soms voedsel te kort en dan bracht Giancarlo wat mee van de boerderij. Vaak bleef hij in de buurt hangen in de hoop nog meer te kunnen doen, een boodschap overbrengen of de zieke pater helpen met het bestijgen van de trap. 'Grazie,' zei Emilio, al wist hij niet zeker of dat wel 'dank je' in het Italiaans was. Hij slaagde er niet in te zeggen dat hij zelf naar boven kon komen. Het was lang geleden, vele talen geleden. Emilio schudde zijn hoofd, stond voorzichtig op en klom langzaam van de enorme verweerde rots die hij als zijn eigen plekje was gaan beschouwen, steun zoekend met zijn blote voeten. Hij schrok behoorlijk toen Giancarlo met zijn hoge stemmetje plotseling Italiaans begon te ratelen. Het was te snel en te moeilijk voor Emilio, die zowel kwaad als wanhopig was omdat hij tegenwoordig zoveel niet meer kon volgen. Hij probeerde zich te vermannen. De jongen kon er niets aan doen. Giancarlo was een fijn joch, waarschijnlijk alleen maar gefascineerd door iemand die wel handschoenen aanhad maar geen sokken... 'Het spijt me, ik versta je niet,' zei hij ten slotte terwijl hij verderging met de afdaling. Hij hoopte dat de jongen hem zou begrijpen. Giancarlo knikte, haalde zijn schouders op en stak hem een hand toe om hem bij het laatste stukje te helpen, iets wat Emilio niet durfde aan te nemen. Hij vroeg zich ineens af of Giancarlo wist wat er met zijn handen was en of hij van hun aanblik zou schrikken. Het zou nog een week duren voordat hij de prothesen weer kon gebruiken. Tot die tijd droeg hij Candotti's handschoenen die, zoals John had voorspeld, voor sommige dingen een goede en eenvoudige oplossing waren. In dit geval om zijn verminkte handen te verbergen. Emilio moest een tijdje tegen de rotswand leunen voordat hij glimlachte en met zijn kin naar de lange stenen trap wees. Giancarlo glimlachte terug en ze begonnen in een aangenaam zwijgen te lopen. De jongen bleef vlak bij hem, zijn verveling verdrijvend door met beide voeten van de ene trede op de andere te springen, bijna onbeschaamd zijn jeugd en gezondheid demonstrerend, slecht op zijn gemak in de aanwezigheid van een zieke. De klim verliep traag, maar Emilio hoefde slechts af en toe te pauzeren. 'Ecco fatto, padre! Molto bene!' zei Giancarlo bemoedigend, zij het op de neerbuigende toon van een volwassene die een kind feliciteert met het volbrengen van een heel eenvoudige taak. Emilio begreep de bedoeling en besefte op tijd dat de jongen hem een schouderklopje wilde geven. De aanraking was daardoor nog te verdragen en hij bedankte de jongen nogmaals, inmiddels overtuigd dat grazie goed Italiaans was. Hij wankelde even op zijn benen, aangedaan door de goedhartigheid van de jongen en door de trieste herinnering aan een ander kind. Met een gedwongen glimlach stuurde hij Giancarlo weg, waarna hij een tijdje op de stenen bank boven aan de trap bleef zitten om op adem te komen. Hij had de gehoorzaamheid niet afgeleerd: hij wist wanneer hij moest komen, ook al kreeg hij hartkloppingen van het vooruitzicht. Het duurde langer om zijn emoties dan om zijn vermoeidheid de baas te worden. Vaste tijden om te eten en te slapen, vaste tijden voor zijn oefeningen, alles voorgeschreven door de generale overste. Zijn lichaam had er baat bij en begon zichzelf te herstellen. Anne zou half spottend hebben gezegd dat het zijn achtergrond was, de kracht van twee werelddelen. Hij dacht weleens aan de vreemde gemoedsrust die hij aan het eind van de terugreis had ondervonden als hij naar zijn bloedende handen keek. Die wonden zouden zijn dood worden en dan hoefde hij tenminste niet meer te proberen iets te begrijpen. Hij vroeg zich af of Jezus dankbaarheid had verwacht toen Lazarus stinkend en wel uit het graf opstond. Misschien was ook Lazarus zijn hele omgeving wel lelijk tegengevallen. De kleine, gedrongen man die op hem wachtte, was van middelbare leeftijd. Hij droeg een zwart kalotje en een effen zwart pak. Een rabbijn, dacht Emilio met een akelig voorgevoel. Een neef of iets dergelijks van Sofia die hem ter verantwoording kwam roepen. De man had zich omgedraaid toen hij Emilio hoorde naderen. Hij glimlachte enigszins triest in zijn volle, bijna helemaal grijze krulbaard en zei: 'No me conoces.' Een sefardische rabbijn zou Spaans kunnen spreken, maar niet op zo'n familiaire toon. Emilio voelde zich verslagen en wendde zijn blik af. Maar de onbekende zag zijn verwarring en leek zijn kwetsbare toestand te begrijpen. 'Neem me niet kwalijk, broeder,' zei hij. 'Natuurlijk herken je me niet. Ik was nog maar een kleine jongen toen je wegging, ik hoefde me nog niet eens te scheren.' Hij lachte en wees naar zijn baard. 'Zoals je ziet scheer ik me nog steeds niet.' Emilio wilde verlegen zijn excuses maken toen de bezoeker plotseling een stroom van Latijnse vloeken en scheldwoorden over hem uitstortte, grammaticaal correct maar daarom nog niet minder beledigend. Emilio's mond viel open van verbazing. 'Felipe Reyes!' fluisterde hij. Hij deed ontdaan een stap terug. 'Niet te geloven. Felipe, je bent een oude man!' 'Dat gaat vanzelf als je maar lang genoeg wacht,' zei Felipe grinnikend. 'Ik ben trouwens eenenvijftig, dat is nog niet zo oud. Bezadigd, noemen ze dat.' Heel even stonden ze elkaar aan te kijken, verwonderd over de al dan niet zichtbare veranderingen. Het was Felipe die het eerst bewoog. Onder het wachten had hij twee stoelen bij de kleine tafel bij het raam van de grote open kamer gezet. Nu gebaarde hij naar de tafel en liet Emilio plaatsnemen. 'Ga toch zitten. Je bent veel te mager, broeder! Kan ik iets voor je bestellen? Krijg je hier niet te eten?' Felipe bedacht net op tijd dat hij beter niet over Jimmy Quinn kon beginnen. Hij zweeg een tijdje en keek alleen maar stralend naar Emilio om hem de gelegenheid te geven zich van de schok te herstellen. 'En ik dacht dat je een rabbijn was!' riep Emilio uit. 'Je wordt bedankt,' zei Felipe luchtig. 'En door jou ben ik nog wel priester geworden. Ik ben jezuïet, beste vriend, maar ik geef les aan de rabbijnenschool in Los Angeles. Kun je je voorstellen? Ik doceer vergelijkende godsdienstleer!' En hij lachte opgetogen om de verbaasde uitdrukking op Emilio's gezicht. Een uur lang haalden ze herinneringen op over hun jeugd in La Perla. Voor Emilio was dat nog maar zo'n zes jaar geleden en tot zijn verrassing herinnerde hij zich meer namen dan Felipe, die op zijn beurt weer wist te vertellen wat er van iedereen terecht was gekomen. Het waren zowel grappige als treurige verhalen. Natuurlijk was Emilio al bijna veertig jaar geleden weggegaan, waarom zou hij zich erover verwonderen dat zoveel mensen intussen waren gestorven? En toch... Zijn ouders waren allang dood, maar hij wist niet wat er van zijn broer was geworden. 'Antonio Luis is twee jaar na je vertrek overleden, broeder,' zei Felipe. Hij dwong zichzelf de vraag te stellen. 'Hoe?' 'Zoals te verwachten was.' Felipe haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd. 'Hij was verslaafd, man. Vroeg of laat draaien ze door, ze weten niet meer wat ze doen. Hij probeerde de Haïtianen te belazeren en die hebben hem omgelegd.' Zijn linkerhand deed pijn en zijn slapen klopten. Al die doden, dacht hij. Al die doden... 'Claudio deed het restaurant over aan Rosa, maar die trouwde met die pendejo en de zaak ging een paar jaar later al op de fles. Rosa liet zich van hem scheiden, maar ze is er nooit meer helemaal bovenop gekomen. Maar kun je je Maria Lopez nog herinneren, die voor dr. Edwards werkte? Broeder? Weet je nog wie Maria Lopez was?' 'Ja, natuurlijk.' Emilio knipperde met zijn ogen tegen het daglicht. 'Is Maria nog arts geworden?' 'Geen sprake van.' Een broeder bracht ongevraagd een kop thee en liet hen weer alleen. Felipe sloeg zijn handen in elkaar. 'Maar ze heeft het wel gered,' hernam hij. 'Wist je dat dr. Edwards haar veel geld heeft nagelaten? Maria is in Kraków bedrijfseconomie gaan studeren en daarna heeft ze flink verdiend. Ze is met een Pool getrouwd. Zelf heeft ze geen kinderen, maar ze heeft wel een fonds ingesteld voor de kinderen van La Perla. Je werk is niet voor niets geweest, broeder.' 'Daar heb ik niets mee te maken gehad, Felipe. Dat was Annes werk.' Hij kreeg ineens het idee dat Anne en George Sofia hadden uitgekocht. Anne had weleens lachend gezegd dat ze het zo leuk vond het geld uit te geven dat ze voor hun oude dag opzij hadden gelegd. Het was prettig om aan een lachende Anne te denken. Hij had het liefst gezien dat Felipe was weggegaan. Felipe voelde dat er iets was, maar hij wilde met alle geweld duidelijk maken hoeveel goeds Sandoz had gedaan. De bomen die hij op Chuuk had geplant waren goed aangeslagen; een van de jongeren die hij had leren lezen en schrijven, was een dichter van naam geworden, zijn werk gekenmerkt door een ijzige schoonheid en door de hartstocht van zijn volk. 'En ken je Julio Mondragón nog, de knaap die je de kapel liet schilderen om hem van de straat te houden? Die is nu erg in trek! Zijn werk brengt verbazingwekkend veel op en het is zo mooi dat ik soms denk dat het dat waard is. Er komen mensen naar de kapel, alleen om zijn vroege werk te bekijken. Had je dat ooit kunnen denken?' Emilio had zijn ogen dichtgedaan, niet in staat naar de man te kijken die hij zelf tot het priesterschap had overgehaald. Juist die verantwoordelijkheid durfde hij niet aan. Hij moest aan de woorden van Jeremia denken: 'Ik zal God niet meer noemen of uit zijn naam spreken.' Reyes liet zich ineens voor hem op zijn knieën vallen en temidden van het lawaai in zijn hoofd hoorde Emilio hem zeggen: 'Broeder, laat me zien wat er met je is gebeurd.' Laat me zien: laat me begrijpen. Emilio stak zijn handen uit, want hoe afzichtelijk hij ze ook vond, hij kon ze makkelijker tonen dan zijn gevoelens. Felipe deed voorzichtig de handschoenen uit, en terwijl de verminkte vingers werden onthuld klonk het bekende zoemen en klikken van de servomotortjes en kleine metalen gewrichten, vervormd en gedempt door de bijzonder levensechte kunsthuid. Felipe nam Emilio's vingers in zijn eigen koude mechanische handen. 'Broeder Singh is geweldig, vind je niet? Ik kan nu nog maar moeilijk geloven dat ik me een tijdje met van die ouderwetse haken heb moeten behelpen! Toch zat ik in het begin behoorlijk in de put, zelfs nadat ik de prothesen had gekregen,' bekende Felipe. 'We hebben nooit achterhaald wie die bombrief heeft gestuurd of waarom. Het gekke is dat ik er later eigenlijk dankbaar voor was. Ik ben blij met wat ik heb bereikt en daarom ook met elke stap die me hier heeft gebracht.' Er viel een stilte. Felipe Reyes begon last te krijgen van zijn versleten heup en hij voelde zich ineens een oude man. Hij stond op en keek ontdaan naar het verbitterde gezicht van Emilio. 'Die vuilak! Dus Voelker heeft je gestuurd?' Emilio was ook opgestaan en liep driftig heen en weer. 'Ik vroeg me al af waarom hij geen biografie van Isaac Jogues op mijn nachtkastje had gelegd. Maar hij heeft iets beters verzonnen, een oude vriend van me die er nog slechter aan toe is. De schoft!' zei Sandoz ongelovig, spraakzaam geworden van woede. Hij bleef abrupt staan en draaide zich om naar Felipe. 'Moet ik nu soms mijn zegeningen tellen, Felipe? Moet ik een voorbeeld aan jou nemen?' Felipe Reyes rechtte zijn rug en keek strak naar Emilio, de man die hij in zijn jeugd op handen had gedragen en die ondanks alles nog steeds een idool voor hem was. 'Nee, broeder, het was Voelker niet. De generale overste heeft me gevraagd te komen.' Sandoz bleef roerloos staan. 'Dus ik moet me beschaamd voelen omdat ik iedereen tot last ben en me in zelfbeklag wentel?' vroeg hij, met een stem die trilde van nauwelijks ingehouden woede. Felipe wist niet wat hij moest zeggen en hij bleef tamelijk hulpeloos staan terwijl Sandoz hem met half dichtgeknepen ogen beloerde. Plotseling kwam er een gevaarlijk lichtje in Emilio's ogen. Felipe wist wat de ander dacht. 'En dan komt er ook nog een onderzoek?' vroeg Sandoz zachtjes, met opgetrokken wenkbrauwen terwijl hij op het antwoord wachtte. Felipe knikte. 'Natuurlijk, het onderzoek!' zei Sandoz met een smalende lach. 'God sta me bij! Dat is prachtig geregeld, jullie zijn echt zo creatief als ik had gedacht. En jij komt hier als de advocaat van de duivel, Felipe?' 'Het is de inquisitie niet, broeder, dat weet je best. Ik wil je alleen maar helpen...' 'Ja,' zei Emilio zacht, met een glimlach waaraan zijn ogen niet meededen. 'Helpen om de waarheid te vinden. Om mij aan het praten te krijgen.' Felipe Reyes probeerde de strakke blik van Emilio vast te houden. Ten slotte sloeg hij zijn ogen neer, maar hij kon de zachte, bittere stem niet buitensluiten. 'De waarheid is onvoorstelbaar. Ik heb het meegemaakt, Felipe, en ik moet ermee zien te leven. Die handen van me stellen niets voor, zeg ze dat maar. Was het maar waar dat ik aan zelfbeklag deed, dat zou een hele verbetering zijn. Het doet er niet toe wat ik zeg, het doet er niet toe wat ik jullie vertel. Jullie zullen nooit weten hoe het was. En dat willen jullie ook niet weten, dat kan ik je verzekeren.' Toen Felipe zijn ogen durfde op te slaan was Sandoz verdwenen. Vincenzo Giuliani was teruggegaan naar Rome, waar hij binnen een uur van het fiasco op de hoogte werd gesteld. De generale overste had in werkelijkheid Felipe Reyes niet de rol van aanklager toebedacht. Er zou geen sprake zijn van een rechtszitting en dus ook niet van een advocaat van de duivel, zelfs niet in de allegorische zin die Emilio had gebruikt. Het komende onderzoek moest de orde helpen zijn strategie ten opzichte van Rakhat te bepalen. Reyes was een specialist van naam op het gebied van vergelijkende godsdienstwetenschap en zijn kennis zou van pas kunnen komen terwijl Sandoz nadere details over de missie naar Rakhat bekendmaakte. Maar de generale overste had nog een ander motief. Felipe Reyes had Sandoz in betere tijden gekend en was zelf verminkt toen hij in Pakistan studeerde, waardoor Emilio misschien afstapte van het idee dat zijn belevenissen uniek waren. Daarom was Giuliani behoorlijk teleurgesteld toen hij besefte dat hij Sandoz op dit punt totaal verkeerd had beoordeeld. Hij stond met een zucht op en ging naar het raam, waar hij door de regen naar het Vaticaan staarde. Wat een last droegen mensen als Sandoz mee op hun missies. Er waren meer dan vierhonderd jezuïeten die als lichtend voorbeeld golden. Giuliani moest aan zijn eigen opleiding denken, toen hij de levens van de eerbiedwaardige, heilig of zalig verklaarde voorgangers had bestudeerd. Hoe luidde dat prachtige gezegde ook weer? 'Doorwrocht in kennis en in volharding.' Die mannen hadden even dapper als vindingrijk allerlei ontberingen doorstaan, eenzaamheid, uitputting en ziekte. Ze hadden martelingen en dood onder ogen gezien met een vreugde die niet makkelijk te begrijpen was, zelfs niet voor hun geloofsgenoten. Het waren stuk voor stuk heldenverhalen, zo ook over de martelaar Isaac Jogues. Die was in 1637 ruim duizend kilometer de Nieuwe Wereld binnengetrokken, een land dat voor de Europeanen even vreemd was geweest als Rakhat voor de moderne mens, zoals Giuliani plotseling besefte. Hij werd door de indianen die hij wilde bekeren gevreesd vanwege zijn toverkunsten, bespot en veracht vanwege zijn mildheid, meerdere keren in elkaar geslagen, zijn vingers afgesneden met grote schelpen... geen wonder dat Emilio aan Jogues moest denken. Na jaren vol onbegrip en ellende was hij gered door Hollandse kooplieden die hem hielpen terug te gaan naar Frankrijk, waar hij tegen alle verwachting in herstelde. Dat hij was teruggegaan was nog het opmerkelijkst. Hij moest hebben geweten wat hem te wachten stond, maar zodra hij zich ertoe in staat voelde waagde hij opnieuw de oversteek om onder de Mohawks te gaan leven. Door hen werd hij uiteindelijk op een afschuwelijke manier om het leven gebracht. Giuliani had zich weleens afgevraagd hoe je zulke mensen kon begrijpen. Waarom zou iemand bij zijn volle verstand zo'n bestaan najagen in de wetenschap welk lot hem naar alle waarschijnlijkheid te wachten stond? Was Jogues psychotisch geweest, iemand die stemmen hoorde? Of een masochist die vrijwillig vernedering en pijn zocht? Voor een moderne historicus waren zulke vragen onvermijdelijk, zelfs voor een jezuïet. Jogues was slechts een van de velen. Waren mannen zoals hij krankzinnig? Nee, die conclusie had Giuliani ten slotte verworpen. Ze werden niet gedreven door waanzin, maar door de algebra van de eeuwigheid. Geen last was te zwaar, geen prijs te hoog om zielen te behoeden voor het eeuwige vuur en de goddeloosheid, om ze de onvergankelijke vreugde in het aangezicht Gods te brengen. Zoals Jogues zelf aan zijn moeder had geschreven: 'Al zouden een miljoen mensen moeten werken om één enkele ziel voor Jezus Christus te behouden, zou hun arbeid dan niet de moeite waard zijn?' Ja, dacht hij, jezuïeten zijn goed voorbereid op het martelaarschap. Het overleven kon juist een probleem zijn. Soms, vermoedde Vincenzo Giuliani, was sterven veel gemakkelijker. 'Ik begin echt de pest aan die trap te krijgen,' riep John Candotti terwijl hij over het strand liep. Sandoz zat zoals gewoonlijk op de rotsen, met zijn rug tegen de steen en zijn onbeschermde handen bungelend tussen zijn opgetrokken knieën. 'Je kunt zeker niet in de tuin gaan zitten tobben? Er is boven een mooi plekje, direct naast het huis.' 'Laat me met rust, John.' Emilio had zijn ogen dicht en op zijn gezicht lag een gekwelde uitdrukking, alsof hij een stekende hoofdpijn had. 'Befehl ist Befehl. Broeder Reyes stuurt me.' John verwachtte een scheldpartij, maar Sandoz had zich blijkbaar in zijn lot geschikt. Hij bleef op een afstandje staan en keek uit over de zee. Zoals altijd waren er in de verte vissersboten te zien, met zeilen die blonken in het licht van de lage zon. 'Die dooddoener gebruikte mijn vader altijd op zulke ogenblikken,' zei John filosofisch. Emilio hief zijn hoofd op en keek hem gelaten aan, klaar voor een nieuwe aanval. 'Waarom zit je in vredesnaam de hele dag op de plee?' riep John ineens uit. 'Waarom hou je nooit eens rekening met een ander?' Emilio gooide zijn hoofd naar achteren en brulde van de lach. 'Dat hoor ik nou graag,' zei John grinnikend, blij met de uitwerking van zijn woorden. 'Wil je wel geloven dat ik je nooit eerder heb horen lachen?' 'Young Frankenstein! Dat is uit Young Frankenstein!' zei Emilio. 'We konden die film wel dromen, mijn broer en ik. We hebben hem zeker honderd keer gezien. Ik was gek op Mel Brooks.' 'Ja, hij was een hele grote,' beaamde John. 'The Odyssey, Hamlet, Young Frankenstein. Sommige dingen zijn eeuwig.' Emilio lachte nog wat na en wreef met zijn mouw over zijn ogen. 'Ik dacht dat je ging zeggen dat morgen alles beter zou zijn. Ik wilde je al naar de keel vliegen.' John hoopte dat dat laatste figuurlijk bedoeld was. 'Hemeltje,' zei hij met een geknepen stem, een perfecte imitatie van Johannes Voelker, 'dan zou ik bijna een aanleiding tot zonde zijn geweest. Mag ik me nu bij u voegen, broeder?' 'Ga je gang.' Emilio schoof een eindje op en probeerde de herinnering aan het weerzien met Felipe van zich af te zetten. John klom onhandig naar boven met zijn lange armen en grote voeten, voorafgegaan door zijn spitse neus. Hij benijdde Emilio's atletische vermogen dat zelfs nu nog zichtbaar was. John maakte het zich zo gemakkelijk mogelijk op de harde steen en een tijdlang keken ze naar de ondergaande zon. Ze zouden de trap in het donker moeten bestijgen, maar die kenden ze inmiddels als hun broekzak. Het was John die de stilte verbrak terwijl de schemering inviel. 'Volgens mij zijn er drie mogelijkheden. De eerste is dat je weggaat, zoals je in het begin zei. Dat je uit de orde treedt en het priesterambt opgeeft.' 'En waar moet ik dan heen? Wat moet ik gaan doen?' vroeg Sandoz fel, zijn gezicht even hard als de rots waar ze op zaten. Hij had het niet meer over uittreden gehad sinds die journalist in zijn kamer had ingebroken en hem had laten zien hoe de wereld buiten de orde was. 'Je weet heel goed dat ik hier vastzit.' 'Aan geld hoef je geen gebrek te hebben. Er wordt een fortuin geboden voor het recht om jou te interviewen.' Emilio draaide zijn hoofd om en in het halfdonker was zijn verachting bijna tastbaar. John wachtte af, maar Sandoz zei niets en keek weer naar de zonloze zee. 'Ten tweede kun je aan het onderzoek meedoen. Je kunt vertellen wat er is gebeurd en ons helpen te bepalen wat we nu moeten doen. We zullen je steunen, Emilio.' Sandoz zette zijn ellebogen op zijn knieën en legde zijn lange, knokige vingers tegen zijn wang. Ze staken bleek af tegen zijn donkere haar. 'Wat ik te zeggen heb zal je niet bevallen.' Hij denkt dat we de waarheid niet kunnen verdragen, had John verondersteld na zijn haastig georganiseerde bespreking met Edward en Felipe. Edward had het vermoeden geopperd dat Sandoz niet besefte hoeveel er al bekend was geworden. 'We weten alles van het kind, Emilio,' zei John zachtjes. 'En van het bordeel.' 'Niemand weet het,' zei Emilio gesmoord. 'Iedereen weet het, Emilio. Niet alleen Ed Behr en de mensen van het ziekenhuis. De Contactgroep heeft het hele verhaal vrijgegeven...' Sandoz stond plotseling op en klom naar beneden. Daarna liep hij weg over het donkere strand, met zijn armen over elkaar en zijn handen onder zijn oksels gestoken. John sprong naar beneden en rende achter hem aan. Hij greep de kleinere man bij zijn schouder en draaide hem naar zich toe. 'Hoe lang wil je alles nog voor jezelf houden? Denk je dat je het helemaal alleen moet dragen?' 'Zo lang als ik kan, John,' zei Emilio grimmig. Hij rukte zich los en liep door. 'Zo lang als ik kan.' 'En daarna?' riep John. Sandoz bleef staan en draaide zich met een ruk om. 'En daarna kies ik de derde mogelijkheid,' zei Emilio met ingehouden woede. 'Wil je dat horen, John?' Hij bleef trillend staan en staarde Candotti aan met een strak gezicht. 'Ik had het maanden geleden kunnen doen, maar ik vrees dat ik nog te veel eergevoel heb om God de uitsmijter van deze misselijke grap te gunnen,' zei hij luchtig, hoewel de blik in zijn ogen afschuwelijk was. 'Dat houdt me in leven, John. Een beetje eergevoel, dat is alles wat ik nog heb.' Eergevoel, zeker, maar ook angst: Want welke dromen komen in zo'n doodsslaap? 15 Zonnestelsel: 2021 Aan boord van de Stella Maris: 2021-2022 aarde-relatief. 'Het is zo geweldig, Annie! Je moest het eens zien! De asteroïde lijkt net een reusachtige aardappel. Ik moest meteen aan de Muppet Show denken: varkens in de ruimte!' Anne lachte bij het idee. Ze was blij dat George naar huis kwam, ook al was het maar voor een paar dagen. De afgelopen vier weken hadden hij en D.W. naar aanvullende apparatuur gezocht en het was een moeilijke maand geweest voor een vrouw die van techniek slechts minimaal op de hoogte was, maar George was vol vertrouwen en geestdrift teruggekomen en terwijl ze hem van de luchthaven van San Juan naar huis reed bedolf hij haar bedenkingen onder een lawine van opgetogen uitroepen. 'De motoren zitten aan de ene kant en de camera's en dergelijke aan de andere kant, maar dan verzonken en niet helemaal aan de rand.' 'Waarom niet?' 'Anders zouden ze door "interstellaire troep" geraakt kunnen worden, schat, zoals jij dat zo fraai omschreef. De spiegels van de camera's liggen wel aan de oppervlakte, maar ze worden beschermd door strips die we er zo nodig af kunnen halen, net als een motorcrosser die doorzichtige stroken van zijn helm trekt als het vizier vuil is geworden. God, wat zie je er goed uit!' Ze hield haar blik op de weg gericht, maar er verschenen lachrimpeltjes rond haar ogen. Het ontging George niet dat ze haar haar had opgestoken en een crèmekleurige zijden jurk met een parelketting droeg. 'Hoe dan ook,' hernam hij, 'we gaan aan boord aan de lange kant van die aardappel, waar je er zogezegd boter op zou smeren...' 'Je bedoelt de vetvrije boterachtige substantie op sojabasis met de smaak van echte margarine,' mompelde Anne zonder haar ogen van de weg te houden. 'Je vliegt door een tunnel naar binnen en na het aanleggen moet je een speciaal pak aantrekken om door de luchtsluis te kunnen. Dat is een korte stenen gang waarvan de wanden helemaal luchtdicht zijn gemaakt. Voor de zekerheid is er nog een tweede luchtsluis...' 'Wat kan er dan misgaan?' wilde Anne weten, maar hij hoorde haar nauwelijks. 'Dan kom je in het bemanningsverblijf in het hart van de asteroïde, waar je goed tegen straling bent beschermd. Het ziet er echt prachtig uit, Annie, een beetje in Japanse stijl. De meeste tussenwanden zijn eigenlijk lichtvensters, zodat we niet gek worden van de duisternis. Het zijn een soort kamerschermen.' Ze knikte. 'De leefruimte is verdeeld in vier concentrische ringen, met de slaapkamers en toiletten aan de buitenkant. De kamers zijn rond van vorm en...' 'Is er voor mij ook een behandelkamer?' 'Jawel, dokter. Je apparatuur staat er al, maar misschien wil je alles zelf zijn eigen plaats geven.' George deed even mijmerend zijn ogen dicht en keek vervolgens strak door de voorruit. In plaats van het verkeer of San Juan zag hij het unieke en prachtige ruimteschip dat hun binnenkort onderdak zou bieden. Voor hem was het al een knusse verblijfplaats, zoiets als een zeiljacht waar alles netjes was opgeborgen en dat toch verrassend comfortabel was. 'De derde ring omvat een gemeenschappelijke ruimte met vaste tafels en banken. Daar ligt ook de keuken, die je zeker zal bevallen. Hij is van alle gemakken voorzien. Wist je trouwens dat Marc Robichaux kan koken? Echte Franse gerechten, met veel bijzondere sausjes.' 'Ja, dat weet ik. Marc is een schat. We hebben op het net al de nodige informatie uitgewisseld.' 'Alleen eten we natuurlijk uit tubes tot we weer zwaartekracht hebben. O ja, en ik heb de robots een aparte ruimte met een stenen kuip laten uitgraven, net een Japanse badkamer. Daar kun je je inzepen en net zolang in bad blijven liggen als je maar wilt.' 'Nou, dat klinkt tenminste goed,' zei Anne opgetogen. 'Is het een lekker groot bad?' Hij boog opzij om haar hals te zoenen. 'Groot genoeg. Maar dat is nog niet alles. De twee binnenste ringen zijn voor de Wolvertonbuis. Aan de buitenkant zijn rijen planten aangebracht, waarvan de bladeren in de leefruimte uitkomen en de wortels in het centrum. Die buis zorgt voor de luchtverversing en voor de verwerking van bijna al het afval. Ik heb wel vaker zo'n constructie gezien, maar dit is echt iets wonderbaarlijks! Marc is maanden bezig geweest om de goede planten bij elkaar te zoeken.' George had nog veel meer te vertellen, over de planten, over de besturing en over de mijnrobots die de brandstof voor de aandrijving leverden. Anne begreep ook dat hij met Sofia en Jimmy aan een programma werkte waardoor de asteroïde op de terugreis op de automatische piloot kon vliegen, geleid door signalen van de aarde en door radiogolven van de zon, alleen voor het geval er iets met Jimmy zou gebeuren. Verder was er een vluchtsimulator voor het ruimteveer waarmee ze allemaal zouden oefenen voor het geval dat er iets met D.W.... Anne vond een parkeerplaats en zette de motor af. In de stilte die volgde dachten ze allebei aan de ongelukken die bijna onvermijdelijk zouden gebeuren. Dat was ook de reden waarom de acht bemanningsleden getraind werden om in geval van nood de taken van anderen te kunnen overnemen. 'De terugreis kan bijna helemaal op de automatische piloot,' zei George ten slotte. 'Daar zie ik nu al naar uit,' zei Anne op besliste toon. 'Naar de terugreis.' Anne speelde nog altijd de rol van officiële spelbreker, maar in anderhalf jaar had zich een grote verandering bij haar voltrokken. Regelmatig deed zich een probleem voor waardoor de hele missie in gevaar leek te komen en elke keer was Anne in haar hart verrukt als de inzet en de gebeden van de jezuïeten het probleem de baas werden. De eerste asteroïde bleek een breuklijn te hebben die bij een versnelling van één G zou kunnen splijten. De tweede leek ideaal te zijn, tot metingen uitwezen dat het hoge ijzergehalte op den duur fataal voor de motoren zou zijn. Enkele dagen later werd een van de betrokken broeders in zijn avondgebed gestoord door de ingeving dat hij bij zijn berekeningen onnodig was uitgegaan van een ruwweg cilindervormige asteroïde. Hij raffelde het gebed af, maakte een nieuwe berekening en belde andere natuurkundigen over de hele wereld. Twaalf uur later kreeg Sofia Mendes opdracht contact op te nemen met Ian Sekizawa en te zeggen dat elke min of meer langwerpige en symmetrische asteroïde in aanmerking kwam. Ian kwam binnen enkele dagen met een aanbod: hij had een eivormige asteroïde weten te lokaliseren. Daar was iedereen tevreden mee. Een soortgelijke crisis ontstond over de speciale bekleding van D.W.'s ruimteveer. Het gebruikte materiaal moest niet alleen bestand zijn tegen de ijzige kou in de ruimte, maar ook tegen de gloeiende hitte die bij het binnendringen in de atmosfeer ontstond. Militaire contracten leverden echter meer op dan civiele en kregen daarom voorrang. De jezuïeten moesten behalve hun gebeden ook hun grote technische en diplomatieke vaardigheden aanwenden om dit probleem op te lossen. Het militaire bewind in Indonesië kwam onverwachts ten val en de bestelling van een ruimteveer voor de luchtmacht werd geannuleerd. Daardoor kwam materiaal beschikbaar voor de particuliere opdracht die Sofia Mendes maanden tevoren namens een groep anonieme beleggers had geplaatst. Na een tijdje werd het iedereen duidelijk dat een hogere macht de missie blijkbaar gunstig gezind was. De verdere training van de bemanningsleden werd daar niet door beïnvloed, maar allemaal reageerden ze met verbazing. Zelfs de jezuïeten waren verdeeld. Marc Robichaux en Emilio Sandoz zeiden glimlachend dat ze het altijd al geweten hadden, terwijl D.W. Yarbrough en Andrej Jelacic slechts verwonderd het hoofd schudden. George Edwards, Jimmy Quinn en Sofia Mendes hielden zich aan hun agnostische opvattingen en spraken zich niet uit over de vraag of het een klein wonder was dan wel een groot toeval. Anne zei evenmin iets, maar na verloop van tijd begon ze steeds meer de mooie kanten van geloof te zien. En of het nu toeval of goddelijk ingrijpen was, negentien maanden en twaalf dagen nadat Anne haar lijst met reisbenodigdheden was begonnen met 1) 'nagelschaartje meenemen', kon ze eindelijk de sarcastische laatste regel doorschrappen: 'kotszakken voor nul-G'. Als kind was ze op een schommel al misselijk geworden en ze had zich neergelegd bij het idee dat ze voortdurend aan reisziekte zou lijden en haar maag in haar keel zou voelen, een lot dat ze ondanks alle medische vooruitgang met vijftien procent van alle ruimtereizigers deelde. Omdat ze niet alle hoop wilde laten varen, had ze voor het vertrek de heelpleister opgedaan die volgens D.W. Yarbrough het ideale middel tegen reisziekte was. Ze verwenste het ding toen ze weer enigszins op adem was gekomen. Toch mocht ze over het geheel genomen niet ontevreden zijn. Iedereen had als vanzelfsprekend aangenomen dat ze bang zou zijn en daarom nam ze zich voor zoveel mogelijk van het avontuur te genieten. En dat deed ze ook. De verticale start ging gepaard met een ongelofelijk lawaai, maar in het begin had ze nauwelijks het idee dat ze bewoog. Daarna werd de toenemende druk voelbaar waardoor ze tegen de zitting van haar ligstoel werd geperst. Bij een versnelling van mach-1 hield het gebulder plotseling op. De lucht werd snel zwarter en zwarter. D.W. schakelde de nabrander uit en ze werd met een adembenemende klap naar voren geslingerd tegen de riemen. Daarna zag ze de maan en de turkooisblauwe rand van de aarde tegen de pikzwarte hemel, recht voor haar uit door het raam van de cockpit. Terwijl Azië onder hen werd belicht door een zonsondergang van een gedenkwaardige schoonheid, voelde Anne hoe haar lichaam begon te zweven boven haar stoel. Tegelijkertijd werd ze doordrongen van een uniek inzicht, de totaal onverwachte zekerheid dat God werkelijk bestond. Het besef verdween bijna ogenblikkelijk weer, maar ze hield er de overtuiging aan over dat Emilio gelijk had, dat een hogere macht wilde dat ze zich aan dit onmogelijke avontuur waagden. Ontdaan draaide ze haar hoofd naar hem om en zag tot haar redeloze woede dat hij in slaap was gevallen. Ongeveer tweeënhalf uur na het vertrek kwam Sofia aanzweven om de koers te controleren. Anne volgde haar met haar blik en die geringe beweging was waarschijnlijk afdoende. Het waren haar binnenoren die het hem deden, niet haar maag. Haar lichaam kwam onverhoeds in opstand tegen de bizarre omstandigheden en een paar uur lang deed ze niets anders dan kokhalzen en haar neus snuiten. Toen het ergste achter de rug was had ze een gevoel of ze uitgehongerd was. Ze maakte haar riemen los en zette zich af in de richting van de cabine. Het zweven gaf haar het gevoel dat ze een volleerd acrobate was, tot ze onzacht in aanraking kwam met een tussenschot. 'Au!' riep ze, zonder erbij na te denken. 'Verdomme!' Ze keek naar Emilio om te zien of ze hem niet wakker had gemaakt. Hij deed zijn ogen open en glimlachte bleekjes. Hij was de hele tijd wakker geweest, besefte ze ineens, en het kostte hem alle mogelijke moeite om zijn ontbijt binnen te houden. 'Wil er iemand iets te bikken?' riep D.W. uitgerekend op dat moment luidkeels. Het effect van zijn woorden was even spontaan als indrukwekkend. Emilio slaagde er nog net in Anne te vragen hem alleen te laten, zodat hij zonder publieke belangstelling zijn ingewanden uit kon kotsen. Anne willigde zijn verzoek in en voegde zich bij D.W. en Sofia voor een uitstekende vichyssoise, ook al kwam die uit een soort tandpastatubes. Haar maag verdroeg het verbazend smakelijke eten en Anne merkte dat haar stemming navenant steeg. Ze wilde zelfs met enige tegenzin wel toegeven dat Sofia er op haar tweeëndertigste beter uitzag dan zijzelf toen ze op haar twintigste trouwde, ondanks haar gezwollen gezicht en houterige bewegingen die het gevolg waren van de gewichtloosheid. Sofia bleef aantrekkelijk onder de radicale herverdeling van bloedplasma en lymfevloeistof. Haar gezicht werd nog iets ovaler van vorm, haar donkere wenkbrauwen waren permanent opgetrokken boven haar eivormige oogleden en haar lippen waren in een vastberaden uitdrukking op elkaar geklemd, een treffende gelijkenis met een onbewogen Byzantijns portret. D.W. daarentegen oogde nog onappetijtelijker dan anders. De Schoonheid en het Monster, dacht Anne terwijl ze zag hoe de twee zich zij aan zij over de stuurinrichting bogen. Ze vond hun vriendschap vreemd, maar ook zuiver en aandoenlijk om een reden die ze zelf niet goed begreep. In aanwezigheid van Sofia speelde D.W. lang niet zo vaak de rol van rondborstige Texaan en nam hij genoegen met een veel bescheidener positie, terwijl omgekeerd Sofia minder op haar hoede leek te zijn en zich meer op haar gemak voelde. Het was een merkwaardige zaak, vond Anne. Wie had dat nou kunnen denken? Sofia's steeds grotere aandeel in de missie was op verzet gestuit, niet van de andere bemanningsleden maar van de naaste medewerkers van de generale overste. Die vonden het best dat ze als tussenpersoon optrad maar niet dat ze zelf deel uitmaakte van de missie. D.W. Yarbrough had zelf tussenbeide moeten komen en de Texaan was verdomd blij dat hij zijn best voor haar had gedaan. Zo bleek Sofia een pilote met een natuurlijke aanleg te zijn, onbevreesd en nauwkeurig, met een logische benadering van ingewikkelde systemen. Ze reageerde op de aanwijzingen van de instructeurs met dezelfde koele vaardigheid waarvan vroeger Jean-Claude Jaubert geprofiteerd had en die nu D.W. Yarbrough in verrukking bracht. 'Ze weet al precies wat ze met een ruimteveer kan doen: alles, behalve recht omhoog,' had D.W. tegen de generale overste gezegd. 'Als ik nu het loodje leg, kan zij iedereen zonder probleem naar de asteroïde brengen. Door haar heb ik er veel meer vertrouwen in, dat moet ik zeggen.' Maar dat was niet het enige. D.W. vond zichzelf bepaald geen heilige, maar hij wist dat hij een zeker talent had om het beste uit mensen te halen, om God in de ander te zien. Als groot toneelspeler wist Yarbrough wanneer hij met een masker te maken had. Als deze hele idiote onderneming wat hem betrof ergens toe diende, zoals hij ten slotte tegen de generale overste had opgebiecht, dan was het om dit ene kind van God te helpen met zichzelf in het reine te komen. John F. Kennedy had lang geleden gezegd dat Amerika naar de maan moest, niet omdat het gemakkelijk maar juist omdat het moeilijk zou zijn, en een dergelijk geschenk had D.W. Yarbrough in gedachte voor Sofia Mendes: zulke moeilijke omstandigheden dat ze de kans zou krijgen haar eigen grenzen te ontdekken, haar capaciteiten aan te wenden en trots op zichzelf te zijn. En al ontdekte hij tot zijn verrassing dat Sofia hem net zo goed doorhad als andersom, ook daar kon iets goeds uit voortkomen. Hij mocht zich dan graag voordoen als een joviale cowboy, Yarbrough was een ervaren man van negenenvijftig, een gedegen en competente leider achter wiens losse omgangsvormen een uiterst nauwkeurig oog voor detail schuilging. Als squadronleider had hij geleerd dat je tijdens een gevecht lang niet alles in de hand kon houden, wat hem tot de ijzeren stelling had gebracht dat je al het andere tot in de puntjes moest beheersen. En in dat opzicht vond hij in Sofia zijn gelijke. D.W. Yarbrough en Sofia Mendes hadden van alle bemanningsleden de breedste achtergrond en daarom hadden zij de coördinatie en supervisie gekregen van de grootste ontdekkingsreis sinds die van Magelhaen in 1519. Samen hadden ze zich over elk detail van de missie gebogen, de resultaten van honderden zelfstandige werkgroepen verzameld en beoordeeld, verschillen bijgeschaafd en aanwijzingen gegeven, om nieuw onderzoek, betere oplossingen en grondiger uitgewerkte plannen gevraagd. Ze moesten rekening houden met alle mogelijke omstandigheden: tropische hitte en stortbuien, ijzige koude, vlaktes, bergen, rivieren of andere obstakels die overwonnen moesten worden met een minimum aan uitrusting vanwege de beperkte laadruimte. Ze bestudeerden systemen om voedsel op te slaan, overwogen diverse transportmiddelen, discussieerden over de vraag of het nodig was om koffie mee te nemen, bespraken de ecologische gevolgen van het planten van aardse gewassen, brainstormden over geschenken, kregen ruzie, legden het weer bij, lachten veel en merkten dat ze elkaar graag mochten, hoe onwaarschijnlijk dat in het begin ook had geleken. Eindelijk was het zover dat de asteroïde voor de reis geladen kon worden. D.W. en Sofia brachten eerst George Edwards en Marc Robichaux naar boven om de systemen aan boord te inspecteren en de eerste lading voorraden op te bergen. Pater Marc Robichaux, S.J., was een bioloog uit Montreal die in zijn vrije tijd aquarellen schilderde. Hij was drieënveertig en zijn blonde haar begon al grijs te worden, maar door zijn zachte stem en vriendelijke oogopslag maakte hij een eeuwig jonge indruk. 'Wat je noemt het knapste jongetje van de klas,' zoals Anne zei, iemand voor wie alle meisjes in zwijm vielen, maar met de onhebbelijke gewoonte om zijn proefwerken het eerst in te leveren en dan ook nog tienen te krijgen. Marc ging over de beplanting van de Wolvertonbuis en over de tank waarin zeewier en ander vers voedsel werden gekweekt ter aanvulling van de ingepakte voorraden. George Edwards was verantwoordelijk voor de programmering van de buis en voor het onderhoud van de gecombineerde zuurstof- en watervoorziening. De twee mannen hadden een jaar lang intensief samengewerkt en Marc was met zijn bedaarde en zorgvuldige aanpak een goede tegenhanger van George en diens 'gewoon proberen'-benadering. De volgende twee die aan boord gingen waren James Connor Quinn, achtentwintig jaar oud en specialist op het gebied van navigatie en communicatie, en pater Alan Pace, S.J., een musicoloog. Pace was negenendertig, een slanke Engelsman met de lusteloze blik van iemand die alles al heeft meegemaakt. Daardoor wekte hij de indruk alles beter te weten, een trekje dat D.W. verontrustte. Pace was op het laatste moment aangewezen als plaatsvervanger van Andrej Jelacic, die bij een medische test een hartinfarct had gekregen. Het verlies werd door iedereen betreurd, want Andrej was nauwelijks te vervangen. Toch was Alan zelf een uitstekend musicus, al mocht hij dan soms ook een ouwe zeur zijn. Zoals veel musici was hij behept met een nauwgezette en ordelijke geest en hij had niet voor niets zijn kandidaats in de wiskunde gehaald. Hij bracht veel trainingsuren door met Jimmy Quinn, de amateurpianist. Samen bekwaamden ze zich in het navigeren van de asteroïde richting Alfa Centauri en bestudeerden daarnaast de groeiende verzameling buitenaardse muziek. De laatsten die aan boord gingen waren Emilio Sandoz, veertig jaar oud, en Anne Edwards, die net als haar man vierenzestig was. Zij waren in Porto Rico gebleven terwijl de anderen elders hun speciale training volgden. Emilio's werk in La Perla werd door een andere broeder overgenomen en onder supervisie van Anne volgde hij een opleiding tot doktersassistent. Anne besteedde vooral aandacht aan noodgevallen die zich in de ruimte konden voordoen, waar ze niet de beschikking hadden over ziekenhuizen, apotheken of moderne apparatuur. Emilio hielp haar op zijn beurt de taal van de Zangers te bestuderen aan de hand van het door Sofia ontwikkelde programma. Avond aan avond bogen ze zich over de opgevangen uitzendingen en zetten die op papier. Ondanks het totale gebrek aan vergelijkingsmateriaal slaagden ze erin terugkerende fragmenten te herkennen en wenden ze aan het ritme van de vreemde taal. Net als Alan Pace mochten ze niet klagen over de hoeveelheid materiaal die hun ter beschikking stond. De gezangen werden op vaste tijdstippen uitgezonden. In de vroege zomer van 2021 hadden de meeste radioastronomen zich weer op andere projecten geconcentreerd en werden de ontvangers afwisselend om de vijftien en de zevenentwintig dagen op Alfa Centauri gericht voor de ontvangst van de blijkbaar regelmatig gegeven concerten. Het signaal viel altijd al na een paar minuten weg en slechts één keer werd een thema herhaald, verder was er steeds een ander lied te horen. Soms was er sprake van een tegenzang, net als bij de eerste keer, soms ging het om een solo of om een koorlied. De opwindendste ontdekking was misschien wel dat er na een tijdje afzonderlijke Zangers te herkennen waren. Een van hen had een stem die even overweldigend als zoetgevooisd was, met het volume van een operazanger en toch zo sierlijk en meeslepend dat de luisteraar onwillekeurig aan het goede en het schone moest denken. Dit was de stem van Hlavin Kitheri, de Reshtar van Galatna, die op een dag de ondergang van Emilio Sandoz zou worden. De pleisters mochten dan niet afdoende zijn tegen ruimteziekte, ze beperkten wel de duur van de nadelige gevolgen. Anne en Emilio waren allebei weer op de been toen D.W. twaalf uur na de start uitriep: 'Daar zal je hem hebben!' Ze zweefden behoedzaam naar voren en vingen door het raam van de cockpit hun eerste glimp van de asteroïde op. Emilio was net als Anne aangestoken door de enthousiaste beschrijving die George had gegeven. Hij trok een teleurgesteld gezicht. 'Wat, dat kale ding? Er groeit nog geen bieslook op!' Anne lachte en duwde zichzelf weer in de richting van het laadruim. 'Er is niet eens zwaartekracht,' zei ze grinnikend. 'Wat wil je daarmee zeggen?' vroeg Emilio zachtjes terwijl hij haar volgde. 'Riemen vast,' zei D.W. streng. 'Wij hebben nog massa en als het aanleggen mislukt kun je je nek breken.' 'Je nek breken, wat is dat nou weer?' bromde Anne. 'Daar heeft hij nooit eerder iets van gezegd.' Ze ging op haar stoel liggen en maakte haar riemen vast. Emilio ging naar zijn eigen stoel, maar hij was de uitdrukking op het gezicht van Anne nog niet vergeten. 'Waarom zei je dat van die zwaartekracht?' vroeg hij. 'Nou? Vertel op!' 'Tja, hoe zal ik het zeggen?' Ze bloosde, maar ze gaf heel waardig antwoord. 'George en ik zijn nu bijna vijfenveertig jaar getrouwd en we hebben het op alle mogelijke manieren gedaan, maar nog nooit als we gewichtloos waren.' Emilio sloeg een hand voor zijn mond. 'Juist ja. Daar had ik natuurlijk niet aan gedacht, maar...' 'Daar hoor jij ook niet aan te denken,' zei Anne ernstig. 'Wat mij betreft, ik heb aan weinig anders gedacht sinds mijn maag weer in orde is.' Het aanleggen verliep vrijwel vlekkeloos. D.W. en Sofia gingen na de inspannende vlucht direct naar hun eigen kamers. Zelfs Emilio en Anne waren te moe om de woonvertrekken te inspecteren en zochten zonder protest hun bedden op, dat wil zeggen hun in de lucht zwevende slaapzakken. Terwijl de nieuwkomers sliepen haalden George, Marc, Alan en Jimmy de laatste voorraden uit het ruimteveer. Er was veel aandacht besteed aan de inrichting van de laadruimte, want het was moeilijk te voorspellen hoe de lading zou reageren op de versnelling. Ook de leefruimte was ingedeeld om bruikbaar te zijn onder gewichtloosheid en ook tijdens de reis, als er door de snelheid een duidelijk onder en boven voelbaar zou zijn. Daarom moest alles stevig verankerd worden met het oog op de twee proefstarts die D.W. voor de volgende dag had vastgesteld. Het werk nam uren in beslag, wat gedeeltelijk verklaarde waarom Jimmy Quinn de volgende ochtend zo laat wakker werd, maar ook niet meer dan gedeeltelijk. Eileen Quinn had eens opgemerkt dat Jimmy een soort wederopstanding moest ondergaan voordat ze hem wakker kreeg en naar school kon sturen. Hij was altijd een langslaper geweest en zelfs in de ruimte was hij geen ochtendmens. Nadat hij zo goed en zo kwaad als het ging gewichtloos van de badkamer gebruik had gemaakt, zweefde hij naar de leefruimte met op zijn lippen een excuus voor het vertragen van de proefstart. Tot zijn verbazing waren ook Anne en George nog niet aan het ontbijt verschenen, zodat hij toch niet de laatste was. Daarom hield hij zijn mond, zoals gewoonlijk op dit uur van de dag, en deed zich te goed aan kreeftensoep en een tube koffie die hij bij de voorraden had gevonden. Pas toen de cafeïne begon te werken drong het tot hem door dat er een afwachtende stemming heerste. Hij wilde D.W. net vragen hoe laat de proefstart op het programma stond toen er een luid gelach uit de kamer van Anne en George klonk. 'Wat zouden die twee aan het doen zijn?' vroeg hij argeloos, waarop Emilio begon te hikken en D.W zijn handen voor zijn gezicht sloeg. Alan Pace deed zichtbaar zijn best om te doen alsof hij niets merkte, maar Marc zat te lachen en Sofia stond te schokschouderen in de hoek waar ze haastig naartoe was gelopen. 'Wat nou?' vroeg hij, maar inmiddels hoorde iedereen Anne gillen en klonk de verontwaardigde stem van George. 'Nou, daar hoef je dus ook de ruimte niet voor in.' D.W kon zijn lachen nu ook niet meer bedwingen, alleen Alan bewaarde zijn kalmte. 'Dat probleem lijkt me samen te hangen met de derde wet van Newton,' merkte hij op, iets wat Jimmy aan het denken zette. 'Elke actie kent een even sterke tegengestelde reactie...' mompelde hij. En ineens begon het hem te dagen. 'Die ouwe George krijgt geen waar voor zijn geld, geloof ik,' zei D.W, een opmerking waar zelfs Alan om moest lachen. Marc Robichaux zweefde doelgericht naar een voorraadkast en kwam even later terug met een brede rol zilverkleurig plakband, glimlachend als een engel van middelbare leeftijd. Hij deed de deur van de kamer op een kier open en stak het plakband naar binnen, alsof hij iemand een rol wc-papier toestak. 'Plakband!' klonk de stem van Karl Malden, enigszins bedorven door een licht Spaans accent. 'Je kunt niet zonder!' Anne gilde het weer uit van het lachen. 'Kunnen we hier niet een beetje zwaartekracht krijgen?' riep George. 'Sorry, alles zweeft hier,' antwoordde D.W. En zo begon de eerste dag van de jezuïetenmissie naar Rakhat. 'Dames en heren, de Stella Maris heeft zojuist het zonnestelsel verlaten,' verklaarde Jimmy van de brug, verbazingwekkend snel na hun vertrek. De aankondiging werd met algemeen gejuich begroet. D.W. tilde met zijn knobbelige handen zijn kop koffie op om een toast uit te brengen. 'Gefeliciteerd, Miz Mendes, u bent nu van alle joden officieel wel degene die in de hele geschiedenis het verst heeft gewandeld.' Sofia glimlachte. 'Daar heeft hij weken op zitten broeden,' snoof George, die de klokken controleerde en de eerste verschillen opmerkte. 'Zijn we er al?' vroeg Anne opgewekt. Haar vraag leidde tot boegeroep en gekreun. 'Ik vond dat best geestig, Anne,' zei Emilio met een uitgestreken gezicht terwijl hij de tafel dekte, 'maar met mijn gevoel voor humor zegt dat natuurlijk niet veel.' De zwaartekracht was teruggekeerd zodra de motoren waren gestart en al snel was iedereen eraan gewend in een asteroïde op weg te zijn naar Alfa Centauri, hoe krankzinnig het idee objectief gezien ook mocht lijken. De enige aanwijzing dat er iets bijzonders aan de hand was werd geleverd door de twee digitale klokken in de zitkamer. George kon zijn ogen er niet van afhouden. Aan de scheepsklok, onder het opschrift 'Verenigde Staten', was niets opvallends te zien. De aarde-relatieve klok, met het opschrift 'Ruimte', begon door hun snelheid afwijkingen te vertonen. 'Kijk,' zei George, 'je ziet het verschil nu al.' De seconden tikten op de aardse klok merkbaar sneller voorbij. 'Ik kan er nog steeds niet bij,' zei Emilio terwijl hij de servetten neerlegde waar Anne en D.W. een paar maanden geleden nog flink ruzie over hadden gemaakt. 'Ik heb geen zin om een half jaar lang te moeten zien hoe jullie je mond aan je mouw afvegen,' had Anne gezegd. 'Deze reis is toch zeker geen survivaltocht? Wie weet hoe primitief we moeten leven als we eenmaal geland zijn.' 'Servetten zijn gewoon zonde van de ruimte,' had D.W. geprotesteerd, tot Sofia opmerkte dat servetten ongeveer achthonderd gram wogen en daarom niet de moeite waren om ruzie over te maken. 'Als het nou nog om koffie ging...' Tot Emilio's voldoening hadden de vrouwen ook wat dat betrof hun zin gekregen. 'Hoe dichter we in de buurt van de lichtsnelheid komen,' legde George voor de zoveelste keer geduldig uit, 'des te sneller verstrijkt de tijd op de aardse klok. Als we op topsnelheid zijn, halverwege de reis, verlopen er voor ons drie dagen terwijl er op aarde een jaar voorbijgaat. Maar als iemand op aarde ons kon zien zou hij denken dat onze asteroïde afremt, zodat het lijkt alsof elke dag vier maanden duurt. Dat is nou relativiteit. Het hangt er maar van af waar je bent.' 'Dat kan ik nog volgen, maar waarom werkt het zo?' drong Emilio aan. 'Deus vult, mes amis,' zei Marc Robichaux opgewekt vanuit de kombuis. 'Zo heeft God het gewild.' 'Ja, zo kun je alles wel verklaren,' zei George. 'Prijs de Heer!' riep Anne terwijl ze samen met Marc hun eerste gewone maaltijd in de ruimte opdiende: spaghetti met tomatensaus, aardappelsalade en geconcentreerde chianti. 'Wat ben ik blij dat we niet meer gewichtloos zijn!' 'Echt waar? Ik vond het wel leuk,' zei Sofia terwijl ze aan tafel ging zitten. George boog zich naar Anne toe en fluisterde iets in haar oor. Iedereen glimlachte toen ze hem een klap gaf. 'Alleen omdat jij er niet ziek van werd!' zei Emilio stuurs, bijgevallen door Anne. 'Nou ja, dat misschien ook,' gaf Sofia toe, 'maar het is zo leuk om overal naartoe te kunnen zweven.' Op dat moment kwam Jimmy Quinn van de brug en liet zich zwaar op een stoel zakken, alsof hij de juistheid van haar woorden wilde demonstreren. Zelfs zittend stak hij hoog boven haar uit. 'Dan kunt u uw lol nog op, Miz Mendes,' zei D.W. 'We hebben geen idee hoe het op onze bestemming met de zwaartekracht is gesteld. Het kan best dat hij nog flink wordt uitgerekt als we daar aankomen, en dat we moeten stoppen om rond te kijken.' 'En halverwege moeten we de motoren omdraaien,' vulde George aan. 'Het tweede deel van de reis zijn we weer in een vrije val.' 'Gaan jij en Anne het dan nog een keer proberen?' vroeg Jimmy. Anne gaf hem een tik op zijn achterhoofd terwijl ze naar de keuken ging om peper te halen. 'Eigenlijk is het niet eerlijk om alles voor jezelf te houden, George.' Alan Pace keek hem geschokt aan, maar de anderen joelden alleen maar. Nadat iedereen had plaatsgenomen baden ze een ogenblik in stilte. De maaltijd verliep even opgewekt en plagerig alsof ze op aarde weer bij George en Anne te gast waren. D.W. luisterde een tijdje naar de gesprekken, blij dat de groep zo hecht begon te worden, voordat hij een hand opstak. 'Dames en heren reisgenoten, mag ik even jullie aandacht? Met ingang van morgen geldt de volgende ordo regularis.' Iedereen kreeg een vaste taak toebedeeld. De vier burgers, zoals D.W. ze noemde, hadden vrijaf terwijl de vier jezuïeten de mis opdroegen, hoewel iedereen natuurlijk welkom was om de dienst bij te wonen. Met uitzondering van de 'zondagen' zou iedereen drie uur per dag een verdere training ondergaan om de discipline te handhaven en ervoor te zorgen dat ze allemaal in grote lijnen op de hoogte waren van elkaars vakgebieden. Verder moesten ze allemaal een uur per dag aan hun conditie werken. 'We moeten op alles voorbereid zijn,' zei de oude commandant. 'Slappelingen kunnen we niet gebruiken.' De dagelijks terugkerende klusjes werden eerlijk verdeeld. Ook in de ruimte moesten kleren gewassen worden, filters moesten worden vervangen, planten en vissen hadden verzorging nodig, haren, etensresten en allerlei andere rommel moesten worden opgeruimd, zelfs nu ze met onvoorstelbare snelheid op weg waren naar een onbekende bestemming. Maar iedereen hield genoeg tijd over om zich met zijn of haar hobby bezig te houden. In het geheugen van de boordcomputers was zo'n beetje de complete westerse wetenschap opgeslagen, dus niemand hoefde zich te vervelen. D.W. stelde voor dat ze zich elke dag na het middageten op een gezamenlijk project zouden storten. 'Ik heb daarbij met Miz Mendes overlegd,' zei hij met een blik op Sofia. 'Broeder Pace zal ons de koorzang van Händels Messiah leren.' 'Het is prachtige muziek,' zei Sofia toen er een verbaasd gemompel opging. 'Het lijkt me leuk om het te leren zolang de echte Messias nog niet terugkomt. Ik vind alleen dat Händel enigszins voorbarig was.' Er klonk geroep en gefluit. 'Goed gezegd, Sofia!' riep George. 'Één-nul voor ons,' zei Anne opgetogen. D.W. Yarbrough lachte alleen maar en keek stralend naar Sofia alsof ze zijn persoonlijke bekeerlinge was. En in sommige opzichten was ze dat ook, dacht Anne. 'Alle gekheid op een stokje, de muziek heeft ons hier gebracht,' merkte Alan Pace een tikkeltje overbodig op om het gesprek een serieuze wending te geven. 'We weten van de Zangers alleen dat ze zingen en muziek is misschien de enige manier om met ze te communiceren.' Er viel een stilte en even was alleen het tikken van messen en vorken te horen. Anne wilde een stekelige opmerking maken, maar Sofia Mendes was haar voor. 'Dat denk ik niet. Dr. Sandoz spreekt dertien talen en zes daarvan heeft hij in minder dan drie jaar geleerd,' zei ze koel terwijl ze de salade doorgaf aan Jimmy, die met open mond naar Pace had geluisterd. 'Wil er iemand wedden? Ik durf te stellen dat hij binnen twee maanden de grammatica beheerst als we eenmaal contact hebben gelegd.' Ze nam een hap van haar spaghetti en keek glimlachend naar Pace, haar wenkbrauwen vragend opgetrokken. 'Ik doe mee, Alan,' zei D.W. luchtig, met een blik die vermoedelijk op Alan Pace was gericht maar die net zo goed voor Sofia of Emilio bestemd kon zijn. 'Als je verliest mogen we je een maand lang Al noemen.' 'Nee, dat is mij te gewaagd,' antwoordde Pace gevat. 'Neem me niet kwalijk, Sandoz.' 'Laat maar zitten,' zei Emilio tamelijk stijfjes. Hij stond op en bracht zijn bord naar de keuken, hoewel hij het nog niet voor de helft had leeggegeten. Emilio hoorde tot zijn genoegen dat Anne een ander onderwerp aansneed nadat hij van tafel was gegaan. Hij begon de pannen af te wassen om zijn gedachten af te leiden en schrok op toen hij de stem van Sofia Mendes achter zich hoorde. Zijn reactie maakte hem nog bozer dan hij al was. 'Wat is erger,' vroeg ze vlak terwijl ze haar bord op het aanrecht zette, 'beledigd worden of je door iemand anders moeten laten verdedigen?' Emilio verstrakte, verrast dat ze zijn gedachten had geraden. Een ogenblik later ging hij resoluut verder met afwassen. 'Laat maar zitten,' herhaalde hij zonder haar aan te kijken. 'Ze zeggen dat de Spanjaarden hun trots van de sefardim hebben,' zei ze. 'Het spijt me, ik had het niet moeten zeggen. Het zal niet meer gebeuren.' Hij draaide zich om, maar ze was al verdwenen. Hij vloekte in stilte en vroeg zich niet voor het eerst af hoe hij ooit had kunnen denken dat hij geschikt was voor het priesterschap. Ten slotte rechtte hij zijn rug, streek zijn haar glad met zijn natte handen en ging terug naar de grote kamer. 'Ik ben niet helemaal achterlijk,' zei hij, een opmerking die iedereen aan tafel deed opkijken. 'Behalve als ik echt mijn best doe.' Terwijl de anderen verbaasd lachten verontschuldigde hij zich bij broeder Pace, die op zijn beurt zijn excuses herhaalde. Emilio ging aan tafel zitten en wachtte tot het gesprek weer op gang was gekomen voordat hij zich naar Sofia boog. 'Derech agav,' zei hij zachtjes, 'yeish arba-esrei achshav.' 'Neem me niet kwalijk,' zei ze, net als Alan Pace. Ze keek hem niet recht aan, maar haar ogen straalden. 'De r is een beetje te rond, maar verder is uw uitspraak heel goed.' Het zijn er nu veertien, had hij tegen haar gezegd in sefardisch Hebreeuws dat nauwelijks van echt was te onderscheiden. Jimmy Quinn, Anne Edwards en D.W. Yarbrough keken allemaal naar de uitdrukking op Sofia's gezicht, elk om hun eigen reden, en later zouden ze zich daarom herinneren dat Emilio Sandoz en de jonge vrouw bijna een jaar lang niet meer naast elkaar hadden gezeten. 16 Aan boord van de Stella Maris: 2031 aarde-relatief Ze waren vijf maanden onderweg toen Emilio op een avond na het eten op zijn deur hoorde kloppen. 'Ja?' riep hij zacht. Jimmy Quinn stak zijn hoofd naar binnen. 'Heb je even?' 'Dan moet ik eerst in mijn agenda kijken.' Emilio ging rechtop zitten en bladerde in een denkbeeldig zakboekje. 'Kunnen we dinsdag om kwart over elf afspreken?' Jimmy kwam grinnikend naar binnen en deed de deur achter zich dicht. Het was voor het eerst dat hij in Emilio's kamer kwam en hij keek de kleine ruimte door. 'Net als mijn hok,' zei hij. Een eenpersoonsbed, tafel en stoel, een terminal die op de boordcomputer was aangesloten. Het enige verschil was het kruisbeeld dat aan de wand hing. 'Je houdt het hier wel lekker licht. En warm ook. Net of je aan het strand ligt.' De pater keek hem loom aan en haalde zijn schouders op. 'Tja, latino's houden nu eenmaal van zon en warmte.' Maar om Jimmy een plezier te doen temperde hij het licht een beetje, waarna hij de palmtop waarmee hij bezig was, neerlegde. 'Ga zitten.' Jimmy trok de stoel naar zich toe en ging zitten. 'Emilio,' zei hij nadat hij een tijdje om zich heen had gekeken, 'mag ik je iets vragen? Iets persoonlijks?' 'Vragen staat vrij,' antwoordde Sandoz enigszins op zijn hoede. 'Ik kan niet beloven dat je antwoord krijgt.' 'Hoe hou je het uit?' begon Jimmy, opgewonden fluisterend. 'Ik word er gek van! Je moet er niet te veel achter zoeken, maar de laatste tijd begin ik zelfs D.W. aantrekkelijk te vinden! Sofia heeft duidelijk laten merken dat ze geen belangstelling voor me heeft en ik...' Emilio had geen zin in verdere details en stak zijn hand op. 'Jim, je wist heel goed hoe de bemanning was samengesteld toen je je opgaf en je dacht toch niet echt dat Sofia Mendes er alleen voor jou aan was toegevoegd?' 'Natuurlijk niet!' zei Jimmy verontwaardigd, vooral omdat hij in het geheim wel degelijk bepaalde verwachtingen in die richting had gekoesterd. 'Ik wist alleen niet dat ik zo omhoog zou zitten.' 'Letterlijk en figuurlijk,' mompelde Sandoz, die met een flauwe glimlach zijn gezicht afwendde. 'Letterlijk en figuurlijk. God, ik schaam me dood!' Jimmy lachte en sloeg zijn armen voor zijn gezicht, een toonbeeld van ellende. Daarna liet hij zijn handen zakken en keek de pater recht aan. 'Maar even serieus, wat doe je daaraan? Of beter gezegd, wat kan ik eraan doen?' Hij verwachtte een of andere oosterse wijsheid of de raad om de rozenkrans te bidden, daarom overviel het hem toen Emilio hem strak aankeek en zei: 'Je moet voor jezelf zorgen, Jim.' Door de toon waarop het werd gezegd dacht Jimmy even dat het gesprek was afgelopen, maar daarna drong het tot hem door. 'O, juist ja. Nou, dat doe ik ook wel, maar...' 'Dan moet je het vaker doen. Net zolang tot je er niet meer de hele dag aan loopt te denken.' 'Werkt het zo? Dat je er na een tijdje niet zo'n behoefte meer aan hebt, bedoel ik?' Emilio keek hem nietszeggend aan. 'Ook geestelijken hebben een privéleven, Jim.' Jimmy had voor het eerst sinds hun kennismaking het gevoel dat hij een grens had overschreden en krabbelde haastig terug. 'Het spijt me, echt. Je hebt gelijk. Ik had het niet moeten vragen. Jezus.' Sandoz zuchtte, zichtbaar niet op zijn gemak. 'Ach, onder deze omstandigheden... Goed dan. Als antwoord op je eerste vraag kan ik je wel vertellen dat uit een enquête onder vijfhonderd priesters is gebleken dat 498 van hen masturbeerden.' 'En die andere twee dan?' 'Dat is elementair, Watson. Uit hun antwoorden blijkt dat ze geen armen hadden.' Jimmy begon te lachen, maar Emilio voegde er droog aan toe: 'En wat je tweede vraag betreft, ook na vijfentwintig jaar voel je nog steeds de behoefte.' 'God! Vijfentwintig jaar!' 'Je eerste uitroep verklaart de tweede.' Emilio streek met zijn vingers door zijn haar, een zenuwtrekje dat hij nooit had afgeleerd. Hij liet zijn handen zakken en legde ze op zijn knieën. 'Eigenlijk is het voor jou moeilijker dan voor een priester of voor een non. Het celibaat is nog iets anders dan onthouding. Dat is een positieve keuze, niet domweg een onmogelijkheid.' Jimmy zei niets en Emilio ging door, zacht pratend en met een ernstig gezicht. 'Ik zal eerlijk tegen je zijn. Priesters houden zich niet allemaal even gemakkelijk aan hun gelofte, zoals iedereen natuurlijk weet. Als een priester eens in de maand in het geheim een vrouw bezoekt vergt hij misschien het uiterste van zijn zelfbeheersing, terwijl hij toch vaker sex heeft dan sommige getrouwde mannen. En toch bestaat het ideaal van het celibaat voor hem nog. Het is niet zo dat wij de behoefte niet voelen, we hopen alleen geestelijk een punt te bereiken waarop de worsteling zin krijgt.' Jimmy zweeg een tijdje. Hij keek naar het ernstige en opvallende gezicht van de man tegenover hem. 'En heb jij dat punt bereikt?' vroeg hij ten slotte, met een stem die ineens ouder klonk. Emilio's gezicht klaarde plotseling op en hij wilde iets zeggen, maar hij streek weer door zijn donkere haar en wendde zijn blik af. 'Ook een priester heeft een privéleven,' zei hij alleen maar. Die avond lag Jimmy in bed aan een gesprek te denken dat hij in Porto Rico met Anne had gevoerd. Hij was te eten uitgenodigd en George, die het altijd aan scheen te voelen wanneer iemand met Anne alleen wilde zijn, was vroeg naar bed gegaan. Het was drie weken na de ontvangst van het eerste buitenaardse signaal en Jimmy was neerslachtig omdat iedereen dacht dat hij zich had vergist, of dat Elaine Stefansky gelijk had en hij toch het slachtoffer van een grap was geworden of, erger nog, dat hij zelf de grap had bedacht. Door zijn werk zag hij Sofia nog regelmatig en hij vroeg zich onwillekeurig af of ze een verhouding met Emilio had. Hij was jaloers en prikkelbaar, iets waardoor hij zich slecht op zijn gemak voelde. Hij draaide een tijdje om de hete brij heen, maar Anne wist wat hij bedoelde. 'Nee, ik geloof niet dat ze iets met elkaar hebben,' zei ze op de man af. 'Begrijp me goed, ik zou het niet afkeuren als het wel zo was. Als je het wilt weten, ik denk dat het voor hen allebei goed zou zijn.' 'Maar hij is priester!' protesteerde Jimmy, alsof daarmee alles gezegd was. 'Hij heeft een gelofte afgelegd!' 'Alsjeblieft, Jimmy. Wat is er op tegen dat een priester van iemand houdt? Is dat nou zo'n misdaad?' vroeg ze fel. 'Is het soms zo vreselijk om van een vrouw te houden? Of om af en toe met iemand naar bed te willen? Toe nou zeg.' Daar had hij niets op weten te zeggen. De openhartige benadering van Anne maakte hem wel vaker sprakeloos. Ze pakte haar glas, draaide de steel langzaam rond tussen haar vingers en keek naar de dieprode wijn die zacht glansde in het gedempte licht. 'We leggen allemaal geloftes af, Jimmy. Het is ook heel mooi, heel verheven en ontroerend om altijd het goede te willen nastreven,' zei ze. 'Als je gaat trouwen beloof je de ander lief te hebben en te respecteren. Dat menen we ook, op dat moment, maar tien of twintig jaar later lig je in een scheiding.' 'Jij en George zijn niet gescheiden.' Ze lachte. 'Ik zal je wat vertellen, lieve jongen. Ik ben met minstens vier verschillende mannen getrouwd geweest.' Ze keek naar zijn gezicht voordat ze verder ging. 'Ze heten allemaal George Edwards, maar geloof me, de man die nu op me ligt te wachten is een heel ander beest dan de jongen met wie ik ooit in het huwelijksbootje ben gestapt. Natuurlijk is niet alles veranderd. Ik heb altijd met hem kunnen lachen, hij is nooit in staat geweest zijn tijd goed in te delen en... Nou ja, de rest gaat je niets aan.' 'Mensen veranderen,' zei hij zachtjes. 'Precies, mensen veranderen. De cultuur verandert. Koninkrijken komen en gaan. Shit. De hele wereld verandert! Om de zoveel jaar moeten George en ik elkaar eens goed aankijken en beslissen of het de moeite waard is om als twee nieuwe mensen een nieuw huwelijk aan te gaan.' Ze leunde naar achteren. 'Daarom is het ook zo hachelijk om dingen te beloven, want er blijft nooit iets hetzelfde. Goed. Goed! Ik bedenk me ineens iets.' Ze ging rechtop zitten en keek peinzend langs Jimmy heen. Hij realiseerde zich dat zelfs Anne niet overal een antwoord op had, een besef dat oftewel heel opwekkend oftewel heel deprimerend kon zijn. 'Misschien lachen we wel zo hard om priesters die zich niet altijd en eeuwig aan hun gelofte houden omdat maar heel weinig mensen in staat zijn zo'n fundamentele behoefte op te geven voor een abstract idee.' Ze rilde en liet haar schouders hangen. 'Maar wat een onnatuurlijke woorden zijn dat ook, Jimmy! Altijd en eeuwig. Dat zijn geen menselijke woorden, Jim. Zelfs de aarde is niet voor altijd en eeuwig.' Hij was verrast door de felheid waarmee ze het zei. Omdat ze al zolang met George getrouwd was geweest, had hij gedacht dat ze voor iedereen dezelfde hoge maatstaven zou hanteren. Beloofd is beloofd, had hij haar graag horen zeggen, zodat hij kwaad op Emilio had kunnen zijn en op zijn vader die zijn moeder in de steek had gelaten. Hij wilde geloven dat hij het anders zou doen, dat hij nooit zijn vrouw zou bedriegen of in de steek laten. Hij wilde geloven dat de liefde bij hem werkelijk voor altijd en eeuwig zou zijn. 'Je moet geen priester of wie dan ook veroordelen voordat je zelf op de proef bent gesteld, Jim. Niet dat ik je iets verwijt, lieverd,' voegde ze er snel aan toe. 'Alleen moet je zelf weten wat het is om herinnerd te worden aan een belofte die je lang geleden hebt afgelegd. Hou je je aan je woord dat je in goed vertrouwen hebt gegeven of maak je je ervan los? Hou je vol of geef je je nederlaag toe en probeer je er het beste van te maken?' Ze trok een wat schaapachtig gezicht. 'Weet je dat ik zelf altijd van die sterke ideeën over zulke dingen heb gehad?' bekende ze. 'Geen compromis, geen overgave! En nu? Jimmy, ik zou echt niet weten of de wereld erop vooruit zou gaan als we ons allemaal aan onze oude beloften hielden.' Nu lag hij in bed over al die dingen na te denken. De scheiding was ellendig geweest, maar sindsdien had zijn moeder Nick leren kennen, die helemaal gek op haar was, net als zijn kinderen. Alles was goed afgelopen. Hij dacht ook aan Emilio en Sofia. Eigenlijk wist hij van Sofia alleen maar dat ze haar ouders had verloren tijdens de internationale quarantaine van Istanboel en dat ze met behulp van een makelaar een uitweg had gevonden. En dat ze een jodin was natuurlijk, wat een grote verrassing voor hem was geweest. Ze leek het niet erg te vinden dat ze de enige niet-katholiek aan boord was en ze toonde begrip voor de eigenaardigheden van de paters, ook al was ze aangestoken door Annes oneerbiedige houding. Hij begon te begrijpen dat Sofia in veel meer opzichten een voorbeeld aan Anne had genomen. Net als Anne kon ze iemand even in haar armen nemen, in zijn wang knijpen of over zijn haar strijken terwijl ze tegelijkertijd een sarcastische opmerking maakte. En ook al hield ze zich meestal op de vlakte, het was duidelijk dat ze begon te ontdooien en meer en meer begon te lijken op het kind dat ze ooit was geweest. De belofte die ze in zich hield was door Jimmy ten onrechte voor een uitnodiging aangezien. Hij begreep nu dat het niet meer of minder was dan een vraag om vriendschap. Dat had hij dan mooi verziekt door er een erotische bedoeling achter te zoeken. Hij zou zich moeten aanpassen. Misschien zou ze hem ooit nog eens als vriend willen hebben, dan zou hij daar genoegen mee nemen. Het was niet onmogelijk. Een zekere intimiteit is onvermijdelijk als je maandenlang in een kleine ruimte met elkaar bent opgesloten. Hij vroeg zich af hoe moeilijk dat voor Emilio moest zijn. Na die eerste echte maaltijd aan boord van de Stella Maris begon Emilio iedereen bij zijn of haar achternaam aan te spreken, behalve Anne en D.W. 'Mendes, heb jij al naar dit filter gekeken?' vroeg hij bijvoorbeeld. 'Ik dacht dat ik dat van de week moest doen.' Sofia had aanvankelijk iedereen 'doctor' of 'meneer' genoemd, maar al snel volgde ze het voorbeeld van Emilio en was het: 'Je moet eens een paar bestanden wissen, Sandoz. Straks komen we opslagruimte te kort.' Het was een compromis om elkaar niet bij de voornaam te noemen en toch niet al te afstandelijk te zijn. Voor Emilio was het waarschijnlijk een manier om de omgang minder intensief te maken zonder al te gereserveerd te zijn. Toch geloofde Jimmy dat er nog altijd sprake was van een seksuele spanning. Emilio deed zijn best om elk fysiek contact uit de weg te gaan, ook wanneer dat bij een gezamenlijk werkje heel normaal zou zijn geweest. Zo zorgde hij ervoor nooit naast Sofia te zitten, zelfs al zou dat door het toeval zo bepaald zijn geweest. En ondanks alle muziek die er aan boord van de Stella Maris werd beoefend was er nooit een herhaling van die adembenemende samenzang van die avond in augustus. Emilio kon zo luchtig en geestig zijn dat je weleens vergat dat hij een geestelijke was, zodat je met verbazing naar zijn ernstige gezicht keek als hij de mis opdroeg of een van die gewone dingen deed die jezuïeten zo buitengewoon deden. Maar zelfs Jimmy kon zien dat Emilio en Sofia voor elkaar waren geschapen, dat hun kinderen prachtig en intelligent zouden zijn. Jimmy was slechts een van de vele meelevende katholieken uit de geschiedenis die zich afvroegen waarom iemand als Emilio zou moeten kiezen tussen de liefde voor God en de liefde voor een vrouw als Sofia Mendes. Hoe zou hij zich voelen als bleek dat Emilio zich wel degelijk voor eeuwig en altijd aan zijn gelofte had gehouden? Hopeloos terneergeslagen waarschijnlijk. En Anne, die zelf zulke sterke ideeën over dergelijke dingen had gekoesterd, zou het met hem eens zijn. Het was niet verbazingwekkend voor Emilio Sandoz dat zijn liefdesleven zo openhartig door zijn vrienden werd besproken. Het celibaat was nu eenmaal het intiemste en tegelijkertijd meest openbare aspect van zijn leven, een vreemd gevolg van zijn priesterschap. Samuel Goldstein, een van zijn docenten taalkunde, had hem de gevolgen van dat simpele feit duidelijk onder de neus gewreven. Sam was een Koreaan, dus je hoefde hem maar aan te kijken om te weten dat hij geadopteerd was. 'Als kind wist ik al dat andere mensen ons beoordeelden aan de hand van ons uiterlijk. Het was net of er "adoptiefkind" op mijn voorhoofd geschreven stond,' had Sam tegen hem gezegd. 'Niet dat ik me daarvoor schaamde, ik had het alleen prettiger gevonden als ik dat zelf een keer had kunnen zeggen. Zoiets moet het voor jullie ook zijn.' En Emilio besefte dat Sam gelijk had. In zijn jezuïetenpij had hij werkelijk het gevoel alsof er 'geen sex' op zijn voorhoofd geschreven stond. Leken gingen ervan uit dat ze iets fundamenteels van hem wisten, ze matigden zich een oordeel aan. Zonder de kern van het celibaat te begrijpen maakten ze hem belachelijk. Vreemd genoeg waren het de afvallige priesters die de meest uitgesproken opvattingen over het celibaat hadden, alsof ze na het opgeven van hun persoonlijke worsteling meer waardering voor het beginsel hadden gekregen. Een van die geestelijken had de Parel van Grote Waarde volgens Emilio het mooist onder woorden gebracht: menselijkheid voorbij de seksualiteit, liefde voorbij de eenzaamheid, seksuele identiteit gebaseerd op trouw, moed, mededogen. En uiteindelijk een transcendent bewustzijn van de schepping en de Schepper... Iedere priester ondervond zijn eigen problemen en valkuilen bij het celibaat. Emilio had zelf de tijd meegemaakt waarin hij aan bijna niets anders dan aan sex kon denken, zoals iemand die honger lijdt voortdurend van eten droomt. Ten slotte had hij zelfbevrediging als een tussenstation geaccepteerd, want hij kende te veel collega's die hun geliefden ongelukkig hadden gemaakt, hun eenzaamheid in alcohol verdronken of die, het ergste van alles, ontkenden dat ze lustgevoelens hadden en een dubbelleven gingen leiden: overdag modelpriesters, 's nachts wilde boemelaars. Om het vol te houden en een oplossing te vinden voor de onnatuurlijkheid, de voetangels en verwarring, had Emilio uiterst doelbewust en eerlijk aan zelfonderzoek gedaan. Hij had geleerd de eenzaamheid te verdragen en te blijven erkennen dat de Parel alle ontberingen waard was, dag in dag uit, avond aan avond, jaar na jaar. Wie kon over zulke dingen praten? Niet Emilio Sandoz, die ondanks zijn talenknobbel in alle talen zweeg als het om zijn diepste gevoelens ging. Want anders dan sommige gelovigen kon hij de aanwezigheid van God niet zo duidelijk voelen, kon hij God niet als een vriend toespreken of Hem uitbundig lof prijzen. Toch zag hij de weg die hij ooit bijna blindelings was ingeslagen steeds duidelijker voor zich. Hij begon steeds duidelijker het gevoel te krijgen dat hij werkelijk geroepen was dit vreemde en moeilijke pad, dit onnatuurlijke en onuitsprekelijke pad naar God te volgen, iets waarvoor hij geen lofprijzing of vroomheid nodig had maar geduld en doorzettingsvermogen. Niemand kon weten wat dit voor hem betekende. 17 Napels: juni 2060 Het was de eerste dag van het officiële onderzoek naar de missie naar Rakhat. Johannes Voelker zag Sandoz de kamer van de generale overste binnenkomen en dankte de hemel dat het onderzoek in afzondering plaatsvond, ver van Rome, ver van de persmuskieten met hun sensationele verhalen. Voelker vroeg zich bitter af wat deze man de anderen had aangedaan voordat ze waren gestorven. Of had hij ze eigenhandig omgebracht, net als het kind? Behr hield de deur voor Sandoz open en Candotti haastte zich om een stoel klaar te zetten. Ook die twee waren duidelijk in de ban van Sandoz geraakt. Zelfs Giuliani wekte de indruk toegeeflijk te willen zijn ten opzichte van de man die de reputatie en de materiële positie van de Sociëteit van Jezus onvoorstelbare schade had toegebracht... Voelker schrok op uit zijn overpeinzingen toen hij merkte dat Giuliani strak naar hem zat te kijken. 'Goedemiddag, heren,' zei Vincenzo Giuliani op aangename toon toen het drietal binnenkwam, alsof hij Voelker wilde waarschuwen zich in te houden. 'Je ziet er goed uit, Emilio, dat doet me genoegen.' 'Dank u, generale overste,' mompelde Sandoz. Emilio zag er werkelijk minder breekbaar uit dan twee maanden eerder, slank en elegant in zijn zwarte pij, het donkere haar tamelijk lang en doorspekt met grijs. Hij stond vaster op zijn benen en zijn gezicht had veel meer kleur gekregen. Giuliani had geen idee hoe Sandoz er geestelijk aan toe was. Sinds de komst van Felipe Reyes had Emilio zich beperkt tot gemeenplaatsen en beleefde opmerkingen aan tafel; zelfs John Candotti was er niet in geslaagd hem uit zijn tent te lokken. Giuliani vond het jammer, want hij zou het prettiger hebben gevonden om te weten waar Sandoz met zijn gedachten was. De generale overste kwam achter zijn bureau vandaan en nam plaats aan het hoofd van de prachtige achttiende-eeuwse tafel. De hoge ramen van het kantoor stonden open en de vitrage bewoog licht in de warme zomerlucht. Na een koud en grijs voorjaar beloofde het een mooie zomer te worden, ook al had juni meer regen gebracht dan in andere jaren. Felipe Reyes stond op van zijn stoel in de hoek en liep enigszins aarzelend naar de tafel, alsof hij niet goed wist waar hij ten opzichte van Sandoz moest gaan zitten. Voelker stond op en trok de stoel naast zich voor hem naar achteren, waardoor Reyes tegenover Candotti en Sandoz kwam te zitten. Edward Behr nam plaats bij het raam, vanwaar hij vrijwel onopgemerkt de vergadering kon volgen en waar Emilio hem toch nog kon zien. 'Heren,' zei Giuliani, 'laat ik om te beginnen duidelijk zeggen dat dit geen proces of inquisitie is. Deze bijeenkomst heeft tot doel vast te stellen wat er tijdens de missie naar Rakhat precies is voorgevallen. Broeder Sandoz is door zijn unieke, persoonlijke betrokkenheid in staat onze gebrekkige kennis aan te vullen. Aan de andere kant beschikken wij over inlichtingen die voor broeder Sandoz wellicht nieuw zijn.' Giuliani was het niet gewend om zijn toespraken zittend af te steken. Hij stond op en begon heen en weer te lopen. 'Sommigen van ons zijn oud genoeg om zich te herinneren dat Ian Sekizawa van de Ohbayashi Corporation het gerucht verspreidde dat onze orde een ruimteschip naar Rakhat had gestuurd, ongeveer een jaar na het vertrek van de Stella Maris. Dat bericht bracht grote opschudding teweeg, Emilio, zoals je je ongetwijfeld kunt voorstellen. Sekizawa benaderde zijn directe chef, waarna de onderneming de Verenigde Naties een plan voorlegde voor een reis naar Rakhat die ongeveer dezelfde technologie zou gebruiken als wij hadden gedaan. De VN zag zich voor een voldongen feit gesteld en gaf een consortium van particuliere ondernemingen opdracht rechtstreeks contact te leggen met de Zangers. Deze Contactgroep werd geacht de gehele mensheid te vertegenwoordigen.' Giuliani bleef staan en keek naar Sandoz. 'Ik denk dat de namen Wu Xing-Ren en Trevor Isley je wel iets zeggen, Emilio.' 'Ja.' Emilio deed er verder het zwijgen toe en Giuliani vervolgde zijn betoog. 'De Magellan, het ruimteschip van de Contactgroep, vertrok zo'n drie jaar na de Stella Maris. Ik ben bang dat mijn verhaal nu enigszins ingewikkeld wordt. Naar onze tijdrekening gemeten duurt een reis naar Rakhat ongeveer zeventien jaar, maar radioberichten hebben maar vier jaar en vier maanden nodig en daardoor is het niet eenvoudig de exacte volgorde van de gebeurtenissen vast te stellen. Ik moet iedereen eraan herinneren dat elke communicatie met onze missie ongeveer drie jaar na de landing op Rakhat werd verbroken, Emilio.' Sandoz reageerde op geen enkele wijze. 'Toen de Magellan de planeet naderde wist de bemanning niet dat de leden van onze missie dood gewaand werden. Ze probeerden via de radio contact op te nemen en toen dat niet lukte zijn ze aan boord gegaan van de Stella Maris. De computergegevens gaven hun alle aanleiding om te denken dat jullie erin waren geslaagd contact te leggen met de Zangers...' Sandoz zat nog steeds uit het raam te staren. Giuliani kon zijn ergernis niet bedwingen. 'Neem me niet kwalijk, broeder Sandoz, maar als je dit allemaal niet interessant genoeg vindt...' zei hij, alsof hij een dagdromende noviet tegenover zich had. Sandoz trok zijn wenkbrauwen op en keek de generale overste aan. 'Nee, ik volg elk woord,' zei hij met een vaste stem, zonder een spoor van spot. Evengoed richtte hij zijn blik weer op de heuvels achter de binnenplaats. 'Goed, want dit is belangrijk. Voor zover wij weten is de Magellan geland in de buurt van de coördinaten die het laatst door de Stella Maris waren opgegeven. Ongeveer twaalf weken later werd jij gevonden en met heel veel moeite uit je penibele situatie gered.' Ook nu kwam er geen reactie. 'Je werd aan boord van de Stella Maris gebracht en die is op de automatische piloot teruggevlogen naar ons zonnestelsel.' Giuliani pauzeerde en zijn toon veranderde. 'De reis is ongetwijfeld heel onaangenaam voor je geweest.' Dit lokte voor het eerst een reactie uit. 'Dat was het inderdaad,' mompelde hij bijna onverstaanbaar, zonder zijn blik van het raam af te wenden. 'Het was onvoorstelbaar.' Zijn woorden klonken na in de kamer, even vaag en ongrijpbaar als het gefluit van een vogel. 'Dat geloof ik graag,' zei de generale overste ten slotte, even van zijn stuk gebracht. 'Hoe dan ook, we kregen nog ruim drie maanden berichten van de Magellan binnen. Daarna werd het contact verbroken. We hebben geen flauw idee wat er is gebeurd, net zomin als we weten waarom de communicatie met onze eigen missie na drie jaar stopte. We kunnen alleen maar hopen dat jij ons daar iets over kunt vertellen, Emilio.' De generale overste knikte naar Voelker, die een palmtop met een leeg scherm voor Sandoz neerlegde. Voelker was heel benieuwd naar de reactie van Sandoz. 'Ik vrees alleen dat we eerst zullen moeten afrekenen met de uiterst bezwaarlijke beschuldigingen die door Wu en Isley zijn geuit.' Emilio keek op en Giuliani bestudeerde het gezicht van de ander een ogenblik. Sandoz leek zich werkelijk te verbazen. 'Uiteraard hebben we gewacht tot je sterk genoeg was om zelf het woord te kunnen doen. Rakhat valt ver buiten iedere rechtsmacht. Er zijn ook geen aanklachten tegen je ingediend, maar de aantijgingen zijn verontrustend en hebben op zich al ernstige gevolgen gehad, ook zonder rechtszaak of bewijs.' Voelker boog over de tafel heen en gaf Sandoz een palmtop. 'De beschuldigingen zijn via de boordradio doorgegeven, zodat ze al meer dan twaalf jaar bekend zijn. Neem je tijd en lees ze rustig door. We hopen allemaal op een overtuigend weerwoord.' Het kostte Emilio bijna tien minuten om het document door te nemen. Tegen het eind kreeg hij last van zijn ogen en hij moest sommige passages overlezen om goed te begrijpen wat er stond, wat hem ergerde. Het verhaal van de Contactgroep kwam niet helemaal als een verrassing voor hem. John had hem verteld dat ze op de hoogte waren van het kind en van het bordeel. Maar het was zo absurd, zo oneerlijk, dat de betekenis niet volledig tot hem was doorgedrongen. Waarschijnlijk was dat een manier van zelfverdediging geweest, veronderstelde hij. Tot vandaag had hij niet geweten wat alle anderen in de kamer wisten, wat de hele wereld meer dan twaalf jaar geleden had gehoord. Maar al had hij het geweten, hij had zich nooit kunnen voorstellen hoe zwaar de beschuldigingen zouden klinken. Toch werden sommige dingen hem nu duidelijk en daar was Emilio blij om. Hij had zich afgevraagd of zijn hoofdpijn niet het gevolg was van een hersentumor, al was het alleen maar omdat zoveel dingen onbegrijpelijk waren. Nu begreep hij in elk geval waar de afwijzende of ronduit vijandige houding van Isley en Wu op gebaseerd was geweest, de manier waarop ze hem hadden aangekeken. Wat hadden ze wel niet van hem gedacht? Maar andere stukken uit het document waren totaal ongerijmd en maakten hem alleen maar woedend. Hij probeerde opnieuw zijn gedachten te ordenen en vroeg zich af of hij iets verkeerds had gezegd. Was het niet allemaal een misverstand geweest? Deze aanklacht moest de sleutel bevatten, probeerde Emilio zichzelf in te prenten. Misschien kon hij er later nog eens in alle rust over nadenken, als de pijn in zijn hoofd minder erg was. Nu was het hem al snel onmogelijk een gedachte lang vast te houden. De laatste maanden was hij vaak heen en weer geslingerd tussen hysterische aanvallen en galgenhumor. Hysterie, had hij tijdens de terugreis ondervonden, maakte de hoofdpijn nog slechter te verdragen. 'Het had erger kunnen zijn,' zei Emilio ten slotte. 'Het had ook kunnen regenen.' Galgenhumor daarentegen werkte als een rode lap op een stier. Giuliani en Reyes trokken een afkeurend gezicht, Voelker stoof op en zelfs John, die begreep dat het als een grap was bedoeld, vond het moment slecht uitgekozen. Emilio kon nauwelijks nog uit zijn ogen kijken van de pijn en zag alleen dat Edward Behr niet meer bij het raam stond. 'Je moet onderhand toch begrijpen dat het niet alleen om jou gaat, Sandoz,' zei Voelker met een stem die op Emilio's trommelvliezen bonkte. 'De reputatie van heel de Sociëteit werd bijna te gronde gericht toen deze aanklacht openbaar werd gemaakt. We hebben in de hele wereld nog maar veertien noviciaten en zelfs die zitten niet allemaal vol!' 'Kom nou toch, Voelker! Daar kun je broeder Sandoz niet de schuld van geven!' Het was de harde stem van John. 'Emilio is niet verantwoordelijk voor al onze problemen van de laatste twaalf jaar...' Daarna droeg Felipe op luide toon zijn steentje bij en Emilio begon te vrezen dat zijn hoofd zou ontploffen, dat zijn schedel verbrijzeld zou worden. Hij probeerde de opkomende hysterie te beteugelen en innerlijke rust te vinden, maar er was geen ontsnapping mogelijk. Al die weken had hij zich zo goed voorbereid, zijn verdediging grondig opgebouwd door vast te stellen welke vragen hij wilde beantwoorden en welke hij zou afwijzen. Hij was ervan overtuigd geweest dat hij de hoorzittingen goed door zou komen, dat hij voldoende afstand had genomen van alles wat er was gebeurd. Maar nu begon zijn zorgvuldig opgebouwde afweer al in te storten en voelde hij zich even machteloos en kwetsbaar alsof hij alles opnieuw moest meemaken. 'Zo is het genoeg.' Giuliani bracht de discussie met zijn dwingende stem tot zwijgen. 'Emilio,' vroeg hij daarna heel rustig, 'zijn deze aanklachten ergens op gebaseerd of niet?' Broeder Edward had de tekens van een migraineaanval aan Emilio's ogen gezien en ging naar hem toe, klaar om hem weg te brengen voordat hij moest overgeven, maar hij wachtte om te zien of Emilio antwoord zou geven. 'Het is allemaal waar, denk ik,' zei Emilio, hoewel hij door het tumult in zijn hoofd nauwelijks zijn eigen stem kon horen. Zijn antwoord leidde bovendien tot verontwaardigde uitroepen, zodat vermoedelijk niemand de woorden hoorde die hij eraan toevoegde: 'Maar er klopt helemaal niets van.' Edward Behr pakte hem onder zijn oksels en trok hem overeind. Emilio hoorde Edward vlak bij zijn oor iets zeggen en ook de anderen maakten opmerkingen, maar er drong niets meer tot hem door. Hij dacht dat John Candotti hem probeerde weg te brengen en wilde zeggen dat hij niets aan zijn benen mankeerde. Ze slaagden erin hem naar buiten te krijgen voordat hij de beheersing over zijn maagspieren verloor, zodat hij op de stenen tegels in de gang overgaf en niet weer op het vloerkleed. Daarna voelde hij alleen nog de kleine prik van de injectie en had hij even het gevoel dat hij in een bodemloze put viel, ook al werd hij in werkelijkheid naar boven gedragen. Het is allemaal waar, dacht hij verward. Maar er klopt helemaal niets van. Het landingsvaartuig van de Magellan was in de buurt van Kashan neergekomen, het dorp waar de leden van de jezuïetenmissie meer dan twee lokale jaren hadden gewoond. De mensen waren niet door priesters begroet, maar door een angstaanjagende menigte van Runa. De Runa waren heel groot en heel opgewonden en Wu had gedacht dat ze allemaal ter plekke zouden worden omgebracht. Net toen ze zich aan boord wilden terugtrekken kwam een kleine en ogenschijnlijk heel jonge vrouw naar voren die zich tot hun verwondering in het Engels tot Trevor Isley richtte. Ze zei dat ze Askama heette en vroeg of Trevor 'voor Meelo kwam'. Ze leek te denken dat Isley familie van Emilio Sandoz was -- van Meelo, zoals ze hem noemde -- en dat hij hem kwam halen. Toen ze naar de rest van het gezelschap vroegen antwoordde Askama dat de anderen er niet meer waren, maar ze zei nadrukkelijk dat Meelo niet dood was en dat hij in de stad Gayjur woonde. Het werd de nieuwkomers ten slotte duidelijk dat Askama hen naar hem toe wilde brengen. Dat leek een goed idee. Hopelijk zou Sandoz hun kunnen vertellen wat er aan de hand was als ze eenmaal in Gayjur waren. Ze voeren met een boot de rivier af. Onderweg hoorden ze Runa op de oevers schreeuwen en een keer werden er zelfs stenen naar hen gegooid. Trevor Isley had toevallig zwarte kleren aan en was het voornaamste doelwit. De missionarissen hadden blijkbaar voor grote beroering gezorgd, precies wat de bemanning van de Magellan had gedacht en gevreesd. De stadsbevolking was niet uitgesproken vijandig, maar de vreemdelingen werden tijdens hun tocht door de straten zwijgend aangestaard. Askama bracht hen naar Supaari VaGayjur, die een ontwikkeld man bleek te zijn. Supaari had kennelijk veel van Sandoz geleerd en zijn Engels was verrassend goed, ook al sprak hij met een zwaarder accent dan Askama. Hij behoorde tot de aristocratie van de Jana'ata, een welgesteld man en een goed gastheer, hoewel hij Askama tamelijk kortaf wegstuurde. Het kind mocht wel in de buurt blijven en de mensen kregen haar nog vaak te zien. Supaari bevestigde wat Askama had verteld, namelijk dat Emilio Sandoz ooit deel van zijn huishouden had uitgemaakt. Dat was nu echter niet meer het geval. Op de vraag waar hij nu dan was gaf hij een ontwijkend antwoord. De Vreemdeling Sandoz had een onderkomen gekregen dat 'beter bij zijn aard paste', zei hij alleen, waarna hij op een ander onderwerp overging. De bemanning van de Magellan werd zo'n drie weken lang als hoge gasten onthaald. Supaari vond het prettig om te laten zien hoe goed hij hun lingua franca beheerste en deed zijn best om hun vragen te beantwoorden. Op hun verzoek stelde hij hen voor aan andere vooraanstaande Jana'ata, maar iedereen maakte een koele en gereserveerde indruk en er was geen belangstelling voor handel of culturele uitwisseling. Er hing duidelijk iets onaangenaams in de lucht. Zelfs de doorgaans zo hoffelijke Supaari kwam op een middag ontdaan vertellen dat de Runa op een kanaal niet ver van de stad een aanval hadden gedaan en diverse Jana'ata hadden gedood. Iets dergelijks was nog nooit eerder gebeurd: de betrekkingen tussen de Runa en de Jana'ata waren altijd goed geweest. Supaari meende dat de vreemdelingen, zoals de jezuïeten door iedereen werden genoemd, hiervoor verantwoordelijk waren. Het evenwicht was verstoord, de traditie verbroken. Isley en de anderen begonnen regelmatig over Sandoz in de hoop dat ze hem konden ontmoeten, maar Supaari was duidelijk niet geneigd om daar haast mee te maken. Ten slotte was het de jonge Askama die Sandoz opspoorde en Wu en Isley bij hem bracht. Pater Emilio Sandoz werd in een verregaande staat van verval aangetroffen in een bordeel, waar hij als prostitué werkte. Zijn eerste reactie op zijn ontdekking was het doodslaan van Askama, het kind dat blijkbaar sterk aan hem gehecht was geweest. De priester werd hysterisch toen ze hem ondervroegen en weigerde iets te zeggen. De Jana'ata hadden andere dingen aan hun hoofd en droegen Sandoz over aan de Contactgroep. Wu en Isley hadden niet de mogelijkheid een onderzoek in te stellen, daarom besloten ze Sandoz terug naar de aarde te sturen en de rest aan de bevoegde autoriteiten daar over te laten. De jezuïet werd met de Stella Maris teruggestuurd, samen met een lading opmerkelijke geschenken van Supaari VaGayjur. Isley en de anderen probeerden vervolgens de relatie met de VaRakhati te herstellen. De volgende weken kwamen er berichten binnen over nieuwe aanvallen van Runa op Jana'ata in de omgeving van de stad. Wu en Isley wilden niet betrokken raken bij de burgeroorlog die elk moment leek te kunnen uitbreken. Ze bedankten Supaari voor zijn gastvrijheid en hulp en bereidden zich voor op een terugkeer naar de Magellan, waar ze de ontwikkelingen konden afwachten of naar een ander deel van de planeet konden gaan. In zijn laatste bericht maakte Wu melding van de plannen om naar het landingsvaartuig te gaan, onder bescherming van een escorte dat door Supaari VaGayjur werd geleverd. Sindsdien was er niets meer van de missie van de Contactgroep vernomen. Zo kwam het dat de enige die levend en wel van Rakhat terugkeerde de priester, prostitué en moordenaar Emilio Sandoz was, die veel liever was gestorven. Emilio's ademhaling was nu veel rustiger en Edward Behr wist dat het middel eindelijk begon te werken. Het was veel effectiever als het bij het opkomen van een aanval oraal werd ingenomen, maar Emilio liet nooit veel merken en Edward kon het niet altijd aan hem zien. De hoofdpijn had nu angstwekkend snel toegeslagen en dat was ook geen wonder na het vonnis dat Sandoz had moeten lezen, nauwlettend gadegeslagen door mensen die de geringste reactie als een aanwijzing wilden opvatten. Edward Behr had vaker gezien dat het lichaam werd gestraft voor wat de ziel niet kon verwerken. Soms met migraine, zoals bij Emilio, soms met onverdraaglijke rugpijn of een chronisch maagprobleem. Alcoholisten dronken vaak om vergetelheid te zoeken en nergens aan herinnerd te worden. Er waren zoveel mensen die de pijn van hun ziel overdroegen op hun lichaam, dacht Edward. Zelfs priesters, die toch beter zouden moeten weten. Broeder Edward had al heel wat uren aan het bed van Emilio gewaakt en gebeden. Natuurlijk had hij geweten welke verhalen over Sandoz de ronde deden, al voordat hem deze taak was opgedragen. Hij had zich om de man bekommerd en diens wonden verzorgd, wonden die niet alleen aan de buitenkant zaten en die de stille getuigen van de afschuwelijke gebeurtenissen waren. Edward Behr was nog getrouwd geweest toen het verhaal bekend werd, hij had zich zijn huidige leven nooit kunnen voorstellen of kunnen denken dat hij een van de hoofdrolspelers in levenden lijve zou ontmoeten, maar natuurlijk had hij de details verslonden. Per slot van rekening was dit de sensatie van de eeuw. Hij herinnerde zich de bedekte toespelingen, de dramatische onthullingen, de verontwaardigde reacties die het wetenschappelijke en filosofische belang van de missie naar Rakhat naar de achtergrond duwden. Daarna kwam er opnieuw een geheimzinnig einde aan de berichten en begon het lange wachten op Sandoz' terugkeer, de enige hoop op een duidelijke verklaring. Dat Emilio het had overleefd was niet alleen onwaarschijnlijk, het was ronduit wonderbaarlijk. Na een reis met een primitief ruimtevaartuig, bestuurd door nauwelijks minder primitieve computers, was hij in de Ohbayashisector van de asteroïdegordel gevonden door een transportschip dat het automatische noodsignaal had opgevangen. Hij was toen al zo ondervoed dat de wonden aan zijn handen opnieuw waren opengegaan, het bindweefsel gescheurd. Als hij niet op tijd was gevonden zou hij zijn doodgebloed. Broeder Edward besefte dat hij misschien de enige was die oprecht geloofde dat het een goede zaak was dat Emilio levend was gevonden. Zelfs John Candotti neigde tot de mening dat de dood genadiger zou zijn geweest. Edward wist niet wat hij moest denken van de moord op Askama of van de uitbarsting van geweld die door de komst van de missionarissen was uitgelokt. Maar wie had het recht Emilio Sandoz te veroordelen omdat hij zich, verminkt en aan zijn lot overgelaten, helemaal ten einde raad, aan prostitutie had overgegeven? Edward Behr had gezien hoe sterk Sandoz was en daardoor begreep hij hoe ellendig hij er op Rakhat aan toe moest zijn geweest. Johannes Voelker daarentegen was ervan overtuigd dat Sandoz niets anders was dan een gevaarlijke avonturier, losgeslagen door de afwezigheid van een remmende invloed. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten, dacht Edward, en hij vroeg zich af hoe Voelker zijn vrije tijd besteedde. Er werd zacht op de deur geklopt. Edward stond op en ging de kamer uit, waarna hij de deur bijna helemaal achter zich dichttrok. 'Slaapt hij?' vroeg de generale overste. 'Ja, en dat duurt nog wel even,' zei broeder Edward zachtjes. 'Ik heb hem prograïne toegediend nadat hij had overgegeven en dat is een sterk verdovend middel.' 'De rust zal hem goed doen.' Vincenzo Giuliani wreef met twee handen over zijn gezicht en slaakte een diepe zucht. Hij keek broeder Edward hoofdschuddend aan. 'Hij zei dat het allemaal waar is, maar ik had durven zweren dat hij er zelf verbaasd over was.' 'Mag ik u mijn mening geven, generale overste?' 'Natuurlijk, ga je gang.' 'Over de moord kan ik niets zeggen. Ik weet dat Sandoz buiten zichzelf van woede kan zijn, op het gewelddadige af zelfs, hoewel hij dat geweld altijd tegen zichzelf heeft gebruikt. Maar u kent alleen de medische rapporten, generale overste, ik heb...' Broeder Edward zweeg. Hij had hier nooit met iemand over gesproken, zelfs niet met Emilio, die de eerste tijd te ziek was geweest om uit bed te komen en helemaal niets had gezegd. Misschien waren de rapporten te klinisch geweest. Misschien had de generale overste niet begrepen wat de sodomie had aangericht, hoe radeloos Sandoz moest zijn geweest... 'Het was een kwelling,' zei broeder Edward alleen maar, de ander aankijkend tot Giuliani met zijn ogen knipperde. 'Hij is geen masochist. Al heeft hij als prostitué gewerkt, hij heeft er niet van genoten.' 'Ik geloof niet dat veel mensen ervan genieten, Ed, maar ik begrijp wat je wilt zeggen. Emilio Sandoz is geen ontaarde vrijdenker.' Giuliani liep naar de deur en aarzelde even voordat hij naar binnen ging. De meeste mensen zaten heel eenvoudig in elkaar. Ze wilden zekerheid of macht, of ze wilden het gevoel hebben dat ze werden gewaardeerd of zich nuttig konden maken. Iets om voor te vechten, een probleem om op te lossen, een plek waar ze zich thuis voelden. Het kon van alles zijn, maar als je eenmaal wist wat iemand echt wilde was je al een heel eind. Gelaten keek hij naar het exotische gezicht boven het laken, half verborgen onder het donkere haar, en fluisterde: 'En wat wil hij dan in Jezusnaam?' Het was een vraag die hij zichzelf al zestig jaar met enige regelmaat had gesteld. Hij had geen antwoord verwacht, maar toch kreeg hij er een. 'Hij is iemand die God zoekt,' zei Edward Behr. Vincenzo Giuliani staarde even naar de kleine dikke man die in de gang stond en keek weer naar Sandoz, die zwaar verdoofd zijn roes lag uit te slapen. Als dat het juiste antwoord nu eens was? De avond was al een eind gevorderd voordat Emilio bijkwam. Het drong tot hem door dat het leeslampje bij de stoel brandde. 'Ik voel me al beter, Ed,' zei hij zacht, met een stem die nog vet was van de slaap. 'Je hoeft niet bij me te blijven. Ga naar bed.' Toen hij geen antwoord kreeg draaide hij zich moeizaam om en duwde zich op een elleboog omhoog. In de stoel zat niet Edward Behr, maar Vincenzo Giuliani. De generale overste gaf Emilio niet de tijd de giftige woorden te spuwen die in zijn hoofd opkwamen. 'Het spijt me werkelijk, Emilio,' zei hij rustig, zonder te laten merken dat hij zich bewust op glad ijs waagde. 'Je bent achter je rug om beschuldigd door mensen die geen recht van spreken hadden. Daar is geen verontschuldiging voor en ik verwacht dan ook niet dat je mij of iemand anders vergeeft. Het spijt me.' Hij keek naar het gezicht van Sandoz en zag het opklaren. Dus zo ziet hij het, dacht hij. 'Als je het kunt opbrengen zou ik graag van voren af aan beginnen. Ik weet dat het niet gemakkelijk zal zijn, maar ik denk dat het goed is als je ons jouw kant van het verhaal laat horen. Voor ons zou het in elk geval wel goed zijn.' Het gezicht veranderde weer van uitdrukking, een mengeling van trots en vermoeidheid die niets met slaapgebrek te maken had. 'Ga weg,' zei Emilio Sandoz ten slotte. 'En doe de deur achter je dicht.' Giuliani ging de kamer uit, maar hij hoorde een geluid en bleef bij de deur staan. Het was inderdaad een gok van hem geweest, om te zien hoe Sandoz over de dingen dacht. Maar nu kon Vincenzo Giuliani niet anders dan blijven staan. Met zijn hoofd tegen de houten deur en zijn handen tegen de posten luisterde hij tot het snikken bedaarde, een wanhopig snikken. 18 Aan boord van de Stella Maris: september 2039, aarde-relatief 'Voor mij niet, dank je,' zei Emilio. Sofia zuchtte. 'Drie.' 'Deze hand lijkt meer op een voet,' zei D.W., met een afkeurende blik naar zijn kaarten. 'Als chirurg kan ik je wel van dat probleem afhelpen,' zei Anne. Emilio lachte. 'Hier is niets meer aan te doen. Ik ben weg.' 'Eentje voor mij,' zei Anne tegen Alan. 'De bank neemt er drie. Je hoeft niet altijd te blijven, Sandoz. Het is ruilpoker, dus je mag kaarten bijnemen,' legde Alan geduldig uit terwijl hij zichzelf drie kaarten gaf. 'Ik blijf,' antwoordde Emilio met een uitgestreken gezicht. 'Hebben jullie niks beters te doen dan kaartspelen?' riep Jimmy van de brug, waar hij samen met George reeksen beelden van de uitgestrekte ruimte tussen de middelste ster en de twee buitenste zonnen bestudeerde om een vage lijn of iets anders te ontdekken dat op het bestaan van een planeet kon wijzen. Marc Robichaux was intussen naar de kleine oefenzaal gegaan om in vorm te blijven. Ze zweefden nu al weken net buiten Alfa Centauri bij een geringe zwaartekracht en ze verveelden zich stierlijk. 'Sommige mensen hier moeten al het werk doen.' 'Als je wilt kunnen Anne en ik je blindedarm wel verwijderen,' antwoordde Emilio met lichte stemverheffing. Hij keek weer naar zijn kaarten. 'Ik ga met je mee en doe er twee bij.' Sofia en Anne pasten. Alan zette nog twee pinda's in die ze in de Wolvertonbuis hadden gekweekt. George had even genoeg van het werk en kwam naar de grote kamer. Hij raapte de kaarten op die Anne op tafel had gegooid. 'Wat ben jij een schijterd!' zei hij. 'Daar had ik wel mee gespeeld.' Ze keek hem boos aan, maar hij gaf haar een klapzoen in haar hals. Een kwart G gaf hun allebei veel plezier. Emilio schoof nog twee hoopjes van vier pinda's naar voren en leunde naar achteren, zijn ogen half dichtknijpend alsof hij een sigaret in zijn mondhoek had en door de rook heen tuurde. 'Het kost je acht pegels om te weten wat ik heb, Pace.' Alan sloeg geen acht op de Bogart-imitatie en zette eveneens acht pinda's in. Sandoz speelde altijd hoog spel, wat hij ook in zijn hand had. 'Vijven? Heb je maar twee vijven?' riep Alan toen de kaarten werden neergelegd. 'Ik snap niets van je, Sandoz. Waarom heb je niet drie kaarten getrokken?' Emilio glimlachte verrukt en haalde zijn schouders op. 'Een vijf is hoger dan een vier, of niet dan? Ik geef. Inzetten, dames en heren, iedereen inzetten.' De kaarten werden weer gedeeld en Emilio's vrolijkheid begon aanstekelijk te werken terwijl iedereen zijn hand bekeek. 'En dan heeft hij ook nog zo'n pokerface,' zei D.W. hoofdschuddend. 'Hij vindt alles even goed wat hij krijgt, al zijn het nog zulke rotkaarten.' 'Dat is waar,' beaamde Emilio luchtig. 'Ik zal het je laten zien. Alan, wil jij een van mijn kaarten nemen? Dan wil ik daar een andere voor.' Alan nam een van de middelste kaarten weg en Emilio gaf zichzelf een andere van de stapel. Zoals gewoonlijk was hij ermee in zijn nopjes, al kon hij net zo goed helemaal niets als vijf kaarten van dezelfde kleur in zijn hand hebben. Toen het zijn beurt was zette hij zijn hele voorraad pinda's in. 'Alles of niets. Kom maar op, Pace.' De kaarten kwamen weer op tafel en Alan slaakte een verontwaardigde uitroep. 'Niet te geloven! Een straat!' Emilio brulde het uit. 'Dankzij die ene kaart van jou, dat is het mooiste! Ik had helemaal niets!' Hij schoof zijn pinda's naar Alan en stak een hand op, op slag veranderd in een echte boeddha, het toonbeeld van onverschilligheid. 'Je moet er niets om geven, dat is het hem. Het kan me totaal niet schelen of ik win of niet.' De anderen riepen dat hij een leugenaar was en nodig moest gaan biechten. Anne, Sofia en D.W. hadden met eigen ogen gezien hoe hij bij het honkballen het vel van zijn lijf schuurde om de thuisplaat te bereiken. Alan keek hem alleen maar verwonderd aan. 'Hij zegt maar wat, Alan,' zei George. 'Hij houdt toevallig niet van pinda's, daarom kan het hem niets schelen. Maar pas maar op bij honkballen, hij is in staat je onder de grond te schoffelen.' 'Ook dat is waar,' gaf Emilio minzaam toe terwijl hij de kaarten bijeenraapte. 'Als we nou nog om rozijnen zouden spelen, daar hou ik van.' 'Daar worden de kaarten zo kleverig van,' merkte Sofia op. 'Moet jij nou altijd de stemming bederven?' vroeg Emilio. 'Bingo,' zei Jimmy zachtjes. 'Nee, dit is poker,' verbeterde Emilio. 'Bingo is met die kaarten waar allemaal getallen op staan...' Hij zweeg toen Jimmy naar de gemeenschappelijke ruimte kwam. Iedereen draaide zijn hoofd om en wachtte roerloos af. 'Een planeet,' zei Jimmy op verwonderde toon. 'We hebben een planeet gevonden. Ik weet niet of het die van de Zangers is, maar het is een planeet.' Na het omkeren halverwege om de asteroïde af te remmen hadden ze elke twee weken de motoren een keer afgezet om spectroscopische opnamen te maken en naar radiosignalen te luisteren. De opgevangen berichten werden geleidelijk sterker, maar ze duurden slechts kort en waren lang niet altijd te horen. Toen de Stella Maris boven het vlak van het zonnestelsel uitsteeg om vanuit een andere hoek opnamen te maken, deed zich een verontrustender verschijnsel voor: de radiosignalen verdwenen helemaal. Iedereen aan boord maakte zich zorgen, hoewel ze allemaal anders reageerden. Marc geloofde dat alles wel in orde zou komen, terwijl George zich vooral stoorde aan het feit dat ze er geen redelijke verklaring voor konden vinden. Alleen Emilio maakte een opgeluchte en bijna vrolijke indruk. Hij stelde opgewekt voor dat ze maar weer naar huis zouden gaan, een suggestie die met hoon werd ontvangen. Nu stonden ze allemaal rond het beeldscherm op de brug terwijl Jimmy de opnamen liet zien waarop duidelijk te zien was hoe een lichtvlekje zich tegen de achtergrond had verplaatst, op het ene beeld helderder dan op het andere. 'Kijk,' zei hij, 'je kunt zelfs zien dat het licht van de zon niet overal even sterk wordt weerkaatst. De planeet is een beetje afgeplat.' Marc Robichaux, die door alle opwinding uit de kleine sportzaal was gelokt, boog langs Jimmy heen en wees naar een wazig vlekje iets dichter bij de centrale ster. 'Daar heb je er nog een.' 'Je hebt scherpe ogen,' zei Jimmy. 'Het is waar, dat is ook een planeet.' 'Kun je ze vergroten, Jimmy?' vroeg Marc. Hij had een handdoek om zijn nek en hij stond te hijgen, maar niet meer van inspanning. 'Dat heeft geen zin, we kunnen ze nu met onze telescoop bekijken.' Een paar minuten later kregen ze de eerste planeet rechtstreeks te zien. Het was een wazige bol, tamelijk grijs en bultig. De planeet die Marc had gezien was veel groter en werd door twee flinke satellieten vergezeld. 'Moet je zien,' zei George zachtjes. Hij sloeg zijn arm om Anne heen en trok haar tegen zich aan. 'Manen!' 'Laat dat eerste ding maar zitten. Dit is onze planeet,' zei Marc vol overtuiging. 'Een maan van behoorlijke omvang zorgt voor een stabiele precessie en daardoor krijg je een voorspelbaar klimaat. Als er open water is krijg je ook getijden en dat is goed voor het ontstaan van leven.' Anne trok haar wenkbrauwen op en keek hem vragend aan. De bioloog glimlachte. 'Zo heeft God het nu eenmaal gewild.' Daarna begonnen ze allemaal door elkaar te praten en Jimmy op zijn schouders te slaan, zich afvragend hoe lang het zou duren om de planeet met de twee manen te bereiken. De verveling van de afgelopen weken was op slag vergeten. Een scherpe uitroep van D.W. maakte een einde aan de verwarde gesprekken. 'Ga vlug zitten, zoon,' zei D.W. Hij haastte zich van de brug naar de tafel in de grote kamer, maar Emilio was al tegen de grond gezakt voordat hij bij hem was. De anderen lachten aanvankelijk omdat Emilio vanwege de geringe zwaartekracht heel langzaam door zijn knieën zakte en een komische aanblik bood. Alan Pace dacht dat het wel weer een grap zou zijn en ergerde zich voor de zoveelste keer aan Emilio's lichtzinnigheid. Anne was snel achter Yarbrough aan gelopen. 'Het is niet zo erg,' stelde ze vast terwijl het gelach van de rest omsloeg in schrik. 'Hij is alleen maar flauwgevallen.' Ze had Emilio zonder moeite van de grond kunnen optillen, want hij woog hier niet meer dan dertig pond, maar ondanks haar feministische inslag had Anne Edwards nog wel enig begrip voor de lange tenen van mannen. Ze keek naar D.W. om hem te vragen Emilio naar zijn hut te dragen. Tot haar verbazing zag ze dat Yarbrough op zijn benen stond te trillen. Ineens begreep ze het en veel dingen werden haar duidelijk. 'Jimmy, wil jij hem voor me naar zijn kamer brengen?' vroeg ze op een enigszins verveelde toon, alsof er niets bijzonders was gebeurd. D.W. hield de deur van Emilio's kamer open voor Jimmy, in wiens reusachtige armen Sandoz net een slappe ledenpop was. Anne dacht ongeveer drie seconden na voordat ze D.W. even stevig omarmde, kort en geruststellend, waarna ze langs Jimmy heen de kleine hut binnenging. Jim ging weg en deed de deur achter zich dicht. Emilio begon al bij te komen. Anne hoorde D.W. bij de deur met zijn zware Texaanse accent een of andere hilarische opmerking maken voordat hij het gesprek op de net ontdekte planeet bracht. De stemmen verwijderden zich en Anne keek weer naar Emilio, die inmiddels op de bedrand was gaan zitten en met zijn ogen knipperde. 'Wat is er gebeurd?' vroeg hij. 'Je bent van je stokje gegaan, zeker door alle opwinding over de planeet. Daar kun je niets aan doen, dat is een zaak van het autonome zenuwstelsel. Je armen en benen worden ineens koud en alles wordt wit.' Hij knikte. 'Dat is me nog nooit eerder gebeurd. Wat een eigenaardig gevoel.' Hij schudde zijn hoofd om zijn gedachten te ordenen en zijn ogen werden weer groot. 'Hola, blijf maar even rustig zitten. Het duurt even voordat je bloeddruk weer normaal is.' Ze leunde met over elkaar geslagen armen tegen de wand en keek naar hem met de blik van een arts, hoewel ze met haar gedachten nog was bij wat ze net had gezien. Hij lachte flauw en bleef zitten tot hij weer zo'n beetje de oude was. 'Het verbaast me,' zei Anne omzichtig, 'dat je zo verbaasd was.' 'Over de planeet?' 'Ja. Per slot van rekening was dit allemaal jouw idee. Ik dacht dat je met God zelf rechtstreeks in verbinding stond.' Voor haar doen was het niet eens zo sarcastisch. Ze zei het bijna met een uitgestreken gezicht, met een lichte spot om zichzelf in te dekken. Hij zweeg geruime tijd, hoewel hij twee keer zijn mond opendeed alsof hij iets wilde gaan zeggen. 'Anne, mag ik je iets vertellen?' vroeg hij ten slotte. 'Iets persoonlijks?' Geholpen door de zwaartekracht liet ze zich langs de wand naar beneden zakken en ging met opgetrokken benen op de grond zitten. 'Ik heb dit nooit tegen iemand gezegd, Anne, maar...' Hij zweeg opnieuw en lachte nerveus. 'Het zal vast wel een record zijn, iemand die in veertien talen kan zwijgen.' 'Het is je eigen keus of je het wilt vertellen of niet.' 'Nee, ik moet er met iemand over praten. Niet met zomaar iemand, met jou. Ik moet er met jou over praten. Anne, ik begin nu pas het punt te bereiken waarvan iedereen dacht dat ik er allang was.' Er volgde weer een stilte waarin hij probeerde te besluiten wat hij haar wilde vertellen, waar hij moest beginnen. Ze keek zwijgend naar hem en constateerde tevreden dat hij weer wat kleur in zijn gezicht kreeg. Enigszins geroerd zag ze dat hij begon te blozen. Het was ook niet makkelijk om je ziel bloot te leggen, dacht ze, het was eigenlijk net zoiets als sex. 'Weet je, Anne, ik ben nu eenmaal niet een van die mensen die al op hun zevende wisten dat ze priester zouden worden. Bij mij begon het... je bent zelf in La Perla geweest, maar je kunt je niet voorstellen hoe het is om daar te moeten opgroeien.' Hij zweeg een ogenblik, verzonken in herinneringen. 'Hoe dan ook, de jezuïeten en vooral D.W. lieten me een andere manier van leven zien. Ik zeg niet dat ik uit dankbaarheid priester ben geworden, hoewel ik toegeef dat dat waarschijnlijk een van de redenen was. Maar ik nam vooral een voorbeeld aan de jezuïeten, aan D.W.' 'Dat is niet zo'n slecht voorbeeld,' zei ze, hem recht aankijkend. Hij haalde diep adem. 'Nee, inderdaad niet. En het was ook niet zo dat ik ze als helden aanbad. Ik heb dit leven zelf gewild en ik heb nergens spijt van. Maar ik heb je weleens verteld hoe moeilijk het is om aan het gedrag van mensen te zien of ze in God geloven of niet, weet je nog?' Emilio bestudeerde haar gezicht om haar reactie te peilen, maar ze toonde geen teleurstelling of zelfs maar verbazing. 'Jij zou een goede geestelijke zijn, weet je.' 'Afgezien van dat gelazer met het celibaat,' zei ze lachend. 'En de paus blijft volhouden dat ik te veel X-chromosomen heb, dus blijf bij het onderwerp.' 'Goed. Goed.' Hij aarzelde opnieuw, maar eindelijk vond hij de juiste woorden. 'Ik was net als die wetenschappers waar jij het over had, een natuurkundige die met zijn verstand in quarks gelooft zonder ze te kunnen voelen. Ik wist uit mijn hoofd wat Thomas van Aquino en Spinoza over God hadden geschreven en ik kon precies zeggen wat er van me werd verwacht, maar ik kon God niet voelen. Hij leefde niet in mijn hart. Ik verdedigde het bestaan van God als een jurist die alleen op indirect bewijs moet afgaan. Het had allemaal geen emotionele betekenis voor me, niet zoals voor mensen als Marc.' Hij sloeg zijn armen om zich heen en leunde naar voren. 'Ik verlangde naar God, maar die plaats in mijn hart bleef leeg. Ik dacht dat ik er nog niet aan toe was, dat het later zou komen, en eerlijk gezegd heb ik er ook altijd een beetje op neergekeken. Je kent die mensen wel die zeggen dat Jezus zo'n goede persoonlijke vriend van ze is.' Hij sprak heel zacht en hij trok een gezicht alsof hij er niets van geloofde. 'Als je het mij vraagt zijn dat dezelfde lui die beweren dat ze Elvis regelmatig in de wasserette tegenkomen.' 'Zeg, pas een beetje op je woorden!' riep Anne beledigd uit. 'Ik heb met eigen ogen Keith Richards bij de groenteman in Cleveland Heights gezien.' Hij lachte en schoof over het bed tot hij met zijn rug tegen de muur zat. 'Neem me niet kwalijk. Hoe dan ook, op een nacht word ik uit mijn bed gebeld en voor ik het weet zitten we bij Jimmy naar die ongelofelijke muziek te luisteren en vroeg ik me hardop af of we er niet naartoe zouden kunnen. George, Jimmy en Sofia zeiden alle drie dat het mogelijk moest zijn, maar jij vond dat ze gek waren. Nou, dat vond ik ook, Anne. In het begin was het allemaal net een spel! Ik meende helemaal niet dat het de wil van God was, dat idee kwam zomaar bij me op.' Anne herinnerde zich de speelse toon waarop er indertijd over was gesproken. Ze had het heel vreemd gevonden. 'Ik verwachtte niet anders dan dat iedereen me flink zou uitlachen en dat we daarna verder zouden gaan met ons eigen leven. Ik was bezig Ortega te bewerken om een onderkomen voor mijn leerlingen te krijgen en er was ruzie met Richie Gonzales en andere raadsleden over de aanleg van een nieuwe riolering, maar dat werd allemaal naar de achtergrond gedrongen. De generale overste en al die anderen hadden zich op dat idiote idee gestort, er werd gesproken over een asteroïde en een landingsvaartuig. Ik dacht dat ze mij vroeg of laat zouden verwijten dat ik een heleboel opschudding voor niets had veroorzaakt, maar het ging maar door.' 'Net als die schildpadden op de schutting waar D.W. het over had.' 'Precies! Ik kreeg er slapeloze nachten van en dat wil wat zeggen... je weet dat ik midden in een zin in slaap kan vallen. Hele nachten lag ik maar te denken wat er toch allemaal gebeurde. Aan de ene kant dacht ik dat God me misschien iets duidelijk probeerde te maken en dat ik gewoon te stom was om het te zien, maar aan de andere kant weigerde ik te geloven dat God zich om een schoffie uit Porto Rico bekommert.' 'Waarom zeg je dat? Ik vraag het uiteraard als een half overtuigde agnosticus, maar dat begrijp je wel.' 'Goed, dat van Porto Rico neem ik terug, maar het is niet eerlijk als God alleen tot zijn favorieten spreekt. En wat is er zo bijzonder aan mij dat ik een boodschap zou moeten krijgen?' Hij moest een tijdje op adem komen en Anne wachtte rustig af. Ten slotte keek hij haar glimlachend aan, kwam van het bed af en ging met opgetrokken knieën naast haar zitten, zodat hun schouders elkaar raakten. Het verschil in leeftijd leek minder belangrijk dan hun vrijwel gelijke lengte. Anne moest ineens denken aan haar beste schoolvriendinnetje met wie ze ook vaak zo had gezeten als ze geheimen en verhalen wilden uitwisselen. 'Alles ging dus maar door alsof God het werkelijk zo gewild had. En ik hoorde mezelf ook Deus vult zeggen, net als Marc, maar toch beschouwde ik het allemaal als één grote grap. Tot ik op een avond eens rustig nadacht over de mogelijkheid dat er werkelijk iets buitengewoons aan de hand was, dat God een bepaalde bedoeling met me had. Nou ja, iets anders dan het aanleggen van een nieuwe riolering dan... En zelfs nu denk ik nog vaak dat ik krankzinnig ben, dat heel deze onderneming krankzinnig is. Maar soms, Anne, soms...' Hij liet zijn stem dalen tot een gefluister en hij tilde zijn handen op van zijn knieën alsof hij iets wilde beetpakken. 'Soms durf ik er echt in te geloven en dan gebeurt er iets wonderbaarlijks. Het is net alsof alles op z'n plaats valt bij me, alsof alles wat ik ooit heb gedaan en meegemaakt alleen maar een voorbereiding was op wat we nu aan het doen zijn. Maar dat maakt me ook bang, Anne, en ik weet niet waarom...' Ze wachtte even, maar toen hij niets meer zei besloot ze een gok te wagen. 'Weet je wat het ergste is als je zegt dat je verliefd op iemand bent?' vroeg ze. 'Je geeft jezelf helemaal bloot. Je laat je verdediging zakken en je bent ontzettend kwetsbaar. Geen kleren, geen wapens, geen uitweg. Het is alleen maar uit te houden omdat je gelooft dat je liefde wordt beantwoord en dat hij je geen kwaad zal doen.' Hij keek haar verrast aan. 'Ja, dat is precies zoals ik me voel als ik probeer te geloven. Alsof ik verliefd word en ik naakt voor God sta. Dat is inderdaad beangstigend. Maar ik heb ook het gevoel alsof ik onbeleefd en ondankbaar ben, begrijp je wat ik bedoel? Door eraan te blijven twijfelen dat God van mij houdt, als persoon.' Hij snoof ongelovig en verwonderd en drukte een ogenblik zijn handen tegen zijn mond. 'Vind je dat arrogant? Of ben ik gewoon gek om te denken dat God van mij houdt?' Anne haalde haar schouders op. 'Dat is helemaal niet gek,' zei ze met een glimlach. 'Het is heel makkelijk om van je te houden.' Ze merkte dat de woorden bijna vanzelf kwamen, alsof het iets heel natuurlijks was. Hij draaide zijn hoofd om en keek haar vertederd aan, zijn twijfels voor het ogenblik vergeten. 'Madre de mi corazón,' zei hij zachtjes. 'Hijo de mi alma,' antwoordde ze net zo zachtjes en net zo beslist. Daarna zaten ze weer naar hun eigen knieën te staren, dicht naast elkaar als twee goede vrienden. De ban werd verbroken toen hij lachte. 'Wat zullen ze wel niet denken als we hier nog lang blijven?' Ze keek hem met grote ogen aan. 'Zouden ze echt wat denken? Ik voel me gevleid!' Emilio stond op en stak een hand uit om haar te helpen. Door de geringe zwaartekracht kwam ze gemakkelijk overeind, maar ze hield zijn hand wat langer vast dan strikt noodzakelijk en daarna omhelsden ze elkaar lachend. Anne deed de deur open. 'Kan iemand iets te eten brengen voor Emilio?' riep ze. 'Sandoz, je bent toch niet flauwgevallen van de honger?' riep Jimmy terug. 'Wanneer heb je voor het laatst gegeten? Moet ik dan overal aan denken?' 'Misschien moeten we voortaan toch om rozijnen spelen,' zei Sofia, maar zij en Jimmy waren al bezig iets te eten voor Emilio te maken. Daarna was alles weer zo normaal als maar mogelijk was voor mensen aan boord van een asteroïde in de buurt van Alfa Centauri, op zoek naar een teken van God. 'Mijn ouweheer heeft eens een Buick gehad,' bromde D.W. Yarbrough op een gegeven moment. 'Dat rotding had precies zo'n wegligging. Net een varken in de modder.' Niemand durfde te lachen. D.W. Yarbrough en Sofia Mendes waren twee weken lang bijna onafgebroken bezig geweest de Stella Maris in de buurt van de planeet te brengen, een riskante en zenuwslopende onderneming. D.W. bleek soms bijzonder opvliegend tegen andere mensen te kunnen zijn. Iedereen was prikkelbaar en dat werd alleen nog maar erger toen D.W. er eindelijk in geslaagd was het landingsvaartuig in een geschikte baan rond de planeet te brengen en ze hun vrije val konden inzetten. Ruim drie jaar hadden ze zich uit de naad gewerkt om zover te komen, binnen het bereik van de planeet die ze wilden onderzoeken. Die acht maanden in een beperkte ruimte hadden ze opmerkelijk goed met elkaar overweg gekund, ondanks de opgebouwde spanning en onderhuidse rusteloosheid die zich voornamelijk in een gedwongen zwijgen hadden geuit en slechts zelden tot ruzie hadden geleid. Van alle bemanningsleden wist D.W. zich nog het minst te beheersen. Een kleine vergissing, concentratieverlies of een verkeerde opmerking kon de anderen op een fikse scheldpartij komen te staan. Hoewel Emilio niet vaker in de fout ging dan een ander kreeg hij het meest de wind van voren. Toen Yarbrough de nieuwe dagindeling had afgekondigd maakte Emilio een grapje over de disordo irregularis. D.W. had hem aangestaard tot Emilio zijn ogen neersloeg en gezegd: 'Als je niets zinnigs weet bij te dragen, hou dan je mond maar.' Emilio had dagenlang niets meer durven zeggen. Bij een andere gelegenheid had de provinciale overste aan het ontbijt op barse toon iedereen bijzondere taken opgelegd, waarbij Sandoz de vervelendste corvee had gekregen. Toen Emilio luchtig vroeg of hij verder nog iets bliefde overlaadde Yarbrough hem met een snelle stroom van uiterst beeldrijke Spaanse scheldwoorden. Door zijn zware tongval konden de anderen hem niet volgen, maar de strekking van zijn woorden was duidelijk genoeg. Anne had wel naar D.W. toe willen gaan om hem behoedzaam te vragen of hij niet een tikkeltje overdreef, maar voor ze het wist kreeg ze zelf een preek te horen over het feit dat ze had verzuimd een zoutvaatje af te dekken waardoor de inhoud was gaan zweven en Yarbrough bij het openen van het keukenkastje een sneeuwbui over zich heen had gekregen. Bij de woordenwisseling die volgde was ook George betrokken geraakt en ten slotte had zowel Sofia als Jimmy eraan te pas moeten komen om de zaak te sussen. Uiteindelijk raakte iedereen weer gewend aan het verdwijnen van de zwaartekracht. Niemand had nog last van misselijkheid, de ordo was weer van kracht en iedereen deed redelijk efficiënt zijn of haar werk. Om te beginnen werden diverse satellieten in een baan om de planeet gebracht om de samenstelling van de atmosfeer te bepalen en het oppervlak in kaart te brengen. Van een afstand waren duidelijk oceanen en continenten te onderscheiden. Groen en blauw waren de overheersende kleuren, met hier en daar rode, bruine of gele stroken, witte wolkenbanden en bijzonder kleine ijskappen. De planeet zag er anders uit dan de aarde, maar hij was heel mooi en had op iedereen een sterke aantrekkingskracht. De grootste verrassing was de abrupte hervatting van de radiosignalen. Zodra de asteroïde zich tussen een van de manen en de planeet bevond ontvingen ze buitengewoon sterke radiogolven. 'Ze richten hun zenders op de manen,' besefte Jimmy toen hij het systeem in kaart had gebracht. Toch was er op de satellieten geen spoor van eigen leven of van kolonies te ontdekken. 'Waarom zouden ze dat doen?' 'Er is geen ionosfeer!' riep George op een middag triomfantelijk uit. Hij kwam uit zijn hut zweven, waar hij de gegevens over de atmosfeer had bestudeerd. Het was een ingeving van hem geweest, net op een moment toen hij helemaal niet aan de radiosignalen dacht. 'Ze gebruiken de manen om de golven te richten.' 'Dat is het!' riep Jimmy vanaf de brug. Hij zweefde naar de grote kamer en klemde zich vast aan een van de stutbalken, om en om draaiend tot hij door de wrijving tot stilstand kwam. 'Daarom ontvingen we de uitzendingen op aarde elke vijftien en zevenentwintig dagen!' 'Dat kan ik niet volgen,' zei Anne vanuit de kombuis, waar ze samen met Sofia het middageten aan het klaarmaken was. 'Zonder ionosfeer die de radiogolven terugkaatst ben je aangewezen op gerichte signalen, net als bij ons van de microgolftorens,' legde George uit. 'Als je een groter gebied wilt bestrijken kun je een heel sterk signaal op een van de manen richten, waardoor het wordt teruggekaatst en op een groot deel van de planeet kan worden ontvangen.' 'En wat wij op aarde opvingen waren de golven die langs de manen de ruimte in schoten,' zei Jimmy, blij als een kind dat dit kleine raadsel uit de wereld was geholpen. 'Wat is een ionosfeer?' vroeg Anne. Jimmy keek haar met open mond aan. 'Ja, sorry, ik heb er weleens van gehoord, maar wat is het nou eigenlijk? Ik ben arts, Jim, geen astronoom!' George begon te lachen, maar Jimmy was te jong om de eerste Star Trek te kennen en zag het hilarische er niet van in. 'Nou goed,' begon Jimmy. 'Door de straling van de zon worden in de hogere atmosfeer elektronen van moleculen losgeslagen. Daardoor ontstaan ionen en die...' 'Luister eens even,' zei D.W., die van de brug naar de grote kamer kwam. 'Morgenochtend om negen uur mag je ons alles vertellen wat je hebt geleerd, maar ik heb nu wel wat anders aan mijn hoofd.' Met die woorden verdween hij in zijn hut, de anderen hoofdschuddend achterlatend. Anne wachtte tot de deur dicht was voordat ze naar Sofia keek. 'Wat zou hij mankeren? Of is het gewoon de tijd van de maand?' 'Het is zijn manier om zijn gevoelens te uiten. Dat is de commandant aan het woord,' antwoordde Sofia met een glimlach. 'Hij wil niet dat zijn manschappen al te enthousiast of al te neerslachtig worden, maar vooral niet dat we onze bestemming niet bereiken nu we eenmaal zover zijn gekomen. Er rust een grote last op zijn schouders.' 'Ik snap wat je bedoelt,' zei Anne onder de indruk, hoewel ze zich afvroeg of Sofia iets had gemist of alleen maar erg discreet wilde zijn. Het zou het laatste wel zijn, dacht ze. Er ontging Sofia maar weinig en ze kende D.W. erg goed. 'Heb jij een idee wat hij er zelf van vindt?' 'Daar laat hij niets over los. Zo te horen kunnen we op de planeet overleven. Misschien zal D.W. met een of twee van ons willen landen en de anderen aan boord laten.' Anne kneep haar ogen dicht en liet haar schouders hangen voor zover dit bij de heersende gewichtloosheid mogelijk was. 'O, Sofia, ik zou nog liever doodgaan dan hier een minuut langer dan noodzakelijk blijven.' Anne zag er ineens net zo oud uit als ze was en Sofia kreeg ineens het akelige voorgevoel dat ze in tranen zou uitbarsten. Ze sloeg haar armen om de oudere vrouw heen en drukte haar even tegen zich aan, zoals Anne wel honderd keer bij haar had gedaan. Het was geen impulsieve daad, want Sofia Mendes deed zelden iets in een opwelling, maar in dit geval had ze genoeg genegenheid ontvangen om iets te kunnen teruggeven. 'Ik ben dol op jullie allemaal, Sofia,' zei Anne lachend terwijl ze met haar mouw over haar neus wreef. 'En tegelijk heb ik meer dan genoeg van jullie gezelschap. Kom, laten we de jongens wat te eten gaan brengen.' De volgende ochtend was zwaarder en vermoeiender dan alles wat Anne ooit had doorstaan. Of doorzweefd, in dit geval. Ze had zich voorgenomen de hele discussie te volgen, maar ze was heel erg onrustig en dwaalde telkens met haar gedachten af tijdens de langdurige bespreking van de vraag of de brandstof van het landingsvaartuig in de atmosfeer van de planeet goed zou functioneren. De lucht was geschikt om in te ademen, alleen het weer baarde hen zorgen. Het was gloeiend heet aan het oppervlak en er was regelmatig sprake van onweersbuien en cyclonen, misschien een seizoenkwestie of anders het gevolg van de sterke energie die de drie zonnen uitstraalden. Marc gaf een grondige, maar weinig geruststellende uiteenzetting. Hij kon verschillende ecologische regio's onderscheiden, maar wat hadden die overwegend lavendelblauwe zones te betekenen? Het zou net zo goed een bloeiend loofbos kunnen zijn als een prairie, een sparrenbos of zelfs een reusachtig algenveld. 'Het is in elk geval heel uitgebreid,' zei Marc schouder ophalend. Andere regio's waren gemakkelijker te herkennen, al kon ogenschijnlijk open water in werkelijkheid moerasland blijken te zijn. Getijdezones waren opvallend uitgestrekt, wat niet verwonderlijk was gezien de aanwezigheid van twee manen. Er waren duidelijke hoefijzermeren en tal van rivieren. Marc dacht ook gecultiveerd land te zien. 'Alleen is dat niet makkelijk te onderscheiden van gemengd bos.' Laten we nou maar gaan, dacht Anne terwijl Marc maar door bleef zeuren. Wat een gezeik. Laten we onze spullen pakken, naar de planeet vliegen en gewoon zien wat er gebeurt, zelfs al kost het ons de kop. Ze verbaasde zich over haar eigen irritatie. Ze keek om zich heen en zag dezelfde ergernis in de ogen van de anderen, maar op dat moment zei Marc: 'En dit is de bron van de radiosignalen.' Iedereen zuchtte opgelucht terwijl Marc een plek niet ver van de kust aanwees. 'Dit lijkt een stad in een hooggelegen dal te zijn, omringd door bergen. Er zijn niet zoveel wegen als je zou verwachten, maar deze lijnen zijn misschien kanalen of zijarmen van de twee rivieren die je hier en hier kunt zien. Dit is misschien een haven. Deze halfronde inham lijkt me in elk geval een goede ankerplaats.' Ook elders op het continent waren aanwijzingen voor steden te vinden, maar omdat ze vanwege de muziek waren gekomen kwamen die niet als landingsplaats in aanmerking. Er bestond geen eensgezindheid over de vraag hoe dicht ze bij de stad in de bergen moesten landen. Alan Pace begreep de hele vraag niet. Hij wilde onmiddellijk en rechtstreeks met de stadsbevolking in contact treden. 'Sandoz zou de muziek al meteen kunnen gebruiken om te communiceren, net zoals de jezuïeten dat in de achttiende eeuw met de Guarnari-indianen deden. Bovendien kunnen we een voorbeeld nemen aan Xavier en Ricci, die zo snel mogelijk naar de steden van China en Japan wilden en eerst met de ontwikkelde klasse contact zochten.' 'Denk je niet dat we ze een rolberoerte bezorgen als we op klaarlichte dag uit de ruimte komen vallen?' vroeg D.W. aan Alan. 'We kunnen toch gewoon zeggen dat we uit Frankrijk komen?' opperde Emilio bedachtzaam. Zelfs Alan moest erom lachen. 'Misschien zullen ze helemaal niet zo verrast zijn. Wij mensen speculeren al eeuwen over het bestaan van andere beschavingen,' zei Jimmy grinnikend, maar zonder verder acht te slaan op Emilio. 'Met al die manen en zonnen in de buurt moeten ze hier wel geïnteresseerd zijn in astronomie.' 'Denk je dat echt, Jim?' vroeg Anne, die zich voor het eerst in de discussie mengde. 'Door die drie manen in het stelsel ligt slechts een klein deel van het planeet in het donker en dan nog maar voor korte tijd. Misschien hebben ze helemaal geen belangstelling voor de nachthemel.' 'Ze richten hun radiogolven wel op de manen,' zeiden Sofia en Jimmy tegelijkertijd. Iedereen lachte en Anne haalde haar schouders op en knikte om haar nederlaag toe te geven. 'Het lijkt mij het beste om de geavanceerdste plek op te zoeken,' zei George. Hij wees naar een meer in het gebergte rond de stad. 'Ik durf te wedden dat dit hier een stuwdam is waarmee ze stroom kunnen opwekken. Zie je? Dit zou de overlaat kunnen zijn. Als ze waterkracht kennen en radiogolven kunnen sturen, dan staan ze technisch gezien minstens op het niveau van de aarde in de negentiende of twintigste eeuw. Ze zijn dus waarschijnlijk behoorlijk ontwikkeld. Volgens mij moeten we het erop wagen en midden in de stad landen.' Marc was helemaal niet gelukkig met dat idee en deed een beroep op D.W. 'Vader, ik vind dat we meer van de planeet moeten weten voordat we contact zoeken, al was het alleen maar om voldoende gegevens over de atmosfeer en dergelijke te verzamelen en naar de aarde te sturen voor het geval er iets met ons gebeurt. We moeten eerst weten waar we aan toe zijn.' D.W. richtte zich tot Anne. 'Hoe lang zal het duren voordat we weer aan de zwaartekracht gewend zijn?' 'Volgens George is de planeet iets kleiner dan de aarde, dus de zwaartekracht zal vermoedelijk ook iets geringer zijn. Dat is een voordeel. Daar staat tegenover dat we allemaal spierweefsel en botmassa zijn kwijtgeraakt en dat onze voeten te slap zijn geworden om ver te kunnen lopen. Bovendien is iedereen uitgeput,' zei ze. 'Alan, ik weet dat je niets liever zou doen dan de instrumenten bekijken en met de Zangers meedoen, maar het kan een heel riskante onderneming zijn. Denk je echt dat je op dit moment in staat bent een crisis te doorstaan?' Pace trok een gezicht. 'Misschien niet.' 'Ik ook niet,' zei Anne. 'Het lijkt me het beste om twee tot drie weken uit te trekken om aan het zonlicht en de atmosfeer te wennen en weer op krachten te komen.' 'In die tijd kunnen we ook de flora en fauna bestuderen, in elk geval in de omgeving van de landingsplaats,' zei Marc. 'Misschien komen we er dan ook achter of we veilig iets kunnen eten of drinken...' De discussie werd nog uren voortgezet, maar uiteindelijk besloot D.W. dat ze genoeg voorraden voor een maand zouden meenemen en in een onbewoonde streek zouden landen, waarna ze de omgeving konden bestuderen en nieuwe plannen maken. Later beseften ze allemaal dat het opnieuw Emilio Sandoz was geweest die de doorslag had gegeven. 'Ik ben het met Marc en Anne eens dat we voorzichtig moeten zijn,' zei hij, 'maar ook voor de directe aanpak is veel te zeggen en ik zou niet weten hoe we een rationele keuze konden maken. Misschien is het daarom het beste op ons geluk te vertrouwen.' Tot zijn eigen verbazing voegde hij eraan toe: 'Als God ons hier heeft gebracht, dan zal Hij ons nu niet ineens in de steek laten.' Het was niet helemaal een onvoorwaardelijke geloofsverklaring, maar Anne was de enige die dat merkte. 19 Landing op Rakhat: 13 oktober 2039, aarde-relatief De volgende dagen waren de zwaarste die ze hadden meegemaakt, zowel fysiek als mentaal. Uit de grote voorraden aan boord moesten ze de instrumenten, kleren en levensmiddelen kiezen die ze op de planeet waarschijnlijk het beste konden gebruiken, waarna alles in het landingsvaartuig gebracht moest worden. De systemen van de asteroïde moesten op de automatische piloot worden gezet voor de duur van hun afwezigheid. De radio moest worden afgestemd op het ontvangen van hun berichten, die vervolgens in gecodeerde vorm naar de aarde zouden worden doorgestuurd. De boordcomputers moesten worden ingesteld op bediening van afstand. D.W. keek iedereen op zijn vingers en herstelde de nodige vergissingen. Anne had aanvankelijk een hekel aan zijn arrogantie gehad, maar ze begon haar mening te herzien. D.W. had niet voor niets de touwtjes in handen genomen. Toch kon ook zijn supervisie niet verhinderen dat het op het laatst een hectische toestand werd. Iedereen was diep vanbinnen bang dat ze iets hadden vergeten of dat ze een fout hadden gemaakt die iemand het leven zou kosten of op een andere ramp uit zou lopen. Toen D.W. iedereen ten slotte bij elkaar riep hadden ze allemaal het gevoel alsof ze aan de rand van de afgrond stonden. 'Om vijf uur vanmiddag moeten jullie klaar zijn met je werk,' zei hij. 'Daarna laat je het verder maar. Denk niet aan wat er allemaal mis kan gaan, het is nu van belang dat iedereen zijn hoofd erbij houdt. Jullie zijn veel te opgewonden, dus ga vanavond vroeg naar bed en probeer in elk geval te rusten. Morgenochtend om negen uur is er een laatste mis voordat we landen.' D.W. keek zijn vermoeide bemanningsleden een voor een glimlachend aan. 'We zullen het best redden. Ik durf blindelings op jullie te vertrouwen, afzonderlijk en als team. En voordat jullie gaan slapen, denk dan nog eens aan wat Emilio heeft gezegd: God heeft ons niet helemaal hierheen gebracht om ons nu in de steek te laten.' Die avond ging Anne zwevend door de grote ruimte naar de kamer van D.W. Ze klopte zachtjes op de deur, want ze wilde hem niet storen als hij al lag te slapen. 'Wie is daar?' riep hij zacht. 'Anne.' Even later ging de deur open. 'Hallo. Kom binnen. Ik zou je wel een stoel willen aanbieden, maar ja...' Ze glimlachte en probeerde een plekje te vinden waar ze enigszins gemakkelijk kon blijven zweven. Het zou een goed onderwerp voor een doctoraalscriptie zijn, dacht ze. Cultureel bepaalde omgangsvormen bij gewichtloosheid. 'Ik heb niet lang nodig, D.W. Jij hebt zelf ook rust nodig. Ik wilde je alleen vragen of je het ermee eens bent dat Emilio morgen als eerste voet aan land zet.' Er viel een stilte en Anne zag hem over het voorstel nadenken. Het zou geen historisch ogenblik worden, althans niet voor het grote publiek. Geen verslaggevers, geen fotografen of cameraploegen zouden aanwezig zijn. In een met informatie en publiciteit overladen wereld, waarin geen privéleven meer leek te bestaan en alles zichtbaar werd gemaakt, was de Stella Maris in alle rust en afzondering aan zijn missie begonnen. In overeenstemming met de traditie van de jezuïeten zou er geen ruchtbaarheid aan worden gegeven wie als eerste de planeet betrad, zelfs niet in het interne verslag aan de generale overste... wie dat dan ook mocht zijn tegen de tijd dat het bericht doorkwam. Toch was D.W. als natuurlijke en aangewezen leider degene die het risico op zich moest nemen, maar ook degene die er het meest aanspraak op mocht maken. Het idee voor de missie mocht dan van Emilio Sandoz afkomstig zijn, de onderneming was inmiddels vooral de oogappel van D.W. Yarbrough geworden. Niemand had harder of langer gewerkt, niemand was er zo in opgegaan of had zich zo in de details verdiept. Anne wist dat en ze had er respect voor. Na geruime tijd keek hij haar aan met een intense blik, die zijn ogen bijna op één lijn bracht. Ze kon zien dat hij bezig was een besluit te nemen en ze keek zo neutraal mogelijk terug om hem niet te beïnvloeden. Zijn gezicht was weerloos en toen hij begon te praten was er niets van een accent te bespeuren. 'Jij vindt dat het passend zou zijn? Denk je niet dat er sprake zou zijn...' Hij aarzelde even. 'Dat iemand zou denken dat ik hem een vriendendienst wilde bewijzen?' 'Dat lijkt me uitgesloten, D.W., anders zou ik het niet eens hebben gevraagd.' Je hoeft je niet te schamen, wilde ze zeggen. Het is heel makkelijk om van hem te houden, ik begrijp het best. 'Ik denk dat de anderen het ermee eens zullen zijn en dat het heel veel voor hem zou betekenen, in spiritueel opzicht.' Ze kuchte even, verlegen door het gebruik van dat woord. 'Natuurlijk is dat jouw terrein, maar ik...' D.W. maakte een achteloos gebaar met zijn hand. 'Welnee, ik snap het heel goed. Ik ga op jouw oordeel af. Jij bent veel vertrouwder met hem dan ik ooit ben geweest, Anne.' Hij keek haar aan om te zien of ze dat accepteerde en daarna wreef hij over zijn ogen, die roodomrand en bloeddoorlopen waren in zijn bleke, ingevallen gezicht. 'Goed, ik vind het prima. Hij mag als eerste naar buiten, als het tenminste veilig genoeg lijkt. Het kan best zijn dat we eenmaal op de grond besluiten dat het veel te riskant is.' 'Heb het lef niet, D.W.!' riep Anne. 'Als je het waagt ons aan boord te houden knaag ik me desnoods een weg naar buiten. Een knappe jongen die me tegenhoudt.' D.W. lachte. In plaats van hem in haar armen te nemen stak ze haar hand uit. Hij pakte die, bracht hem tot haar grote verbazing naar zijn lippen en kuste hem licht, zonder zijn ogen van haar gezicht af te houden. 'Welterusten, Miz Edwards,' zei hij, weer op en top een Texaanse herenboer voor zover hij dat zwevend in zijn trainingspak kon zijn. 'Slaap goed, hoor je?' Iedereen had die nacht zijn eigen manier om zich op de dood en op de een of andere vorm van wederopstanding voor te bereiden. Sommigen gingen te biecht, anderen bedreven de liefde, weer anderen vielen uitgeput in slaap en droomden van hun jeugdvrienden of van lang vergeten grootouders. Iedereen had zijn eigen manier om zijn angst kwijt te raken, om zich met zijn leven tot nu toe te verzoenen en open te staan voor wat de ochtend zou brengen. Voor sommigen was er sprake geweest van een keerpunt, van een pijnlijk besluit dat nu gerechtvaardigd leek te worden. Sofia Mendes nam de gelegenheid te baat om vrede te sluiten met wat voor haar zelfs nu nog 'de tijd vóór Jaubert' was. Jimmy Quinn was blij dat hij zijn moeder had achtergelaten en zijn leven in eigen hand had genomen. Marc Robichaux en Alan Pace hadden allebei het gevoel dat ze tot nu toe het juiste spoor hadden gevolgd. Ze beschouwden hun werk als een vorm van gebed en ze vertrouwden erop dat God het ook zo zou zien en hen in staat zou stellen daarmee door te gaan. Voor Anne en George Edwards, evenals voor D.W. Yarbrough en Emilio Sandoz, gaf deze hele reis zin aan allerlei ogenschijnlijk toevallige handelingen, aan beslissingen en keuzes die ze ooit hadden genomen zonder bij de gevolgen stil te staan. En allemaal dachten ze: als ik het over moest doen zou er niets veranderen. Toen het eenmaal zover was hadden ze stuk voor stuk de overtuiging dat het zo moest zijn, ook nu het landingsvaartuig met veel lawaai schokkend en trillend daalde en elk moment in stukken leek te kunnen breken, ook nu de hitte aan boord voelbaar werd en ze levend dreigden te verbranden in de atmosfeer van de planeet waarvan ze de naam niet kenden. Ieder van hen was blij hier te zijn. Op hun eigen manier gaven ze zich over aan de wil van God en geloofden dat dit onvermijdelijk was. Allemaal waren ze God dankbaar, al was het maar tijdelijk. Maar Emilio Sandoz daalde sneller dan wie ook. Zijn angst en twijfel vielen bijna letterlijk van hem af en hij was de enige die zich niet vasthield terwijl de anderen zich aan riemen of armsteunen vastklemden. En toen het allesoverstemmende gebrul van de motoren wegstierf en vervolgens overging in een bijna net zo oorverdovende stilte, leek het alleen maar normaal dat hij degene was die naar de luchtsluis ging, de buitendeur opende en naar buiten stapte, in het felle licht van sterren die vanaf de aarde niet meer dan speldenpunten waren. Hij zoog de lucht in die door onbekende planten was gevormd en viel snikkend op zijn knieën toen de leegte in zijn binnenste na die lange weg eindelijk werd gevuld en hij met heel zijn hart geloofde dat zijn liefde door God was beantwoord. Daarna stond hij op, lachend en huilend tegelijk, en draaide zich in opperste verrukking met gespreide armen om naar de anderen. Het was een onvergetelijk moment, want wie zijn gezicht zag besefte dat dit de transcendentie van zijn ziel was. Allemaal voelden ze trouwens die duizelingwekkende gelukzaligheid toen ze wankelend en knipperend met hun ogen uit de technologische moederschoot kwamen, wedergeboren in een nieuwe wereld. Zelfs de altijd zo nuchtere Anne liet zich door de emoties meeslepen en bedierf het moment niet door hardop te suggereren dat de verrukking waarschijnlijk het gevolg was van opluchting over de behouden aankomst of van de plotselinge daling van de bloeddruk in hun hersenen door de verticale landing. Zelfs George, die geen enkele behoefte voelde om in een hogere voorzienigheid te geloven, kon zich niet helemaal onttrekken aan het idee dat er iets bijzonders gebeurde. De eerstvolgende dagen waren even opgetogen als hilarisch. De bemanningsleden van de Stella Maris waren net kinderen op een dagje uit in het paradijs die alle nieuwe dingen een naam gaven: neem-mij's en olifantvogels, springers en lopers, zwarte jezuïeten en bruine franciscanen, schuimers en kruipers, langneuzen en bontstaarten, kleine groene mannetjes, blauwruggen, bloemkoppen en Richard Nixons, dieren die gebukt naar voedsel zochten. Er waren ook zwart-witte dominicanen om de collectie kloosterordes compleet te maken. Er waren ook schildpadbomen met kromme zaaddozen, pindastruiken met gepaarde bruine bloemen, babyvoetjes met heel tere blaadjes en zwijnenplanten waarvan de bladeren op varkensoren leken. Ecologisch was het heel normaal: lucht om in te vliegen, water om in te zwemmen, aarde om in te graven en vegetatie om te eten of als schuilplaats te dienen. De principes waren hetzelfde als op aarde. Vorm was afhankelijk van functie, planten zochten het zonlicht, partners werden gelokt door middel van baltsgedrag, nakomelingen waren óf heel talrijk óf schaars en goed verzorgd, schutkleuren of felle tinten werden gebruikt om belagers af te schudden. Maar de diversiteit en vindingrijkheid van de dieren waren adembenemend, net als de schoonheid van het plantenleven. Anne en Marc keken met de ogen van darwinisten en waren opgetogen over alles wat ze zagen. 'God, wat is dit fantastisch!' zeiden ze allebei meer dan eens, hoewel met een verschillende bedoeling. En ze liepen allebei ook nog van hot naar her als de anderen al bekaf op de grond waren gaan zitten. 'Dit moeten jullie zien!' riepen ze. 'Vlug, voordat hij weg is!' Maar uiteindelijk was iedereen net zo verrukt als zij door alle schoonheid en wonderbaarlijke ontdekkingen. D.W. was als een drugssmokkelaar laag over een zee en een bos aangevlogen. Impulsief had hij besloten op de eerste de beste open plek te landen in plaats van op de vlakte die Marc had aangewezen. Omringd door de dikke stammen en hoge planten konden ze zich tamelijk veilig en onopgemerkt wanen. Als het weer het toeliet sliepen ze buiten, zonder wapens, te naïef en te goed van vertrouwen om zich zorgen te maken over eventuele roofdieren of gifplanten. Ze hadden tenten opgezet ter beschutting tegen de zware regenbuien die plotseling konden losbarsten, wat niet wegnam dat ze regelmatig doornat werden. Niemand maalde erom. De nachten duurden slechts kort en overdag was het zo warm dat ze snel droog werden in het door de bladeren verstrooide licht van de zonnen, loom uitrustend als honden bij de open haard. Zelfs in hun sluimering was de invloed van de omgeving merkbaar. De wind voerde de geuren mee van ontelbare planten, geuren die aan stefanotis, dennen, stinkende helm, citroen, jasmijn en gras deden denken en toch net iets anders waren; de zware, vochtige geur van rottende bladeren, aangevreten door onbekende bacteriën, alles overstemd door het scherpe, eikachtige parfum van de kruiden waarop ze lagen. De geluiden waren die eerste drie lange dagen steeds anders, een verward koor van gefluit, gekrijs en gezoem. Na een tijdje konden ze sommige dieren herkennen: de 'kleine groene mannetjes', een soort hagedissen, aan hun schrille keelgeluid en een schubbig beestje op twee poten dat een verbazingwekkend hard schurend geluid voortbracht. De meeste geluiden bleven echter even raadselachtig als de God die sommigen aanbaden. Ze waagden zich doorgaans niet ver van de open plek met het landingsvaartuig en de tenten, zodat ze elkaar voortdurend konden horen of zien. Maar na al die tijd samen had iedereen er weleens behoefte aan alleen te zijn om de nieuwe ervaringen te verwerken, rustig na te denken en dan weer door te gaan met ontdekken. Het verbaasde Sofia daarom niet toen ze Emilio op een keer alleen aantrof, met zijn rug tegen een rotsblok dat net als zandsteen uit verschillende lagen was gevormd. Zijn ogen waren gesloten en het was net alsof hij zat te slapen. De werkelijkheid, dacht ze later, kan soms even abrupt veranderen als het gekleurde glas in een caleidoscoop. Nu ze naar de nietsvermoedende Sandoz keek besefte ze plotseling dat hij geen jonge man meer was. En ze verbaasde zich over de golf van emotie die door haar heen ging. Als hij niet studeerde maakte hij grapjes en door zijn werklust en humor had hij leeftijdloos geleken. Door hun samenwerking had ze hem wat beter leren kennen en een geestverwant in hem gezien, iemand die steeds opnieuw moest beginnen, in een andere plaats en onder andere omstandigheden, met nieuwe talen, nieuwe mensen, een nieuwe opdracht. Wat ze met elkaar gemeen hadden was de voortdurende confrontatie met snelle veranderingen, het gevoel steeds onder druk te staan en aan onredelijke eisen te moeten voldoen. Sandoz moest dus een flexibel mens zijn, iemand die zich gemakkelijk aanpaste maar niet autoritair was. Misschien zag hij zichzelf als een ervaren ambachtsman die werk op bestelling leverde. Ze vroeg zich af of hij ooit van zijn leven iemand een directe opdracht had gegeven. Afgaande op haar eigen ervaring met Emilio Sandoz als taaldocent was ze geneigd te denken dat hij totaal niet tot bevelen in staat was. Dat alles versterkte wellicht de indruk die ze altijd al had gehad, namelijk dat hij nooit helemaal volwassen was geworden. Daardoor was hij zo gewillig bereid zich aan zijn superieuren te onderwerpen, een volgzaamheid die bij de jezuïeten schering en inslag was maar niet goed paste bij zo'n intelligente en energieke man. Hij was niet kinderachtig, maar wel degelijk kinderlijk. Toch had hij nu diepere rimpels rond zijn ogen en mond dan toen ze hem had leren kennen. Dat krijg je als je je halve leven aan zo'n naijverige god wijdt, dacht ze. Maar hoe lang had zij zelf aan Jaubert vastgezeten? En wat had ze voor die tijd gedaan...? Het was niet aan haar om over Sandoz te oordelen. Sofia liep zachtjes over de knisperende bosgrond en ging op haar hurken zitten. Een zilvergrijze haarlok hing over zijn voorhoofd en ze stak aarzelend haar hand ernaar uit, alsof het een vlinder was. Plotseling deed hij zijn ogen open en ze nam haastig haar toevlucht tot wat Anne haar had geleerd. 'Sandoz!' riep ze terwijl ze speels de grijze lok pakte en voor zijn ogen hield. 'Moet je zien! Je begint grijs te worden, oude man.' Hij lachte. Ze stond op en keek om zich heen alsof er in heel deze wereld iets interessanters te vinden kon zijn dan deze man bij wie ze stond. 'En, ben je blij met je keuze?' Ze zei niets en Emilio herhaalde zijn vraag. 'Ben je blij dat je bent meegegaan?' 'Ja, heel blij.' Sofia keek naar het bos en maakte een weids gebaar voordat ze zich naar hem omdraaide. 'Dit maakt het allemaal de moeite waard, vind ik.' Ze was zich er voortdurend van bewust dat hij haar verleden kende en ook nu vroeg ze zich af of hij daardoor minder over haar dacht, 'Ik droomde vannacht dat ik in de lucht zweefde,' zei Emilio. 'En in die droom vroeg ik mezelf af waarom ik het nooit eerder had gedaan, zo makkelijk was het.' 'Dat is de vorming van nieuwe dendrieten tijdens je remslaap,' antwoordde ze. 'Je hersenen reageren op de langdurige gewichtloosheid en alle nieuwe ervaringen die je hier opdoet.' Emilio keek haar bedachtzaam aan. 'Volgens mij breng je veel te veel tijd met Anne door. Wat mankeert de vrouwen op deze missie toch?' vroeg hij ineens. 'Als je in het woordenboek "prozaïsch" opzoekt krijg je de definitie "niet vatbaar voor romantiek" en word je verwezen naar Mendes, Sofia. Als je het weten wilt, voor mij was die droom een religieuze openbaring.' Sofia besefte dat hij had zitten bidden. Hij klonk luchtig en ironisch, maar ze had zijn gezicht die dag gezien en ze wist dat hij het meende. Ze spande zich in om een woord te vinden voor de emotie die ze voelde en ten slotte realiseerde ze zich dat het tederheid was. Dat is onmogelijk, dacht ze. Dat mag niet gebeuren. 'Je hebt me weer teruggebracht in de werkelijkheid,' zei hij. 'Of was er nog een andere reden voor je bezoek?' Ze knipperde met haar ogen. 'O ja. Er is werk aan de winkel. Anne vroeg of ik je wilde halen.' 'Er is toch niemand gewond?' Hij stond snel op. 'Nee, maar Robichaux gaat beginnen met zijn voedselexperiment en Anne heeft je hulp nodig.' Op de terugweg naar de open plek praatten ze over ditjes en datjes, maar Sofia was op haar hoede en wilde niet laten blijken dat ze een deel van de last op haar schouders had genomen die Emilio zonder dat ze het wist al veel langer had gedragen. Sofia Mendes had per slot van rekening geleerd te overleven door zich af te sluiten voor haar eigen gevoelens en die van anderen. Het was een middel dat ze met goed gevolg had gebruikt om zichzelf te beschermen en nu wendde ze het aan om een ander in bescherming te nemen. Ik ben een Mendes, dacht ze. Ik kan alles. Anne keek op van haar aantekeningen toen Emilio en Sofia op de open plek kwamen. Het is gebeurd, dacht ze, maar ze ging meteen aan het werk. 'We beginnen met een klein stukje vlees,' zei ze tegen de anderen, die in een kring voor de hospitaaltent waren gaan zitten. 'Marc heeft zich als vrijwilliger gemeld, maar hij heeft nog last van zijn maag na de gewichtloosheid en ik wil hem niet te veel op de proef stellen. Jimmy is groot en gezond en hij eet alles wat los- en vastzit, dus ik denk dat hij wel een dosis vergif kan hebben.' Jimmy lachte tamelijk gespannen. Anne maakte geen grapje. 'Emilio, jij en ik houden hem vierentwintig uur continu in de gaten,' vervolgde Anne. 'Ik neem de eerste drie uur voor mijn rekening, daarna is het jouw beurt.' 'Waar moet ik op letten?' vroeg Emilio, die tussen Alan en George was gaan zitten. 'Braken is meestal het eerste symptoom, gevolgd door buikpijn en diarree, variërend van gewone buikloop tot levensgevaarlijk verlies van bloed en vocht. In het ergste geval,' zei ze ernstig, zonder haar blik van Jimmy af te wenden, 'treden er hersenbloedingen op en worden darmen, lever en nieren al dan niet blijvend beschadigd.' 'Dit experiment heeft niet de toestemming van Volksgezondheid,' merkte Jimmy op. 'Zelfs niet voor ratten die eigenhandig hun toestemming op schrift hebben gezet,' beaamde Anne. 'Maar dit is geen gewoon onderzoek, Jimmy, je weet welk risico je loopt. Marc en ik hebben allerlei proeven gedaan, maar de planten en dieren hier bevatten tal van chemische substanties. Alan heeft aangeboden je plaats in te nemen als je je mocht bedenken.' Jimmy bleef bij zijn aanbod en ze begonnen met een stukje geroosterd vlees van een van de kleine groene mannetjes, die overal te vinden waren en zich gemakkelijk lieten vangen. Iedereen keek gespannen toe terwijl Jimmy een eerste hap nam. 'Hou het een halve minuut in je mond en spuug het daarna uit,' zei Marc. 'Voel je iets vreemds aan je lippen of in je mond?' 'Nee,' zei Jimmy, 'het smaakt niet gek. Er zou wel wat zout op mogen, maar verder is het net kip.' Er klonk allerwegen gekreun, zoals hij had verwacht, en dat deed hem veel genoegen. 'Neem nog een stukje, maar dit keer slik je het door,' zei Marc. Jimmy kloof het overgebleven vlees van de twee pootjes en werd onmiddellijk uitgescholden door Marc, tot ieders verbazing, omdat ze Marc nog nooit hadden horen schelden. 'Doe dat nooit meer, hoor je? Een stukje, zei ik! Er zijn regels en daar heb je je maar aan te houden.' Jimmy stamelde beschaamd een excuus. Het risico dat hij had genomen leverde geen nadelige gevolgen op, ook niet toen er vierentwintig uur waren verstreken. Het vlees van de kleine groene mannetjes leek net zo onschadelijk als het regenwater dat ze hadden gedronken. Daarna moesten andere dieren eraan geloven, waarbij Jimmy steeds als eerste van het vlees proefde. Als hij niet ziek werd kwamen Alan en D.W. aan de beurt, gevolgd door George, Marc en ten slotte Sofia. Anne en Emilio hielden de administratie bij en stonden klaar om in te grijpen zodra iemand ziek dreigde te worden. Na Jimmy's eerste overtreding hield iedereen zich strikt aan de voorschriften. Als iemand een verdoving of tinteling in zijn mond voelde die op vergiftiging kon wijzen, werd het desbetreffende dier zorgvuldig beschreven en het vlees voortaan vermeden. Als het vlees goed leek en redelijk smaakte namen ze nog een hapje, gevolgd door een pauze van vijftien minuten. Pas als er een uur later nog geen nadelige effecten merkbaar waren durfden ze ervan uit te gaan dat ze net zo fortuinlijk waren geweest als Jimmy de eerste keer. Lang niet alles smaakte even goed. De meeste bladeren die ze proefden waren bitter en veel vruchten zuur, terwijl Jimmy op een gegeven moment een hevige aanval van buikloop kreeg. Alan kreeg huiduitslag en Marc moest een keer overgeven, maar langzamerhand ontstond er een lijst van dingen die ze ogenschijnlijk zonder gevaar konden eten, ook al was het nog onduidelijk of ze daarmee voldoende voedingsstoffen binnenkregen. Daarvoor moesten ze eerst helemaal overstappen van de meegenomen levensmiddelen op een dieet van lokale voedselbronnen. De planeet maakte een gastvrije indruk en ze waren zo tevreden dat de weken voorbijgingen zonder dat ze naar de Stella Maris terugkeerden. Ze begonnen zich thuis te voelen in de onbekende wereld met zijn uitbundige natuurschoon, de warmte van de zonnen en de beschutting van het bos met zijn potentiële voedselbronnen, alsof ze welkom waren op deze welwillende planeet. Het eerste en enige verontrustende teken was niets anders dan dat Alan op een morgen niet wakker werd. D.W. had de touwtjes al laten vieren en liet hem slapen tot de anderen bijna klaar waren met ontbijten. Zijn opgewekte stemming sloeg om toen hij Alan eerst met zijn voet aanstootte en hem vervolgens bij zijn schouder pakte zonder dat er iets gebeurde. Hij riep Anne, die aan zijn stem hoorde dat ze haar verbanddoos moest meenemen. Ze begon tegen Alan te roepen en te praten terwijl ze hem onderzocht. Luchtwegen open, ademhaling en polsslag onregelmatig. 'Alan, word wakker, lieverd. Toe nou, we weten dat je er bent,' zei ze bemoederend, maar D.W. was al bezig hem het laatste oliesel toe te dienen. Zijn pupillen waren verwijd en hij had een starre blik in zijn ogen. 'Vader Pace!' riep ze. 'De mis begint zo!' Het was een wanhoopspoging om tot hem door te dringen en hem terug te halen van zijn laatste reis. Zijn hart klopte steeds zwakker. Op aarde zou hij al aan het infuus hebben gelegen en een elektroshock hebben gekregen. In haar praktijk was ze niet gewend aan mensen die vreedzaam overleden en ze had geleerd tot het uiterste te vechten om iemand te reanimeren. Vijftien minuten later pakte iemand haar bij haar schouders en trok haar weg van het lichaam. Anne schikte zich in het onvermijdelijke. Ze bleef bij Alan zitten en hield zijn slappe hand vast tot D.W. hem over de roerloze en al bijna koude borst van Pace legde. 'We moeten autopsie verrichten,' zei ze. D.W. knikte zwijgend: ze moesten weten wat de doodsoorzaak was. 'En snel ook. Zonder hulpmiddelen in deze hitte...' 'Ik begrijp het. Ga je gang.' George had meer van Anne geleerd dan hem lief was en fabriceerde een langwerpige tafel voor haar, afgeschermd met behulp van stukken zeildoek uit het landingsvaartuig. Daarna vulde hij een paar jerrycans met water uit een beek, evenals de douchezakken van stevig zwart plastic die hij in het zonlicht liet opwarmen, zodat ze zich na afloop kon wassen. Sofia was voldoende van de schok hersteld om hem te helpen zijn tent af te breken en een eind verderop weer op te zetten, apart van de andere. 'Bedankt,' zei hij zachtjes terwijl ze aan het werk waren. 'Anne heeft het altijd moeilijk als ze een patiënt verliest. Daar wen je nooit aan. Het is beter als we de komende tijd op onszelf kunnen zijn.' Emilio had Alans lichaam inmiddels op de ruwe tafel gelegd en bleef in de geïmproviseerde tent achter nadat D.W., Jimmy en Marc waren weggegaan. 'Wil je dat ik je help?' vroeg hij, hoewel hij nu al wit om zijn neus zag. 'Nee,' antwoordde ze bars. 'Neem me niet kwalijk, maar zoiets kun je beter niet zien. Zelfs niet horen. Ik heb duizend keer sectie verricht, schat, ik ben eraan gewend.' Maar dit was ze niet gewend: het lichaam van een pas overleden vriend. Het was zelfs een van de ergste dingen die ze ooit had moeten doen, ondanks al haar grimmige ervaringen. Het was ook een volslagen vruchteloze bezigheid. Uren later maakte ze het lijk zo goed en kwaad als het ging dicht en riep ze de jezuïeten, die het lichaam aankleedden en in een rouwkleed van felgeel plastic wikkelden, even ongepast en onaanvaardbaar als de dood die het verhulde. De avond begon te vallen. Terwijl de anderen zwijgend rond het kleine kampvuur zaten nam Anne een douche om de stank van bloed, stukjes hersenen, ontlasting en maaginhoud van zich af te spoelen en te proberen de beelden en geluiden van de sectie van zich af te zetten. Toen ze zich met natte haren bij de anderen voegde, in haar gewone kleren en zo te zien rustig, was het al te donker om te kunnen zien hoe moe en ontdaan ze was. D.W. dacht misschien dat ze het er werkelijk niet moeilijk mee had, dat ze gehard was door haar werk en haar emoties in de hand kon houden. Daarom vroeg hij haar meteen of ze iets had gevonden. 'Laat haar maar met rust,' zei George, die een arm om Anne heen sloeg en haar mee naar hun tent wilde nemen. 'Morgen is er weer een dag.' 'Nee, het gaat wel,' zei Anne, ook al was dat niet waar. 'Het is trouwens snel verteld. Ik heb geen duidelijke doodsoorzaak kunnen vaststellen.' 'Hij had toch uitslag?' vroeg Marc zachtjes. 'Misschien was het een allergische reactie op de vruchten die hij heeft gegeten.' 'Dat was dagen geleden,' antwoordde Anne geduldig. 'Die uitslag was vermoedelijk maar een oppervlakkige huidaandoening. Ik heb geen verhoogd histaminegehalte in zijn bloed gevonden, maar het is beter om alles te vermijden wat hij gisteren heeft gegeten.' Ze draaide zich om naar de tent. Ze verlangde ernaar in de armen van George te liggen en zich door hem te laten troosten. 'Misschien had hij een aneurysma in zijn hersenen,' zei Emilio. 'Iedereen kan een beroerte krijgen.' Anne begreep dat ze allemaal een verklaring wilden hebben. Mensen zochten een reden om de willekeur en de stompzinnigheid van de dood te vergeten. Ze was al twintig uur in touw. De anderen ook, maar die hadden alleen op de uitslag gewacht. Anne zette haar handen op haar heupen en keek strak naar de grond terwijl ze diep inademde om haar woede te bedwingen. 'Emilio,' zei ze op zachte, afgemeten toon, 'ik heb de autopsie zo grondig verricht als onder deze omstandigheden maar mogelijk is. Wat wil je van me horen? Er was nergens een gesprongen ader te zien, geen bloedstolsels in zijn hart of longen, geen ontsteking van zijn maag of darmen. Er zat geen vocht in zijn longen, zijn lever zag er opmerkelijk goed uit, er mankeerde niets aan zijn nieren en blaas. Er was ook geen sprake van een beroerte,' zei ze met gesmoorde stem, want het onderzoek van de hersenen was het zwaarst geweest. 'Ik heb niets kunnen vinden waar een doodsoorzaak uit af te leiden valt. Hij is gewoon gestorven, vraag me niet waarom. Mensen zijn nu eenmaal sterfelijk, of niet soms?' Ze maakte aanstalten om weg te lopen, op zoek naar een stil plekje waar ze uit kon huilen. Ze schreeuwde het bijna uit toen ze D.W. hoorde vragen: 'Hij had toch iets aan zijn been? Het was maar een schrammetje en we zijn allemaal wel gebeten, maar misschien... Er moet toch een reden zijn, Anne...' 'Een reden?' Ze draaide zich met een ruk naar hem om en hij zweeg abrupt, opgeschrikt uit zijn gepeins. 'Wil je een reden horen? Deus vult, pater. God heeft het zo gewild, nou goed?' Het was bedoeld om D.W. en de anderen te choqueren en ze zag met grimmige voldoening dat het werkte. D.W. verstrakte en bleef met open mond zitten, Emilio keek haar ontsteld aan en Marc knipperde met zijn ogen, verbaasd over de felheid waarmee ze zijn geliefde uitspraak tegen hen gebruikte. 'Waarom kunnen jullie daar zo slecht tegen, heren?' vroeg Anne, die strak terugkeek. 'Hoe komt het dat we God danken voor al het goede en dat de dokter de schuld krijgt als er iemand doodgaat? Als de patiënt het haalt prijzen we de hemel, maar als hij sterft heeft de arts het gedaan. Ik zou verdomme de dag weleens willen beleven dat iemand God de schuld geeft en niet mij.' 'Anne, D.W. heeft niet gezegd dat jij...' Het was de stem van Jimmy. George legde een hand op haar arm, maar ze schudde hem van zich af. 'Nou en of hij dat deed! Je wilt toch een reden? Ik kan er maar een bedenken, of je het leuk vindt of niet. Ik weet niet waarom hij is gestorven. Ik heb niets verkeerds gedaan. Soms gebeuren die dingen, verdomme nog aan toe!' Haar stem sloeg over, wat haar nog bozer en radelozer maakte. 'Soms gaan ze zomaar dood, ook al hebben ze de beste medische zorg ter wereld, ook al doet een arts alles wat hij kan, ook al zijn het fantastische musici, ook al waren ze een dag ervoor nog zo gezond als een vis en veel te jong om dood te gaan. Soms gebeurt het gewoon. Als je wilt weten waarom moet je bij God zijn, niet bij mij.' Ze begon te huilen en George nam haar in zijn armen. 'Niemand geeft jou de schuld, Anne,' zei hij zachtjes. Dat wist ze ook wel, maar op dit ogenblik leek het alsof ze heel erg tekort was geschoten. 'O, verdomme, George,' fluisterde Anne. Ze veegde met een mouw over haar neus, maar de tranen bleven komen. 'Wat een rotzooi. Eigenlijk vond ik hem niet eens zo aardig.' Jimmy en Sofia waren naast haar komen staan, maar ze keek recht naar de jezuïeten in het gezelschap. 'Hij is helemaal hierheen gekomen vanwege de muziek en nu zal hij die nooit horen. Is dat eerlijk? Hij zal de instrumenten nooit te zien krijgen. Wat had het voor zin om hem helemaal naar deze planeet te laten komen? Dat is toch zeker een vieze vuile rotstreek van God?' In de lange maanden aan boord van de Stella Maris waren veel verhalen verteld. Iedereen had nog wel zijn of haar geheimen, maar Marc Robichaux was een van degenen die over zijn jeugd had verteld. Marc behoorde niet tot de mensen die op hun zevende al wisten dat ze tot het priesterschap waren geroepen, maar erg veel schelen deed het niet. Hij was vijf jaar toen er bij hem acute leukemie van de lymfklieren werd vastgesteld en hij had het geluk in Canada te wonen, waar de gezondheidszorg toereikend was. 'Leukemie is niet eens zo erg,' vertelde hij. 'Je bent voornamelijk heel erg moe en daardoor wil je eigenlijk alleen maar slapen. Alleen de chemotherapie was afschuwelijk.' Zijn moeder deed wat ze kon, maar ze had nog meer kinderen om zich om te bekommeren en een groot deel van de dagelijkse zorg werd overgelaten aan zijn oma van vaderskant. Zijn vader had kort na de diagnose het gezin in de steek gelaten en wellicht om het gedrag van haar zoon te compenseren bracht ze veel tijd door aan het ziekbed om over het oude Québec te vertellen en met de jongen te bidden. Ze vertelde hem ook over een nieuwe operatietechniek, een autologe beenmergtransplantatie, waar ze het volste vertrouwen in had. 'Deze vorm van leukemie was een paar jaar eerder nog ongeneeslijk geweest en ik overleefde de transplantatie zelf maar nauwelijks,' zei Marc. 'Maar na een paar weken voelde ik me wedergeboren. Mijn oma geloofde vast dat er een klein wonder was gebeurd, dat dit Gods bedoeling was.' 'En jij, Marc?' vroeg Sofia. 'Geloofde jij ook dat het een wonder was? Heb je daarom besloten geestelijke te worden?' 'O nee, ik had alleen maar belangstelling voor ijshockey,' antwoordde hij. Er klonk verbaasd gelach en toen niemand hem geloofde zei hij dat hij op school een van de beste keepers was geweest. Het gesprek kwam op sport en Marcs jeugd kwam niet meer aan bod. Maar Sofia had er niet ver naast gezeten, hoewel het nog bijna tien jaar had geduurd voor dat Marc Robichaux tot de overtuiging kwam dat zijn leven een geschenk van God was, een geschenk dat hij alleen maar hoefde aan te nemen. Hij had de rozenkrans van zijn oma meegenomen naar Rakhat, net als zijn geloof dat het leven maar broos en vergankelijk is, dat alleen God eeuwig is. Toch wist hij dat Anne geen genoegen zou nemen met zo'n antwoord op haar onmogelijke vraag. Waarom, zou ze willen weten. Waarom moest het zo zijn? In de korte uren voorafgaand aan het eerste daglicht hield Marc de wake bij het lichaam van Alan terwijl Jimmy Quinn stil van de ene tent naar de andere ging om te bemiddelen, te luisteren en berichten over te brengen. Marc wist dat alle missieleden wel hun bedenkingen over Alan Pace hadden gehad, alleen had niemand kunnen vermoeden dat de problemen op deze manier zouden ontstaan of dat uitgerekend Anne voor tweespalt binnen de groep zou zorgen. Toen de geluiden van de nacht ten slotte plaats maakten voor die van de oranje dageraad liep Jimmy over de open plek naar Marc toe. 'Gezegend zijn de vredebrengers,' zei Marc zacht. 'Hoe staat het met je diplomatieke bemoeiingen?' Jimmy keek peinzend naar wat ze het oosten noemden omdat daar de dag aanbrak en telde de resultaten af op zijn vingers. 'George verwijt D.W. dat hij Anne te zwaar onder druk heeft gezet. Anne schaamt zich voor haar uitbarsting, die volgens haar het gevolg was van twintig jaar opgehoopte frustratie. D.W. heeft daar begrip voor en erkent dat hij had moeten wachten tot Anne had kunnen rusten. Emilio begrijpt het ook wel, maar hij is bang dat jij je gekwetst voelt. Sofia zegt dat zelfs Job van God geen antwoord kreeg op zijn vragen, hoewel hij ze toch van aangezicht tot aangezicht kon stellen.' Ondanks alles moest Marc lachen. Het oranje zonlicht sijpelde door de bosrand in het oosten en gaf zijn grijzende haar zijn oorspronkelijke gouden glans terug. Hij was een opvallend mooi kind geweest en zelfs nu zijn gezicht zijn fijne trekken begon te verliezen bood hij nog een bijzondere aanblik. 'Wil je tegen Yarbrough zeggen dat ik graag de dodenmis zou opdragen? En ik zou het zeer op prijs stellen als dr. Edwards aanwezig was.' Jimmy wachtte af of hij nog meer te zeggen had, maar Robichaux liet de kralen van de oude rozenkrans weer langs zijn vingers glijden in het trage ritme dat alleen Marc en misschien God kon horen. Voor het requiem vond een korte, gespannen discussie plaats over de vraag wat er met het lichaam van Alan moest gebeuren: begraven, cremeren of terugbrengen naar de Stella Maris. Daarbij ging het vooral om de vraag of de bacteriën uit zijn lijk een gevaar voor het ecosysteem van de planeet zouden vormen. Anne merkte tot haar grote opluchting dat zij en Marc aan dezelfde kant stonden. 'Onze komst is al van invloed op het milieu geweest,' zei Anne, met een een stem die schor klonk van het huilen. 'De bacteriën die we met onze adem, ontlasting en huidschilfers zijn kwijtgeraakt hebben zich allang in de omgeving verspreid.' 'Laten we onszelf niet voor de gek houden,' vulde Marc Robichaux aan. 'Onze aanwezigheid is niet meer uit de geschiedenis van deze planeet weg te denken.' Dus werd er een graf gedolven en het lijk in het ruwe gele kleed aan de rand gelegd. De gebeden voor de verrijzenis werden gezegd en daarna hield Marc een toespraak waarin hij herinnerde aan de liefde van Alan Pace voor de vreemde muziek die hij nog maar enkele weken eerder voor het eerst in zijn geheel had gehoord. 'De reis is voor Alan niet helemaal zinloos geweest,' zei Marc, 'maar wij blijven achter met de vraag die Anne stelde. Waarom heeft God hem helemaal hierheen gebracht om hem te laten sterven?' Hij zweeg even en keek Sofia aan voordat hij verder ging. 'De joodse geleerden zeggen dat de thora, de eerste vijf bijbelboeken, in zijn geheel de naam van God vormt. Hoe groot moet God niet zijn als hij zo'n naam heeft? De christelijke kerkvaderen leren dat God een onkenbaar mysterie is. En in de Schrift zegt God zelf: "Mijn wegen zijn niet uw wegen en mijn gedachten zijn niet uw gedachten."' Het begon stil te worden in het bos. De meeste dieren waren door de hitte van de drie zonnen naar hun onderkomens gejaagd en lagen te slapen. Ook de mensen rond het graf, zowel geestelijken als leken, waren moe en hadden last van de warmte, maar Marc wilde zijn toespraak niet besluiten voordat Anne hem aankeek. 'Het is alleen maar menselijk om vragen te stellen en geen duidelijk antwoord te krijgen,' zei hij. 'Misschien komt dat doordat we het antwoord niet kunnen begrijpen, doordat Gods wegen en gedachten ondoorgrondelijk zijn. Per slot van rekening zijn we niet meer dan intelligente primaten zonder staart, we maken het beste van onze beperkte vermogens. Misschien zijn we uiteindelijk allemaal agnostici, niet in staat het onkenbare te kennen.' Emilio tilde zijn hoofd op en keek hem strak aan. Marc zag het en glimlachte even. 'De joodse geleerden zeggen eveneens dat God danst als Zijn kinderen hem in een discussie de baas zijn, als ze voor zichzelf opkomen en hun verstand gebruiken. Daarom moeten zulke vragen gesteld worden, dat is een voorbeeld van goed menselijk gedrag. Als we van God antwoorden blijven verlangen zullen we ze op een dag misschien kunnen begrijpen. Op die dag zullen we iets meer zijn dan intelligente apen en samen met God kunnen dansen.' 20 Napels: juni 2060 'Reyes, rustig nou toch! We lopen hier veel minder gevaar.' 'Veel minder is nog meer dan me lief is,' antwoordde Felipe Reyes wrang. Ze hadden de baai met zijn verraderlijke rotsen achter zich gelaten, maar de woorden van de generale overste konden hem niet overtuigen. 'Ik zou het prettiger vinden als we nog land konden zien.' Giuliani keek grinnikend naar de zon terwijl de zeilboot sterk naar stuurboord overhellend door de golven kliefde. Hij had de helmstok overgelaten aan Reyes, die aan zijn bovenarm en elleboog genoeg had om te sturen. Meestal bleef hij zelf aan het roer en zette hij groentjes aan de kluiver om te zorgen dat het zeil niet ging klapperen, maar Reyes kon zijn handen niet voldoende gebruiken om met de lijnen om te gaan. 'Dit is voor het eerst in bijna tien jaar, de zondagen meegerekend, dat ik niet minstens vier vergaderingen heb,' zei de generale overste. Zijn brede, gebruinde bovenlijf was opmerkelijk gespierd voor iemand van zijn leeftijd. Felipe Reyes, een kleine en weinig sportief aangelegde man, had zijn hemd aangehouden. 'Tegenwoordig zeg ik meestal een akte van berouw voordat ik naar een bespreking ga. Statistisch gezien is er een goede kans dat ik tijdens zo'n bijeenkomst het loodje leg. Klaar om overstag te gaan.' Reyes bukte veel dieper dan nodig was om de giek niet tegen zijn hoofd te krijgen. Hij zag zichzelf al overboord slaan en als een baksteen naar de bodem zinken, een schrikbeeld dat even levendig was als enig visioen van Theresa van Avila. 'Het is jammer dat het ten koste van Emilio moet gaan,' hernam Giuliani, 'maar ik ben dolblij dat ik eindelijk weer eens het water op kan.' Reyes keek hem aan. 'Dit is uw grote hobby, he?' 'Dat mag je wel zeggen, ja. Als ik tachtig ben neem ik een jaar vrij om rond de wereld te zeilen, dat zweer ik je!' verklaarde hij. De wind wakkerde aan en de hemel begon te betrekken. 'Zeilen is de manier om jong te blijven, Reyes. Alles aan boord wordt langzaam en met overleg gedaan, dus op de meeste tochten kun je met je ouwe lijf nog heel goed meekomen. En als de zee echt wild wordt, dan heeft een jonge vent net zo veel of weinig kans om te overleven. Het komt allemaal op ervaring aan. We gaan weer overstag.' Ze voeren een tijdje zwijgend verder, twee sportvissers groetend die in een bootje zaten. Ze waren zo vaak overstag gegaan dat Reyes allang geen idee meer had op welke koers ze zaten, maar hij kreeg de indruk dat ze in een grote boog rond de baai voeren. Er waren veel vissers op zee, wat eigenlijk vreemd was zo laat in de middag. 'Ik heb gisteren geprobeerd Sandoz mee te krijgen. Dat leek me een aardig verzetje voor hem, maar hij keek me aan alsof ik een dubbele zelfmoord had voorgesteld.' 'Misschien is hij bang van water,' zei Felipe, die niet wilde laten merken dat hij zichzelf helemaal niet op zijn gemak voelde. 'En jullie komen allebei van een eiland! Hoe kun je dan bang van water zijn?' Jullie allebei, dacht Felipe. Giuliani had het dus toch gemerkt. 'Dat is niet zo moeilijk. Orkanen, watervervuiling en haaien. Je hoeft maar aan de kust te wonen om te weten dat je beter ergens anders kunt zijn.' Felipe keek naar de horizon en probeerde geen aandacht aan de donkere wolken te schenken. 'Ik heb zelf nooit leren zwemmen en dat geldt geloof ik ook voor Emilio. Daar is het nu trouwens te laat voor,' zei hij terwijl hij zijn prothesen liet zien. 'Je hoeft echt niet te zwemmen, Reyes,' zei de overste sussend. 'Vertel eens iets over Emilio,' vervolgde hij na een stilte. 'Ik heb hem als jongen gekend, toen hij een van mijn secundi was. Het lievelingetje van God, zoals wij primi hem noemden. Het kon maar een kwestie van tijd zijn voordat hij een opstand van engelen leidde... Hij wilde overal de beste in zijn, of het nu Latijn was of honkbal.' Sandoz had de grap omgekeerd en een baard laten staan waarmee hij eruitzag als de duivel op een ouderwets religieus schilderij. Giuliani moest bekennen dat het een raak antwoord was op alle plagerijen. 'Later heb ik hem alleen van naam gekend, als taalkundige. Een briljant onderzoeker, zeggen ze. Maar hoe was hij als parochiegeestelijke?' Reyes verstrakte en loosde een zucht. Dus daar was die uitnodiging om begonnen, precies zoals hij had gedacht. 'Hij was een goede priester. Erg beminnelijk, jong, met een groot gevoel voor humor en sportief.' Het was nauwelijks te geloven dat ze het over Emilio hadden, de man die al zijn charme en humor was kwijtgeraakt. Dat laatste was niet zo verwonderlijk. Het onderzoek verliep bepaald niet naar wens. Emilio beantwoordde de meeste vragen slechts met ja of nee of beweerde dat hij maar met een half oor had geluisterd naar technische discussies. Reyes had soms last van plaatsvervangende schaamte. Sandoz maakte af en toe een onbeholpen en verwarde indruk en als hij onder druk werd gezet werd hij kwaad of kroop hij in zijn schulp. Ze veranderden opnieuw van koers en zeilden in de richting van een andere boot. De visser riep iets naar de generale overste. Felipe kende net genoeg Italiaans om te begrijpen dat Giuliani in juli op een bruiloft werd verwacht. De generale overste leek een heleboel vissers uit de buurt te kennen. 'Heeft u weleens van de Basurabrigade gehoord?' vroeg Felipe opeens. 'Nee, wat is dat? Basura betekent toch afval?' 'Ja. Het was echt iets voor Sandoz, nu ik erover nadenk. Het was in het begin, toen hij net terug was in La Perla. U moet goed begrijpen dat het een krottenwijk was, met veel mensen die zich illegaal gevestigd hadden. Daardoor werd er niet overal huisvuil opgehaald. Mensen gooiden hun troep gewoon in zee of op het strand. Emilio probeerde de straten schoon te houden. Hij haalde zakken vol op en sleepte die naar het huis van Edwards in de oude stad, waar de gemeente ze wel ophaalde. Hij kwam in aanvaring met de gemeente, maar Edwards beweerde dat het zijn huisvuil was en zo ging het een tijdje door.' 'We gaan overstag.' Felipe was zo verdiept in zijn eigen verhaal dat hij nog maar nauwelijks wegdook voor de giek. 'Emilio kon geweldig goed met kinderen omgaan. In het begin liepen ze alleen maar achter hem aan, maar na een tijdje gaf hij ze allemaal een zak te dragen en ten slotte was er een hele stoet kinderen die vuilniszakken naar het huis van Edwards sleepten. George en Anne woonden in een chique wijk waar veel toeristen kwamen, dus ze kregen een hoop klachten.' 'Niets zeggen. De gemeente besloot de ophaaldienst uit te breiden omdat ze geen ruzie wilden met een priester die het in de media goed deed?' 'Precies. Sandoz kon heel innemend zijn, maar hij was net zo goed in staat om zijn actie tot in alle eeuwigheid voort te zetten. Bovendien wees hij erop dat de kinderen nuttig werk deden, wat beter was dan dat ze de zakken van toeristen rolden...' Giuliani zwaaide naar een andere visser. 'Al die verhalen die ik over Emilio heb gehoord lijken helemaal niet bij hem te passen. De Sandoz die ik ken zou ik absoluut niet "innemend" willen noemen. Ik heb nog nooit zo'n serieuze man ontmoet. Iemand die nooit lachte, zich uit de naad werkte en zelfs honkbal speelde alsof de wereldtitel op het spel stond.' 'Tja, zo zijn latino's nu eenmaal, altijd feo, fuerte y formal.' Hij keek naar de generale overste om te zien of die hem begreep. 'Lelijk, sterk en serieus, het ideaal van echte macho's. Ik heb altijd gedacht dat Emilio zo zijn best deed omdat hij als kind voortdurend werd gepest vanwege zijn knappe gezicht en geringe gestalte.' 'Ik zou hem toch eerder nors en afstandelijk willen noemen. Ik heb hem geloof ik nooit zien glimlachen of meer dan drie woorden achter elkaar horen zeggen. Als mensen zeggen dat hij zo charmant of geestig was vraag ik me af of ze het over dezelfde persoon hebben. Klaar voor overstag.' Giuliani wees naar een andere boot en Felipe knikte en trok aan de helmstok. 'En dan willen ze me ook nog laten geloven dat hij imitaties en goocheltrucs deed, dat hij zo goed met kinderen kon omgaan...' Giuliani zweeg een ogenblik, maar Reyes had niets op te merken en daarom vervolgde hij peinzend: 'Ik heb hem altijd stijf en gereserveerd gevonden terwijl hij toch zo gemakkelijk vrienden maakt! Candotti en Behr zouden voor hem door het vuur gaan.' 'Kan ik aan de andere kant gaan zitten?' vroeg Felipe. 'Mijn arm begint zeer te doen.' 'Natuurlijk. Of zal ik het roer overnemen? Ik ga er vaak genoeg alleen op uit.' Felipe merkte tot zijn eigen verbazing dat hij de helmstok niet wilde afstaan. 'Nee, als ik maar aan de andere kant kan zitten.' Hij stond op en liep voorzichtig om, waarna hij door de deining van de boot tamelijk abrupt weer ging zitten. 'Ik begin te begrijpen wat mensen hier zo leuk aan vinden,' bekende hij. 'Ik heb nog nooit gezeild. Wanneer bent u ermee begonnen?' 'Ik heb het als kind geleerd. Mijn vader had een jacht van elf meter. Toen ik acht was liet hij me zien hoe ik me aan de hand van de sterrenhemel kon oriënteren.' 'Mag ik u een persoonlijke vraag stellen, generale overste?' Het bleef even stil. 'Weet je, Reyes,' zei Giuliani ten slotte terwijl hij naar de einder tuurde, 'het vervelende van mijn positie is dat iedereen altijd zo op zijn hoede is. Vraag maar wat je wilt. En zeg maar Vince.' Felipe lachte kort. Hij zou het nooit wagen de generale overste bij zijn voornaam te noemen, maar hij durfde wel zijn vraag te stellen. 'Wanneer kreeg u voor het eerst schoenen?' Nu was het Giuliani die de ander verrast aankeek. 'Ik heb geen idee. Toen ik een kleuter was, denk ik.' 'Ik was tien toen ik voor het eerst schoenen droeg. Broeder Sandoz had er een paar voor me versierd. En twijfelde iemand eraan dat u een opleiding zou krijgen toen u opgroeide? Ik heb het niet over een studie, maar over de middelbare school.' 'Ik snap waar je heen wilt,' zei Giuliani zacht. 'Nee, daar werd absoluut niet aan getwijfeld. Iedereen ging ervan uit dat ik een goede opleiding zou krijgen.' 'Natuurlijk,' zei Felipe, die licht zijn schouders ophaalde. Voor de Giuliani's was zo'n houding heel vanzelfsprekend. De generale overste wist wie zijn vader was, zijn ouders hadden allebei zelf een goede opleiding gevolgd, ze hadden geld voor een zeilboot, een eigen huis, twee auto's. Dat hoefde allemaal niet gezegd te worden. 'Dus als u niet bij de orde was gegaan zou u waarschijnlijk bankier of arts zijn geworden?' 'Ja, iets in die richting zou heel goed mogelijk zijn geweest. Voor mij zou een baan in de importsector of in het bankwezen voor de hand hebben gelegen.' 'En wat het ook zou worden, u zou het heel natuurlijk hebben gevonden, nietwaar? U bent intelligent, goed opgeleid, u werkt hard. U heeft het volste recht op uw positie.' De generale overste ontkende de juistheid van de opmerking niet. 'Weet u wat ik zou zijn als ik geen geestelijke was geworden? Een dief of erger. Ik had al vaak genoeg gestolen toen Emilio belangstelling voor mij ging tonen. Hij wist wel iets van me af, maar niet dat ik ook al auto's openbrak. Ik was negen. Nog een paar jaar en ik zou zelf auto's hebben gestolen.' 'En als D.W. Yarbrough geen belangstelling voor Emilio Sandoz had gekregen?' vroeg Giuliani zacht. 'Wat zou Emilio dan zijn geweest?' 'Een dealer,' zei Reyes, die aan het gezicht van de ander kon zien dat Giuliani hem begreep. 'Zwarte heroïne uit Mexico, ingevoerd via Haïti. Dat was zo'n beetje een traditie. Zijn halve familie had in de gevangenis gezeten. Zijn grootvader was er zelfs vermoord. Na de dood van zijn vader ontstond er een kleine bendeoorlog en zijn broer werd vermoord omdat hij een deel van de winst in zijn eigen zak had gestoken.' Felipe pauzeerde en vroeg zich af of hij wel het recht had dit tegen Giuliani te zeggen. Sommige dingen waren algemeen bekend en vermoedelijk wisten de jezuïeten nog heel wat meer over Sandoz. 'Ik heb zelf nog weleens het gevoel dat ik iets van een dief in me heb, ook al ben ik tientallen jaren priester,' hernam hij, getroffen door het scherpe contrast tussen zijn eigen en Emilio's leven en dat van mensen als Vincenzo Giuliani, die welgestelde ouders hadden en zich geen zorgen over hun toekomst hoefden te maken. 'Als je uit zo'n sloppenwijk wordt gehaald om een opleiding te volgen blijf je toch altijd een buitenstaander...' Hij zweeg beschaamd. Giuliani zou nooit kunnen begrijpen welke prijs zulke jongens voor hun opleiding betaalden: de onvermijdelijke vervreemding van de achtergebleven familie, van hun eigen wortels, van hun oorspronkelijke persoonlijkheid. Felipe begon boos te worden en besloot niets meer over Emilio Sandoz te zeggen. Giuliani moest het hem zelf maar vragen als hij iets wilde weten. 'Dus je leert de regels kennen en je probeert je aan te passen, zodat je niet in verlegenheid wordt gebracht,' zei de generale overste echter. 'Ja.' 'En des te meer je je als een vis op het droge voelt, des te stijver en vormelijker je wordt.' 'Ja.' 'Dank je, dat verklaart veel. Ik had moeten weten...' Ze werden onderbroken door de aanroep van een andere visser toen ze weer in de richting van Napels voeren. Reyes ving iets op over de 'bambini'. 'Komen die gasten nog weleens aan vissen toe?' vroeg hij geprikkeld. 'Nee, dat geloof ik niet,' antwoordde Giuliani vrolijk. 'Ze kunnen als de beste met een boot omgaan, maar vissen doen ze niet.' Felipe keek hem verwonderd aan. 'Het lijkt wel of u ze allemaal kent.' 'Ja. De meesten zijn achterneven van me.' Giuliani grinnikte terwijl Reyes daarover nadacht. 'De mafia!' zei Felipe met grote ogen. 'Het is toch niet waar dat ze allemaal van de mafia zijn?' 'Nou, nou, dat zou ik niet willen zeggen. Zulke dingen mag je nooit beweren. Natuurlijk zou ik niet precies weten waar ze van leven,' bekende Giuliani met een zachte en gortdroge stem, 'al heb ik wel zo mijn vermoedens.' Hij keek Felipe vluchtig aan en kon zijn lachen nog maar net inhouden. 'Hoe dan ook, de mafia vind je alleen op Sicilië, in Napels spreek je over de camorra. Al komt het vermoedelijk op hetzelfde neer,' voegde hij er peinzend aan toe. 'Toch is het vreemd. Mijn opa en die van Emilio Sandoz zaten in dezelfde branche. Nu ik erover nadenk, Sandoz doet me een beetje aan mijn grootvader denken. Die was ook heel innemend, maar als hij mensen niet kende of zich niet op zijn gemak voelde kon hij erg afstandelijk zijn. Ik vond het altijd een voorrecht dat hij me in vertrouwen nam. Ik zou ook voor hem door het vuur zijn gegaan. We gaan overstag.' Felipe was te zeer met stomheid geslagen om iets te doen, zodat Giuliani hem het roer uit handen moest nemen. Hij liet Reyes een tijdje in zijn sop gaar koken voordat hij verder ging met het ophalen van herinneringen. 'Mijn vader gedroeg zich tamelijk netjes, maar zijn geld was zo zwart als je je maar kunt voorstellen. Dat ontdekte ik toen ik een jaar of zeventien was. Zeventien is een heel gevoelige leeftijd.' De generale overste keek Reyes even aan. 'Er zijn allerlei redenen waarom mensen priester willen worden. Voor mij was het vooral de gelofte van armoede, denk ik. Het was een manier om de oneerlijk verworven rijkdom goed te maken.' Giuliani reefde het fokzeil en nam het roer over toen ze de steiger naderden. 'De eerste zeilboot waarmee ik de zee op ging was een geschenk van mijn opa. Nu ik erover nadenk, ook deze boot zal wel met zwart geld gekocht zijn. Hetzelfde geld waardoor Emilio Sandoz nu een rustige verblijfplaats heeft. Daarom zijn we in Napels, Reyes. Deze stad is eigendom van mijn familie.' 'Waar heb je zulke handschoenen leren maken?' vroeg Emilio. Hij en John zaten tegenover elkaar aan een houten tafel in de groene schaduw van de wijngaard. Terwijl de servomotoren van zijn prothesen zoemden pakte hij de steentjes op die op tafel lagen en liet ze in een beker vallen. Als de beker vol was gooide hij hem om en begon van voren af aan met zijn andere hand. John Candotti was intussen bezig nieuwe handschoenen voor hem te maken. John was bijna opgelucht geweest toen hij merkte dat een van de eerste handschoenen te strak zat, waardoor het littekenweefsel tussen twee vingers telkens openging. Het was een gelegenheid om iets goed te maken. Sandoz had sinds die afschuwelijke eerste dag van het onderzoek nauwelijks meer een woord tegen hem gezegd en hem alleen verwijten naar het hoofd geslingerd. 'Ik dacht dat jij me zou helpen,' had Sandoz de volgende dag gesnauwd. 'Maar je hebt me gewoon voor de leeuwen gegooid, vuilak. Je had me weleens mogen waarschuwen, John. Ik had geen idee wat ze tegen me zouden zeggen.' John had zich niet goed raad geweten. 'Dat heb ik verdomme toch geprobeerd! Trouwens, je wist zelf toch wel wat er was gebeurd...' Even dacht hij dat Sandoz hem zou slaan, hoe onmogelijk dat ook was voor de kleine, zieke man met zijn krachteloze handen. Emilio was alleen maar weggelopen en had hem een week lang zelfs niet meer aangekeken. De woede was na een tijdje gezakt en vandaag maakte Sandoz voornamelijk een vermoeide en neerslachtige indruk. Het was een zware ochtend geweest. Bij het onderzoek was ingegaan op de dood van Alan Pace. Edward Behr suggereerde dat Pace een hartinfarct had gekregen, ook al was daar bij de autopsie niets van gebleken. Emilio had nauwelijks iets gezegd. Niemand wist wat de doodsoorzaak was. Hij had lusteloos zijn schouders opgehaald toen John voorstelde nieuwe handschoenen voor hem te maken en nu was hij in elk geval bereid om met Candotti aan dezelfde tafel te zitten. 'Ik ben ooit schoenmaker geweest,' zei John. Emilio keek op. 'Toen ik vertrok was alles lopende-bandwerk.' 'Dat is nog steeds zo, maar je hebt altijd mensen die nog in het edele handwerk geloven,' antwoordde John cynisch, alsof hij zich ervoor schaamde. 'Met een stel vrienden spraken we af allemaal een ambacht te kiezen en alleen maar dingen te kopen die met de hand gemaakt waren, zodat er een markt zou ontstaan. We waren niet echt hippies of tegen elke vorm van techniek, maar veel schelen deed het niet. Maak schoenen, geen oorlog.' Sandoz stak zijn handen op. De beugels glansden dof in de schaduw. 'Die beweging is dan niets voor mij, tenzij er vraag is naar mensen die steentjes in een beker kunnen doen.' 'Ach, het is toch al verleden tijd. Het gaat trouwens wel beter met die prothesen,' zei John, met zijn vingerhoed naar de beugels gebarend. Een paar maanden geleden was Sandoz amper in staat geweest een steen vast te houden zonder dat zijn hand ging bloeden. 'Ik haat die dingen,' zei Emilio strak. 'Echt waar? Waarom?' 'Eindelijk een vraag die ik makkelijk kan beantwoorden. Ik haat ze omdat ze pijn doen. Ik ben het zat.' Emilio wendde zijn gezicht af en keek naar de bijen die in het felle zonlicht buiten het prieel rond de daglelies en rozen vlogen. 'Mijn handen doen zeer, mijn hoofd bonkt en mijn armen liggen open door die beugels. Ik ben het beu, John.' Het was de eerste keer dat John Candotti hem had horen klagen. 'Zal ik ze dan maar afdoen?' Hij stond op en stak zijn handen uit. 'Kom, je hebt genoeg geoefend voor vandaag.' Emilio aarzelde. Hij had er ook een hekel aan dat hij de beugels zelf niet kon losmaken en daardoor afhankelijk was van broeder Edward. Inmiddels was hij met Edward wel erger gewend, maar sinds hij uit het ziekenhuis was ontslagen was hij vrijwel ieder ander uit de weg gegaan. Elk lichamelijk contact was een kwelling voor hem. Ten slotte stak hij zijn handen een voor een naar voren. De pijn was in het begin altijd heviger als de beugels eraf waren en het bloed weer door de verkrampte, uitgeputte spieren stroomde. Hij sloot zijn ogen en wachtte met een strak gezicht tot het ergste voorbij zou zijn, maar tot zijn verrassing pakte Candotti zijn arm en begon de huid te masseren. Hij trok zijn arm terug, bang dat iemand hen zou zien en de een of andere onverdraaglijke opmerking zou maken. Candotti had misschien dezelfde gedachte, want hij protesteerde niet. 'Mag ik je iets vragen, Emilio?' 'Alsjeblieft zeg, ik heb vandaag al duizend vragen moeten beantwoorden.' 'Ik wil alleen maar weten waarom ze dit gedaan hebben. Het moet een marteling zijn geweest, maar het lijkt zo zorgvuldig te zijn gedaan.' Sandoz loosde een diepe zucht. 'Ik weet niet of ik het zelf helemaal begrijp. Ze noemden de procedure hasta'akala.' Hij legde zijn handen op het ruwe hout van de tafel, als een koopman die een rol stof voor een klant uitspreidt, en staarde er zonder zichtbare emotie naar. 'Het was niet bedoeld om me te martelen. Ze zeiden dat het vaker gebeurde bij de Jana'ata, ook onder vrienden. Supaari wist niet dat het voor ons zo pijnlijk zou zijn. Ik geloof niet dat hun handen zo gevoelig zijn als de onze. De Jana'ata doen niet veel fijnzinnig werk met hun handen, dat laten ze aan de Runa over.' John wist niets te zeggen. Hij luisterde ademloos toe. 'Misschien vinden ze lange vingers mooier en was het een vorm van lichaamsversiering, maar het kan ook een manier zijn geweest om ons in onze bewegingen te beperken. Weliswaar hoefden we niet te werken, maar daar waren we ook niet toe in staat. We kregen bedienden die alles voor ons deden. Alleen Marc Robichaux en ik waren toen nog over. Ik geloof dat het als een soort onderscheiding was bedoeld.' Zijn stem veranderde, werd hard en bitter. 'Al denk ik dat vooral Supaari zich vereerd voelde. Het was zijn manier om te laten zien dat hij nutteloze mensen kon onderhouden.' 'Zoiets als de oude Chinese gewoonte om de voeten van aristocratische vrouwen af te binden?' 'Misschien wel, ja. Voor Marc was het in elk geval fataal. Zijn handen bleven maar bloeden. Ik... ik probeerde ze nog duidelijk te maken dat ze de wonden moesten dichtdrukken, maar het was te laat.' Hij staarde nog even naar zijn handen en wendde daarna zijn hoofd af, knipperend met zijn ogen. 'Jij bent ook gewond, Emilio.' 'Ja, ik ook. Ik heb hem zien sterven.' In de verte begon een hond te blaffen, weldra gevolgd door een tweede. Ze hoorden een vrouw tegen de dieren roepen, waarna een man de vrouw begon uit te schelden. Sandoz trok zijn benen op de bank en legde zijn voorhoofd op zijn knieën. John keek geschrokken naar hem, bang dat Emilio opnieuw een aanval van migraine kreeg. 'Emilio? Gaat het?' Sandoz tilde zijn hoofd op. 'Jawel,' zei hij. 'Gewoon een beetje hoofdpijn, meer niet. Als ik nou eens één keer een ongestoorde nachtrust zou hebben...' 'Heb je weer last van nachtmerries?' 'Het is net Dantes Inferno, maar dan zonder humor.' Het was als een grapje bedoeld, maar ze glimlachten geen van beiden. Een tijdje bleven ze zwijgend zitten, verdiept in hun eigen gedachten. 'Emilio,' zei John ten slotte, 'je vertelde toch dat Marc al in het begin voedsel van de planeet probeerde, toen jij en Anne Edwards nog alleen de administratie bijhielden?' 'Doe me een lol, zeg.' Emilio stond op. 'Als je het niet erg vindt ga ik naar het strand.' 'Nee, wacht! Het spijt me, maar het is misschien van belang. Heeft hij als enige bepaalde dingen niet gegeten?' Sandoz staarde hem ondoorgrondelijk aan. 'Is het niet mogelijk dat Marc Robichaux aan scheurbuik leed? Misschien is hij daardoor gestorven. Misschien had hij het langst vreemd voedsel gegeten of kreeg hij niet genoeg vitamine C binnen en jullie wel. Dat zou kunnen verklaren waarom hij zo zwaar bloedde.' 'Dat is mogelijk,' zei Sandoz na een stilte. Hij draaide zich opnieuw om en liep weg, maar na een paar passen slaakte hij onwillekeurig een uitroep en bleef hij stokstijf staan. John stond snel op en liep langs de tafel naar hem toe, met zijn ogen knipperend tegen het felle zonlicht. 'Wat is er? Emilio!' Sandoz stond voorovergebogen en haalde zwaar adem. John was bang dat hij een hartaanval had of dat hij een spontane botfractuur had gekregen: de artsen hadden gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat er abrupt een rib of een ruggenwervel kon breken. 'Zeg iets, Emilio. Heb je pijn? Wat is er?' Sandoz gaf antwoord op de heldere, duidelijke toon van een taaldocent die iets aan zijn studenten uitlegt. 'Het woord hasta'akala is een K'San-samenstelling, waarschijnlijk gebaseerd op de stam sta'a-ka. Het suffix ala duidt een overeenkomst, parallel of benadering aan. Het voorvoegsel ha verleent de stam een actieve lading, vergelijkbaar met een werkwoord. Sta'aka was een bepaalde klimplant,' zei Emilio met een afgemeten stem terwijl hij met grote ogen in het niets staarde. 'Het was een mooie plant die zich hechtte aan grotere en sterkere planten, een soort wingerd waarvan de takken naar beneden hingen, net als van een treurwilg.' Hij stak zijn handen op en liet zijn vingers zakken om de groei van de plant na te bootsen. 'Het was ook een symbool, dat had ik wel begrepen. Supaari wilde het me een keer uitleggen, geloof ik, maar het was te abstract voor me. Ik vertrouwde hem en daarom gaf ik mijn toestemming. O god.' John zag Emilio worstelen met de ingeving. Het was een zware bevalling. 'Ik heb voor Marc ook toestemming gegeven en hij is eraan gestorven. Ik dacht dat het aan Supaari lag, maar het was mijn schuld.' Emilio's gezicht was wit weggetrokken en hij stond te trillen op zijn benen. Hij keek John aan alsof hij een bevestiging wilde van de onvermijdelijke conclusie. John was nog helemaal niet bereid zijn logica te volgen, al was het alleen maar om Emilio's schuldgevoelens niet nog groter te maken. Maar Sandoz wist van geen wijken. 'Het is toch zo duidelijk als wat? Hasta'akala betekent "net als sta'aka worden", zichtbaar en fysiek afhankelijk van iets sterkers. Hij bood het ons aan. Hij nam me mee naar de tuin en liet me de klimplant zien, maar ik zag het verband niet. Ik dacht dat hij Marc en mij zijn bescherming en gastvrijheid aanbood, ik dacht dat ik hem kon vertrouwen. Ik gaf hem niet alleen mijn toestemming, ik bedankte hem er zelfs nog voor.' 'Het was een misverstand, Emilio. Jij kon niet weten...' 'Dat kon ik wel! Ik wist toen al wat ik je net heb verteld, ik heb er alleen niet over nagedacht!' John protesteerde, maar Sandoz luisterde niet eens naar hem. 'En daardoor is Marc gestorven. O jezus.' 'Het is jouw schuld niet, Emilio. Zelfs al had je het begrepen van die plant, je kon niet weten wat ze met jullie handen zouden doen.' John zag Emilio door zijn knieën zakken en pakte hem bij zijn schouders om zijn val te breken. 'Robichaux was waarschijnlijk al ziek. Jij hebt hem niet verminkt, Emilio. Jij hebt hem niet laten doodbloeden.' 'Ik ben verantwoordelijk.' 'Er is een verschil tussen verantwoordelijk en schuldig,' zei John. Het was een gering verschil en een dat weinig troost kon bieden, maar het was voorlopig alles wat John Candotti kon doen voor de man die gekweld door slapeloosheid en verdriet op de grond lag. Het was een paar dagen later toen Vincenzo Giuliani voor het eerst iets van de nachtmerrie merkte. Het was één uur in de nacht geweest en hij was boven een boek in slaap gevallen in de kamer naast die van Sandoz nadat hij Edward Behr had weggestuurd. 'Een oude man heeft niet zoveel slaap nodig,' had hij tegen Behr gezegd. 'Hij heeft niets aan je als je net zo moe bent als hij.' Bij Emilio's bed was een kleine monitor aangebracht die elk geluid doorgaf naar de kamer van de generale overste. Giuliani werd wakker zodra Emilio's ademhaling onregelmatig en hijgerig werd, als een jonge vader die op elk geluid van de baby reageert. 'U moet hem niet wakker maken,' had Behr gezegd, zichtbaar aangedaan door het gebrek aan slaap en de zorg om Sandoz, die nu drie of vier keer per week door nachtmerries werd geplaagd. 'Het is niet altijd dezelfde droom en soms slaapt hij erdoorheen. Hou alleen een waskom bij de hand.' Giuliani deed een ochtendjas aan en liep de gang in. Hij luisterde even aan de deur voordat hij bij Emilio naar binnen ging. Het was volle maan en zijn ogen hadden weinig tijd nodig om zich aan het licht aan te passen. Emilio leek rustiger te slapen en Giuliani wilde al opgelucht weggaan toen Sandoz plotseling naar adem snakte en overeind schoot. Hij plukte met zijn ongevoelige vingers aan het laken en probeerde uit bed te komen, blijkbaar zonder te merken dat er iemand bij hem in de kamer was. Giuliani ging naar het bed, trok het laken weg en hield de waskom op om Sandoz te laten overgeven. Broeder Edward had niet overdreven. Vincenzo Giuliani had op het water vaak genoeg mensen meegemaakt die zeeziek waren geworden, maar Emilio's lichamelijke reactie op de nachtmerrie was buitengewoon hevig. Ten slotte nam hij de waskom mee naar de badkamer om hem om te spoelen, waarna hij een plastic beker met water vulde. Sandoz nam de beker moeizaam tussen zijn polsen en nam een slokje om zijn mond te spoelen, waarna hij het water in de waskom uitspuugde. Toen hij klaar was bracht Giuliani de beker weg en kwam terug met een vochtig washandje, waarmee hij het zweet van Emilio's gezicht veegde. 'Ah,' zei Sandoz ironisch, 'Veronica.' Giuliani ging uiteindelijk op de houten stoel in de hoek van de kamer zitten om te zien wat er verder ging gebeuren. Sandoz keek hem enige tijd alleen maar aan. Zijn sluike zwarte haar was klam van het zweet en hij zat te trillen, voorovergebogen op de rand van het bed. 'Zo,' zei Sandoz ten slotte, 'je bent hier zeker als toerist om te zien hoe de hoer slaapt? Je ziet het, de hoer slaapt slecht.' 'Zo moet je niet praten, Emilio...' 'Bevalt mijn woordkeus je niet? Mij in het begin ook niet, maar daar ben ik overheen. Een hoer is immers iemand die zijn lichaam laat verruïneren voor het plezier van anderen. Ik ben een hoer van God en evengoed geruïneerd.' Hij trilde niet meer: de lichamelijke gevolgen waren bijna verdwenen. 'Hoe noemden jullie klootzakken mij ook alweer?' 'Het lievelingetje van God,' fluisterde Giuliani, die zich zestig jaar te laat schaamde. 'Ja. Ik vroeg me al af of je het nog wist. Het lievelingetje van God! Zo werd toch de minnares van een koning genoemd? Zijn favoriete haremvrouw?' Hij lachte schamper. 'Objectief gezien is het eigenlijk grappig hoe mijn leven is verlopen.' Giuliani knipperde met zijn ogen. Sandoz zag het en glimlachte grimmig. Daarna wendde hij zijn gezicht af en schoof met zijn polsen een kussen achter zijn rug, zodat hij gemakkelijker kon zitten. Zijn accent was nauwelijks hoorbaar en zijn stem klonk koel en muzikaal toen hij weer begon te praten. '"De maan en de Plejaden zijn ondergegaan; het is het holst van de nacht." Vind je het niet vervelend om in de slaapkamer van zo'n berucht persoon te zijn?' vroeg Sandoz met gemaakte onbeschaamdheid. Hij legde zijn magere, gekwetste armen achter zijn hoofd en trok een knie op. Zelfs met het laken was het een uitdagende pose, vond Giuliani, hoewel het net zo goed een opzettelijke imitatie kon zijn van het kruisbeeld aan de muur boven Emilio's hoofd. Vince Giuliani had zich ooit door zulke dubbelzinnige grappen in de luren laten leggen, maar dat was verleden tijd. Hij had tot zijn schande geleerd dat Sandoz zijn toevlucht tot zulke bizarre voorstellingen nam om zijn minachting te laten blijken. 'Ben je niet bang dat je aan je lot overgelaten een beslissing zult nemen die tot allerlei controverses aanleiding zal geven?' vroeg Sandoz heel oprecht. Het was een verbluffend juiste analyse. Giuliani herkende zijn eigen stem, zijn eigen vrome zelfverzekerdheid, en het kostte hem moeite Sandoz te blijven aankijken. 'Hoe kan ik je helpen, Emilio?' vroeg hij. 'Droom je als je in coma bent? Ik heb me vaak afgevraagd of een kogel door mijn hersenen niet de beste oplossing zou zijn.' Giuliani verstrakte, ondanks alles verontwaardigd. Sandoz gaf ook nooit een millimeter toe. 'Anders zou je er misschien voor kunnen zorgen dat ik me elke avond klem kan zuipen,' vervolgde Sandoz. 'Hoofdpijn heb ik toch al, dus van een kater heb ik geen last.' Giuliani stond op en ging naar de deur. 'Ga niet weg,' zei Emilio. Het had een bevel kunnen zijn, maar ook een verzoek. Giuliani aarzelde even voordat hij weer op de stoel in de hoek ging zitten. Het werd een zware nacht, maar oude mensen hebben niet zoveel slaap nodig. 21 Rakhat: Tweede maand, contact Het tot zeven gereduceerde gezelschap, ontnuchterd door de dood van Alan Pace, maakte zich op om het Eden te verlaten waar ze bijna een maand hadden gezeten. Nadat de laatste strofe van de jezuïetenhymne 'Geef en neem' aan het graf was gezongen had D.W. Yarbrough uitgebreid nagedacht over de vraag of ze nog terug naar de Stella Maris moesten voordat ze op zoek gingen naar de Zangers. Het landingsvaartuig had slechts een beperkte brandstofvoorraad. Op grond van het verbruik tot nu toe schatte hij dat er nog net voldoende brandstof in de tanks zat voor een reis heen en terug, wat hij na een blik op de hemel nog heel wat vond. De asteroide bevatte voldoende brandstof voor nog eens vijf landingen, als alles meezat zes. Voor de zekerheid zou hij van vijf tochten uitgaan, heen en terug. Rekening houdend met hun vertrek zou dat betekenen dat ze in vier jaar tijd slechts vier keer naar de Stella Maris konden gaan om nieuwe voorraden en ruilartikelen te halen, met een enkele reis achter de hand voor noodgevallen. Voorlopig hadden ze geen idee wat ze konden gebruiken om handel mee te drijven, maar wel hoe snel ze door hun meegebrachte levensmiddelen heen zouden zijn. Door het toenemende gebruik van inheems water en voedselbronnen ging hun eigen voorraad langer mee dan ze oorspronkelijk hadden gedacht. Alleen Anne en Emilio gebruikten nog uitsluitend aardse levensmiddelen en zij waren geen grote eters. Bovendien was er nu een mond minder te voeden. Ze hadden meer dan genoeg bij zich om het nog een week uit te houden, maar D.W. besloot dat het veiliger zou zijn om een voorraad aan te leggen die voldoende voor twaalf maanden zou zijn. Daarom liet hij iedereen lijsten aanleggen met dingen die van de asteroïde gehaald moesten worden. Zelf stelde hij ook een lijst op, maar omdat hij geen trek had in een uitgebreide discussie bevatte die niet het geweer dat hij wilde halen en evenmin de koffie waar hij niet buiten kon. Er stond wel touw op de lijst. Het klimaat van de planeet was tamelijk gunstig, ondanks de heftige onweersbuien en de hitte als de drie zonnen tegelijkertijd aan de hemel stonden. Ze konden luchtiger kleding en meer zonnebrandolie gebruiken. D.W. verlangde nog het meest naar de Ultra-Light, het vliegtuigje met twee zitplaatsen dat net als al hun apparatuur op zonnecellen werkte die een elektromotor van vijftien pk aandreven. Het was een vernuftig staaltje techniek en een genot om mee te vliegen. Bij hun komst was er niet voldoende ruimte aan boord van het landingsvaartuig voor geweest, maar nu zou het goed van pas komen om de omgeving te verkennen. Ook al had Marc goede kaarten gemaakt, D.W. wilde met eigen ogen zien wat hun te wachten stond voordat ze op weg gingen. Hij stak zijn palmtop onder zijn arm en liep over de open plek in de richting van Anne Edwards, die hem zag aankomen. Ze zat tegen een 'boomstam' met op haar knieën haar zakcomputer, die met de computers van de Stella Maris was verbonden. 'Het zou endocarditis geweest kunnen zijn,' zei ze zacht toen hij binnen gehoorsafstand was. 'Een bacteriële infectie van de hartkleppen. Kort voordat we vertrokken hoorde ik dat er een nieuwe bacterie was ontdekt. Die kan een gezond mens in korte tijd fataal worden en is bij een autopsie heel moeilijk aan te tonen, zelfs met de beste apparatuur.' Hij bromde wat en liet zich naast haar op zijn hurken zakken. 'Waar had hij die bacterie dan moeten oppikken?' 'Daar vraag je me wat,' zei Anne terwijl ze met haar hand zwaaide om een zwerm insecten te verjagen die ze 'zoemers' noemden. 'Misschien was hij al besmet en werd hij hier ziek doordat zijn immuunsysteem was ondermijnd. Dat laatste kan een gevolg zijn geweest van de ultraviolette straling waaraan we hier zijn blootgesteld.' 'Maar je bent er niet zeker van dat het endodinges was?' Hij raapte een tak op, draaide hem om en om tussen zijn handen en boog hem langzaam tot een hoepel. 'Nee, maar iets beters kan ik tot nu toe niet vinden.' Ze deed haar palmtop dicht. 'Ik kan nauwelijks geloven dat hij gisteren is gestorven. Het spijt me dat ik zo tegen je ben uitgevaren.' 'Anders ik wel.' D.W. keek haar met één oog aan voordat hij naar het bos staarde. Hij gooide de tak weg. 'Je had een zware dag achter de rug, dat had ik moeten begrijpen.' Ze stak haar hand uit. 'Vrienden?' 'Vrienden,' beaamde D.W. Hij nam haar hand en hield hem een ogenblik vast voordat hij opstond, kreunend vanwege zijn protesterende knieën. 'Maar dat duurt misschien niet lang als je hoort wat ik van plan ben.' Anne keek hem achterdochtig aan. 'Ik ga terug naar de Stella Maris en ik wil George als copiloot.' 'Nee toch zeker?' zei ze. Een blauwgroene flitser schoot door de bladeren voor haar voeten en in het bos klonk het gehuil van dominicanen. 'Hij was de beste met de simulator, Anne, en ik wil hem praktische ervaring laten opdoen. Bovendien kan hij de systemen van de asteroïde controleren terwijl ik de voorraden inlaad. Hij heeft nauwelijks last gehad van ruimteziekte, dus wat dat betreft verwacht ik geen moeilijkheden. Ik weet dat je het niet leuk vindt, maar het is slikken of stikken.' 'Zelf vindt hij het natuurlijk nog geweldig ook,' zei Anne neerslachtig. 'Tjonge, had je niks beters kunnen verzinnen?' 'Ik vraag je niet om toestemming, Miz Edwards,' zei hij op milde toon. Hij grinnikte. 'Ik wilde het je alleen vertellen, zodat je me onder vier ogen kunt uitschelden.' 'Bij deze dan,' zei ze, maar ondanks alles moest ze erom lachen. 'Nou, vooruit. Het zal niet de eerste keer zijn dat ik moet toezien hoe George zichzelf laat opblazen, in elkaar laat slaan of te pletter valt. Wat die vent al niet doet voor zijn plezier!' Hoofdschuddend dacht ze aan zijn hachelijke avonturen met wildwatervaren, bergbeklimmen en mountainbiken. 'Je kent die grap toch over de man die van het Empire State Building sprong?' vroeg D.W. 'Ja. Hij sprong van de hoogste verdieping en iedereen hoorde hem zeggen: "Zo gaat hij goed, zo gaat hij beter, alweer een kilometer." Dat zou een goede lijfspreuk voor George zijn.' 'Hij redt het wel, Anne. Het is een prima vliegtuig en hij heeft aanleg. Voordat we vertrekken zal ik hem nog een keer met de simulator laten oefenen.' D.W. krabde aan zijn wang en keek haar glimlachend aan. 'Ik voel er zelf weinig voor om nu al neer te storten, daar word ik geen heilige martelaar mee. We zullen op onze tellen passen.' 'Dat is je geraden, D.W.,' zei Anne. 'Jij kent George Edwards niet zo goed als ik.' De vlucht verliep uiteindelijk vrijwel probleemloos en op de terugweg maakte George een fraaie landing, waarbij Anne achter de ruggen van Emilio en Jimmy wegdook en haar handen voor haar ogen hield. Toen ze ten slotte durfde te kijken was George al bezig uit het toestel te klimmen. Hij rende uitgelaten naar haar toe, nam haar in zijn armen en vertelde honderduit over alles wat hij had beleefd. Sofia keek glimlachend naar het herenigde echtpaar voordat ze D.W. ging helpen met de inspectie van het landingsvaartuig. 'Je ziet een beetje bleek,' zei ze zacht terwijl ze een van de vleugels inspecteerde. 'Hij deed het lang niet gek,' bromde D.W., 'voor een stomme idioot met meer lef dan hersens.' 'Dus de vlucht was iets onrustiger dan je had verwacht?' opperde Sofia droog. Met een lach in haar ogen hoorde ze D.W. mopperen. Hij liep gebukt onder de romp door om de andere kant van het toestel te controleren totdat zijn hartslag weer normaal was. Anne kwam naar haar toe, nog steeds bevend, en feliciteerde haar met het evidente succes van de vluchtsimulator. 'God zij gedankt, zou ik bijna zeggen,' zei Anne zacht terwijl ze Sofia omhelsde. 'Dank je, Sofia.' Sofia was blij met de waardering. 'Ik moet toegeven dat ik zelf ook opgelucht ben dat ze heelhuids terug zijn.' 'Laten we ook het toestel niet vergeten, mes amis,' zei Marc nuchter terwijl hij samen met Jimmy een zwaar krat uit het laadruim sjouwde. Daar was iedereen die op de planeet was achtergebleven het hartgrondig mee eens. Ze wisten allemaal dat er maar één manier was om hier weg te komen. George was helemaal in de ban van het vliegen geraakt en wilde nu ook de Ultra-Light besturen, maar hij moest zich er de volgende dag mee tevredenstellen het lichte toestel in elkaar te zetten. D.W. had al besloten dat Marc hem op de eerste tocht zou vergezellen, zodat de naturalist de beelden uit de ruimte kon vergelijken met de feitelijke terreingesteldheid. Terwijl George en D.W. hun reis naar de Stella Maris maakten, waren de anderen begonnen een landingsbaan van veertig meter voor de Ultra-Light aan te leggen. Er moesten nog twee boomstronken uit de grond worden getrokken en daarna was het wachten op een stevige regenbui om de losse aarde stevig te maken. Daardoor duurde het nog bijna een week voordat D.W. en Marc konden opstijgen voor hun eerste verkenningstocht, die hen door een rivierdal naar de kleine bergketen ten noordoosten van de open plek zou brengen. Niets wees erop dat hun aanwezigheid was opgemerkt, ondanks de twee luidruchtige landingen van de shuttle, en dat was ook de bedoeling. Ze hadden een route uitgestippeld die bewoond gebied vermeed en blijkbaar kenden de bewoners van de planeet zelf geen luchtvaart. George had aan boord van de Stella Maris de door de Zangers gebruikte AM-frequenties bepaald en voor hun eigen radioverbindingen UHF en een ingewikkelde breedbandcodering aanbevolen om voortijdige ontdekking te voorkomen. Toch waren D.W. en Marc genoodzaakt tijdens het laatste deel van hun eerste tocht radiostilte in acht te nemen. De satellieten die ze voor de communicatie gebruikten overlapten elkaar niet helemaal en daardoor was enige tijd geen verbinding mogelijk. Vijftien uur na de start en vijf uur na het laatste bericht verbrak Jimmy de stilte met een kreet. Daarna hoorden ook de anderen de motor van de Ultra-Light en speurden ze allemaal de hemel af. 'Daar!' riep Sofia en ze zagen D.W. een bocht maken en ten slotte op de hobbelige baan landen. Marc lachte opgewekt toen hij uitstapte. 'We hebben een dorp gevonden!' zei hij. 'Het is misschien zes of zeven dagen lopen als we de rivier volgen. De huizen zijn in de rotswand naast het water uitgehouwen en waren bijna niet te zien. Het was heel fascinerend. Het lijkt een beetje op de rotswoningen van de Anasazi, alleen zijn ze helemaal niet geometrisch gevormd.' 'Toe nou, Marc!' kreunde Anne. 'We zijn toch niet in de architectuur geïnteresseerd!' 'Heb je Zangers gezien? Hoe zien ze eruit?' vroeg George. 'We hebben niemand gezien,' zei D.W. terwijl hij uit het vliegtuigje klom en zich uitrekte. 'Het was heel raar. De nederzetting zag er bewoond uit, het was geen spookstad of zoiets, maar er was geen levende ziel te bekennen.' 'Het was heel bizar,' beaamde Marc. 'We zijn aan de andere kant van de rivier geland en hebben de boel een tijd in de gaten gehouden, maar er was niemand te zien.' 'Wat doen we dan nu?' vroeg Jimmy. 'Zoeken we een dorp waar wel iemand te vinden is?' 'Nee,' zei Emilio. 'We moeten naar het dorp dat Marc en D.W. vandaag hebben gevonden.' Iedereen staarde hem aan en Emilio besefte dat er van hem geen mening was verwacht. Onwillekeurig streek hij met zijn handen door zijn haar, maar daarna rechtte hij zijn rug en sprak hij met meer zelfvertrouwen dan gewoonlijk. 'We hebben hier nu een tijdje op onszelf geleefd om aan de omstandigheden te wennen, precies volgens plan. Nu hebben we de mogelijkheid min of meer ongemerkt een dorp te verkennen, net alsof we stap voor stap verder moeten gaan. Misschien zullen we daarna met iemand in contact komen als het zo beschikt is.' Het bleef even stil, waarna Marc Robichaux zich met glinsterende ogen tot D.W. richtte. 'Is dit dorp misschien een schildpad op een schutting?' D.W. lachte snuivend, wreef over zijn nek en staarde even naar de grond alsof hij het diep betreurde dat hij ooit over schildpadden was begonnen. Daarna keek hij naar de leken in het gezelschap. George en Jimmy zouden niets liever doen dan hun rugzakken inpakken en op weg gaan. Hij schudde zijn hoofd en keek smekend naar Anne en Sofia in de hoop dat een van de vrouwen iets verstandigs zou weten te zeggen. Maar Anne maakte een machteloos gebaar en Sofia vroeg alleen maar: 'Kunnen we niet gewoon vliegen? Met de Ultra-Light komen we niet zonder brandstof te zitten en kunnen we onszelf en onze voorraden in een paar tochten overbrengen.' D.W. hief zijn armen ten hemel, schudde gelaten zijn hoofd en begon met zijn handen in z'n zij heen en weer te lopen, brommend dat ze allemaal gek waren geworden. Maar ten slotte bleef hij staan en staarde naar Emilio Sandoz, die hij als jongen en als man had gekend, nu al bijna dertig jaar. Sandoz, wiens verbazingwekkende, bedeesd gefluisterde biecht hij nu afnam terwijl hij tegen zijn eigen tranen moest vechten. D.W. werd even overmand door het gevoel dat Sandoz eindelijk zijn plaats had gevonden op een manier die hij nooit had kunnen voorzien en die hij nauwelijks kon begrijpen. Een mysticus! dacht hij verwonderd. Mijn kop eraf als hij niet een mysticus is, en dan ook nog uit Porto Rico! De anderen keken hem afwachtend aan. 'Vooruit dan maar,' zei D.W. uiteindelijk. 'Mij best. We kunnen op een vlak stuk grond landen, een paar kilometer ten zuiden van het dorp en aan dezelfde kant van de rivier. Met Mendes aan boord kan de zwaarste uitrusting mee, want zij weegt niet zoveel. Quinn kan misschien een paar tandenborstels meenemen.' Zijn besluit werd met gejuich begroet en ze begonnen allemaal door elkaar te praten. Emilio Sandoz was de enige die onbewogen bleef staan zonder iets te horen van de plannen die om hem heen werden gemaakt. Toen hij uit zijn overpeinzingen ontwaakte was het Sofia Mendes die hij zag staan, een eindje van de anderen af, net zo los van de anderen als hij. Ze keek naar hem met intelligente, zoekende ogen en hij keek zonder verlegenheid terug. Het moment duurde maar kort. Een voor een werden ze overgebracht, langs de rivier voorbij het bos naar het drogere land in de schaduw van het gebergte. Behalve hun tenten en radio's namen ze alleen een voorraad levensmiddelen voor twee maanden mee. De rest van hun uitrusting bleef achter in het door D.W. vergrendelde en gecamoufleerde landingsvaartuig. Het laatste waar ze bij het opstijgen allemaal naar keken was het graf van Alan Pace. Niemand wilde weten wie de bloemen op het graf had gelegd. Het land ten oosten van de bergen leek kleiner en minder kleurrijk dan het bos. Het blauw, groen en paars was er matter en stoffiger, de dieren waren schichtiger en hadden minder schuilplaatsen. De dichte begroeiing van het woud maakte plaats voor ver uit elkaar staande bomen en verwarde struiken. Die avond, tussen de tweede en derde zonsondergang, vond George een geschikte plek om de Ultra-Light te verbergen terwijl de anderen het nieuwe kamp inrichtten. Bij het werk werden ze telkens opgeschrikt door grijsblauwe diertjes die Anne al snel 'hartenbrekers' noemde vanwege hun gewoonte op het laatste moment weg te fladderen, even onhandig als gekortwiekte kippen. Hun stemmen leken tot kilometers in de omtrek hoorbaar en automatisch zetten ze hun tenten die avond heel dicht bij elkaar op. Voor het eerst sinds hun komst voelden ze zich hier buitenstaanders en tamelijk ongerust zochten ze hun slaapzakken op om te proberen uit te rusten. De volgende ochtend leidde Marc de weg langs de rivier naar een beschutte plek vanwaar ze het dorp konden zien, hoewel niemand in het begin begreep waar hij eigenlijk naar wees. Het was bepaald een wonder dat hij het dorp vanuit de lucht had gezien. De woningen waren nauwelijks te onderscheiden in de gelaagde, door de rivier uitgesleten rotswand, alsof ze speciaal waren gebouwd om niet op te vallen. De daken vertoonden onderbrekingen en hier en daar waren andere materialen gebruikt om de onregelmatig gevormde klippen na te bootsen. Deuren en ramen waren niet rechthoekig maar hadden allerlei vormen die samenhingen met de uitspringende gedeelten van de rotswand. Zelfs van een afstand konden ze veel kamers onderscheiden die uitkwamen op terrassen langs de rivier. Ze zagen ook een soort grote parasols van gevlochten riet die voor schaduw zorgden en bijna helemaal opgingen in de omringende ranken en andere begroeiing. Deze tamelijk luchtige maaksels bevestigden D.W.'s veronderstelling dat het dorp nog niet erg lang geleden bewoond moest zijn geweest, want de parasols zouden zonder onderhoud nauwelijks een of twee stormen kunnen doorstaan. 'Zou er een epidemie zijn geweest?' vroeg Jimmy zachtjes aan Anne. Er was nog steeds geen teken van leven te zien en de verlaten huizen boden een naargeestige aanblik. 'Nee, dat denk ik niet,' fluisterde ze. 'Dan zouden er doden op de grond liggen. Misschien is er een oorlog aan de gang en is het hele dorp ontruimd.' Ze bleven nog een tijdje naar de nederzetting kijken om het aantal inwoners te schatten en ze vroegen zich telkens opnieuw af wat de oorzaak van de verlatenheid zou kunnen zijn. 'Goed, goed, we moeten maar eens een kijkje gaan nemen,' zei D.W. ten slotte. Hij stuurde George en Jimmy met hun veldradio's naar posities die een eind boven het dorp lagen, vanwaar ze over de rivier en de vlakte in het oosten konden uitkijken om de wacht te houden. Daarna liet hij Marc de rest van het gezelschap naar het dorp leiden, waar ze via de terrassen de voorste woningen doorzochten zonder sporen na te laten. 'Ik voel me net een inbreker,' fluisterde Anne terwijl ze over een stenen paadje liep en in een van de kamers tuurde. 'Ik had gehoopt ergens een tekening of iets dergelijks te vinden, dan wisten we hoe de bewoners eruitzien,' zei Marc. De stenen muren waren kaal, niet beschilderd en zelfs niet gepleisterd. Er waren nergens beelden of iets dergelijks te zien. De meeste woningen waren tamelijk schaars gemeubileerd, maar toch waren er overal tekenen van kunstvaardigheid. Hier en daar lagen fraai geweven kleden met schitterende kleuren en in sommige kamers stonden tafels of banken van een houtachtige stof, duidelijk door vaklieden in elkaar getimmerd. Het vertrek van de bewoners was niet overhaast geweest. Nergens was voedsel achtergelaten, ook niet in de 'keukens' die blijkbaar voor het bereiden van eten werden gebruikt. Ze vonden wel voorraadpotten, maar die waren allemaal verzegeld en ze wilden niets verstoren. Schotels, kommen, borden en allerlei aardewerken potten stonden op stenen planken en messen en ander bestek hingen aan haken aan het plafond. 'Ze hebben dus handen,' zei Anne, naar een van de messen kijkend. 'Ik zou niet zo gauw weten hoe je dat ding beet moest pakken, maar je hebt er vingers voor nodig.' 'En ze zijn zeker zo lang als Jimmy,' merkte Sofia op. Ze kon bijna nergens bij. Dat was bij haar thuis ook het geval, maar hier was het nog veel duidelijker. Vreemd genoeg was alles hier dicht bij de grond of juist dicht bij het plafond. Bij hun eerste speurtocht konden ze geen duidelijk grondplan onderscheiden. De kamers hadden allerlei vormen en maten, vaak afhankelijk van de natuurlijke uitsparingen in de rotsen. In een van de grootste ruimten vonden ze een enorme voorraad grote manden, in een kleinere kamer mooie glazen flessen en kruiken gevuld met vloeistoffen. Zo liepen ze nog een tijdje rond, met het angstige voorgevoel dat ze in de naargeestige stilte elk ogenblik met het onbekende geconfronteerd konden worden. Net toen ze wilden weggaan klonk de blikkerige stem van George uit de kleine ontvanger. 'D.W.?' Anne maakte een sprongetje van schrik toen ze de stem van haar eigen man hoorde. De anderen begonnen nerveus te lachen, maar D.W. bracht hen met een woedende blik tot zwijgen. 'Zeg het maar.' 'Raad eens wat ik zie?' 'Hoever zijn ze van je af? En hoeveel zijn het er?' 'Ik zie iemand lopen bij een heuvel, ongeveer acht kilometer naar het noordoosten.' Het bleef even stil. 'O, wacht even, het is een hele groep. Groot en klein, alsof er kinderen bij zijn. Ze hebben manden of iets dergelijks bij zich.' Hij pauzeerde opnieuw. 'Wat zullen we doen?' D.W. dacht snel na en wilde net iets zeggen toen Emilio over het eerste het beste terras wegliep in de richting van de uitkijkpost, hoewel hij vreemd genoeg een ogenblik bleef staan om een paar bloemen te plukken. D.W. staarde hem met open mond na voordat hij naar Marc, Anne en Sofia keek. Daarna pakte hij de radio. 'We komen eraan. Laat het weten als je ons ziet.' Ze haalden Emilio in aan de rand van de vlakte boven het rivierdal, waar Jimmy en George zich bij hen voegden. Ze konden vaag een voetspoor zien waarover verderop in de vlakte een groep van enkele honderden planeetbewoners naderde. Emilio liep al met afgemeten passen over het pad, zonder haast of aarzeling. 'Ik geloof niet dat ik het nog voor het zeggen heb,' verzuchtte D.W. 'Tja, mon ami,' zei Marc, 'ik geloof dat we ongewild zelf op de schutting terecht zijn gekomen. Deus qui incepit, ipse perficiet.' God is ermee begonnen, Hij zal het afmaken, dacht Anne, rillend ondanks de warmte. Ze begonnen achter Emilio aan te lopen en zagen hem af en toe bukken om glanzende steentjes en bladeren op te rapen. Ineens leek hij te beseffen dat zijn gedrag onbegrijpelijk moest zijn en hij draaide zich met glinsterende ogen glimlachend om, maar voordat iemand iets kon zeggen was hij alweer doorgelopen. Ten slotte bleef hij staan, licht hijgend van het lopen en van de gespannen verwachting, zijn zwartgrijze haar wapperend in de wind. De anderen bleven een paar meter achter hem staan. Nu konden ze de stemmen horen, hoog en melodieus, flarden van gesprekken die door de grillige wind werden meegevoerd. In het begin leek het een ongeordende groep te zijn, maar na een tijdje merkte D.W. op dat de kleinsten in het midden liepen en dat grote, stevig gebouwde figuren de troep omringden, zo te zien ongewapend maar duidelijk op hun hoede voor de vreemdelingen. 'Doe geen gekke dingen,' waarschuwde D.W, net hard genoeg om hoorbaar te zijn voor Emilio, de roerloze slanke gestalte in het zwart. 'Ga een beetje uit elkaar, zodat ze ons goed kunnen zien. En hou je handen in het zicht.' In geen van beide kampen was iets van paniek te bespeuren. De dorpelingen bleven op een paar honderd meter van Emilio staan en zetten hun manden op de grond. Het waren grote, stevig gevlochten manden, met een inhoud die niet zwaar kon zijn gezien het gemak waarmee ze zelfs door de kleinere planeetbewoners werden gehanteerd. Veel dorpelingen waren naakt, hoewel sommigen felgekleurde linten rond hun hals en ledematen droegen die uitdagend in de wind wapperden. D.W. snoof een penetrante bloemengeur op en plotseling zag hij dat de manden gevuld waren met witte blaadjes. Even stonden de twee groepen alleen maar naar elkaar te kijken. Opgewonden kinderen van de planeetbewoners werden door volwassenen gesust, waarna er een discussie op gang kwam. D.W. probeerde te onderscheiden wie er het meest aan het woord was. De bewakers rondom hielden de vreemdelingen in de gaten en bemoeiden zich niet met het overleg. Terwijl D.W. de leiders van de groep probeerde te lokaliseren had Anne Edwards vooral aandacht voor de lichaamsbouw. Er waren duidelijke verschillen met aardbewoners, maar even duidelijke overeenkomsten: beide groepen waren tweevoeters, met armen en handen die geschikt waren om dingen mee beet te pakken. Ook de gezichten waren in het algemeen als zodanig herkenbaar en Anne vond de verschillen niet lelijk of afstotend: ze vond de planeetbewoners even mooi als andere niet-menselijke soorten die ze had gezien, zowel hier als op aarde. Grote, beweeglijke oren die hoog aan de zijkanten van het hoofd stonden; prachtige grote ogen met dikke wimpers en een onbewogen uitdrukking; convexe, breed uitlopende neuzen en opvallend vooruitstekende monden, die breed en liploos waren. Natuurlijk waren er talrijke verschillen. Het opvallendste was wel dat de mensen geen staart hadden, iets waarmee ze zich ook op aarde onderscheidden: veruit de meeste gewervelde dieren hadden een staart en Anne had nooit begrepen waarom mensapen en cavia's die waren kwijtgeraakt. Een andere menselijke eigenaardigheid was hier al net zo in het oog lopend, namelijk hun betrekkelijke kaalheid. De gespierde lichamen van de dorpelingen waren bedekt met een dikke, gladde vacht, waardoor ze iets van Siamese katten weg hadden: lichtgeel met fraaie donkerbruine vlekken bij de ogen en een donkerder tint op de rug. 'Wat zijn ze mooi!' fluisterde Anne. Ze vroeg zich verward af welke indruk zij en de andere mensen maakten met hun lelijke platte gezichten, hun belachelijke grijze, rode, bruine of zwarte haar, hun verschillende lichaamslengte, hun behaarde of kale kinnen, hun duidelijk verschillend geslacht. We zijn wezens van een andere planeet, dacht ze... Uit het midden van de groep maakte zich iemand van gemiddelde lichaamslengte en een onduidelijke kunne los. Anne keek ademloos toe terwijl de figuur hen naderde. Marc moest eveneens op de biologische kenmerken hebben gelet, want terwijl de planeetbewoner dichterbij kwam riep hij zachtjes: 'Moet je die ogen zien, Anne!' Het waren ogen met tweevoudige irissen aan weerskanten van pupillen van verschillende grootte, ongeveer als de bizarre ogen van een inktvis. Het eigenaardigste was nog de kleur, een paarsig diepblauw, even stralend als de gebrandschilderde ramen van de kathedraal van Chartres. Emilio bleef roerloos staan en liet het initiatief aan de ander over. Ten slotte begon de planeetbewoner te spreken. Het was een harmonieuze, vloeiende taal, vol klinkers en zachte medeklinkers, zonder de staccato glottisslagen en afgemeten ritmes van de gezangen die ze hadden opgevangen. Anne vond het mooier klinken, maar ze was ook teleurgesteld. De taal leek net zoveel op die van de Zangers als Italiaans op Chinees. Was al hun werk voor niets geweest? George, die net als iedereen van Emilio de beginselen van de taal der Zangers had geleerd, speelde blijkbaar met dezelfde gedachte. Hij boog zich naar haar toe en fluisterde: 'Verdomme. Bij Star Trek spraken ze tenminste allemaal Engels!' Ze porde hem glimlachend tussen zijn ribben en pakte zijn hand terwijl ze afwachtte wat Emilio ging zeggen. 'Ik kan je niet verstaan,' zei Emilio Sandoz op zachte, maar duidelijke toon, 'maar misschien kun je het me leren.' Sandoz was de enige die zich niet over de reactie verbaasde. De planeetbewoner liet enkele anderen uit de groep naar voren komen, onder wie enkele kinderen, die hij vervolgens een voor een iets tegen Emilio liet zeggen. Emilio keek hen stuk voor stuk rustig aan en zijn antwoord was telkens hetzelfde: 'Ik kan je niet verstaan.' Hij was er tamelijk zeker van dat ze allemaal in een andere taal of dialect hadden gesproken, onder andere in de taal van de Zangers, alsof ze tolken waren en de leider probeerde een gemeenschappelijke taal te vinden. Ten slotte ontstond er een nieuwe discussie, die vrij lang duurde. Daarna kwam een van de andere volwassenen naar voren, een kind met zich meevoerend dat werd aangespoord naar Emilio toe te gaan. Het slungelige en spichtige kind -- om de een of andere reden meende Emilio dat het een meisje was -- naderde tamelijk onzeker en hij liet zich langzaam door zijn knieën zakken om niet boven haar uit te steken zoals de leider boven hem had gedaan. Even waren ze helemaal alleen, hun soortgenoten vergeten, hun aandacht volledig op elkaar gericht. Emilio stak zijn open hand uit toen het kleintje dichterbij kwam en zei: 'Hallo.' Ze aarzelde slechts een ogenblik voordat ze haar warme, lange vingers in zijn hand legde. 'Hallo,' herhaalde ze en daarna zei ze, met een stem die net zo helder en zacht was als die van Emilio: 'Challalla khaeri.' Ze boog naar voren en legde haar kin op zijn schouder, een begroeting waarbij hij haar adem hoorde stokken. 'Challalla khaeri,' herhaalde Emilio, die met een ernstig gezicht haar groet nadeed. De dorpelingen begonnen opgewonden te praten, zo onverwachts dat Emilio's reisgenoten enigszins geschrokken terugdeinsden, maar zelf hield hij zijn blik op het kind gericht en zag dat het helemaal niet bang was. Hij sloot zijn hand om haar vingers, drukte die zacht tegen zijn borst en zei: 'Emilio.' Ze probeerde de naam te herhalen, maar het was blijkbaar moeilijk voor haar en het klonk als 'Mielo'. Hij glimlachte en verbeterde haar niet. Je leert het wel, chiquitita, dacht hij, je leert het wel. Hij voelde zich nu al aangetrokken tot het kind en zijn hart bloeide open. Zoals hij had verwacht nam ze zijn hand en trok die naar zich toe, al drukte ze hem tegen haar voorhoofd. 'Askama,' zei ze, en hij herhaalde de naam, snel uitgesproken met de nadruk op de eerste lettergreep en aan het eind een lichte daling van de stemhoogte. Emilio ging met opgetrokken benen in het fijne okergele zand van het pad zitten. Askama bleef tegenover hem staan en hij was zich bewust van de blikken van de twee groepen aan weerskanten, inheemsen en vreemdelingen. Hij draaide zijn hoofd om en zocht oogcontact met degene die het kind naar hem toe had gebracht, de volwassene die aan de rand van de groep stond en de moeder van Askama moest zijn. Hallo, mama, dacht hij. Daarna keek hij weer naar het meisje. Hij stak zijn hand uit naar haar oor en zette zogenaamd grote ogen op. 'Wat is dat nou, Askama?' vroeg hij. Emilio trok zijn hand terug en liet een bloem zien. 'Si zhao!' riep Askama verrast uit. 'Si zhao,' herhaalde Emilio. 'Een bloem.' Hij keek weer naar de moeder, die met open mond naar de bloem staarde. Verder reageerde ze niet, daarom ging hij door en toverde nog twee bloemen uit het niets te voorschijn. 'Sa zhay!' riep Askama, wat hem een aanwijzing gaf over de meervoudsvorming. 'Wat je zegt, chiquitita,' mompelde hij met een glimlach. Daarna kwamen nog meer kinderen om hem heen staan, gevolgd door de volwassenen van beide groepen terwijl hij met steentjes, bladeren en bloemen goochelde. Zo kwam hij achter de namen van sommige getallen en zelfstandige naamwoorden, van uitroepen en tussenwerpsels. Intussen keek hij naar het gezicht van Askama en de anderen om hun reactie te beoordelen en bij al zijn andere ontdekkingen ook hun lichaamstaal te leren kennen. Emilio was volmaakt gelukkig met God en de hele schepping. Hij stak lachend zijn armen uit en Askama ging gewillig bij hem op schoot zitten en krulde haar gespierde, taps toelopende staart soepel om haar heen. Emilio richtte zich tot de andere kinderen en probeerde ook hun namen te ontdekken terwijl het licht van de drie zonnen door de wolken brak. Hij voelde zich een instrument van God, een prisma dat Zijn liefde opving en naar alle kanten doorgaf. Het was een bijna tastbare sensatie terwijl hij de woorden die tot hem werden gesproken probeerde te ontleden en te herhalen, af en toe gecorrigeerd door Askama met haar zachte stem. Na een tijdje werd het te veel om bij te houden en probeerde Emilio iets anders. Met een ernstig gezicht herhaalde hij zo goed mogelijk allerlei woorden die hij had gehoord zonder het idee te hebben dat hij een goede zin vormde. Deze aanpak had goed gewerkt bij de Gikuyu, maar de bewoners van Chuuk hadden zich beledigd getoond. Tot zijn opluchting leek geen van de volwassenen hier verontwaardigd te zijn en de kinderen vonden het allemaal prachtig hem zo gek te horen praten. Hij wist niet hoeveel tijd er op deze manier verstreek, maar ten slotte begonnen zijn rug en benen zeer te doen. Hij liet Askama van zijn schoot glijden en stond moeizaam op zonder haar hand los te laten. Daarna keek hij om zich heen alsof hij nu pas begreep waar hij was. Hij zag Jimmy en Sofia staan. 'Goocheltrucs! Je hebt me niet alles verteld, Sandoz!' riep Sofia, want die methode kwam helemaal niet in haar programma voor. Marc Robichaux had een van de kinderen op zijn schouders genomen zodat het over de hoofden van de volwassenen heen kon kijken. Tot zijn verbazing merkte hij dat D.W. tranen in zijn ogen had. Ten slotte zag hij ook George en Anne Edwards. Anne stond ook te huilen, maar George keek hem stralend aan en riep boven het lawaai van de kinderen uit: 'Als iemand ernaar vraagt, ik ben honderdzestien!' Emilio Sandoz wierp zijn hoofd naar achteren en lachte. 'God!' riep hij naar de zon. Daarna kuste hij Askama op haar hoofd en sloeg zijn armen om haar heen, een omhelzing die de hele schepping omvatte. 'God,' fluisterde hij met gesloten ogen terwijl het kind zich tegen hem aan drukte. 'Hier leef ik voor!' Het was de onmiskenbare waarheid. Dit was de zin van zijn bestaan. 22 Napels: juni 2060 'Dus dat kind werd aangewezen om uw taal te leren en omgekeerd, begrijp ik dat goed?' vroeg Johannes Voelker. 'Daar komt het op neer. De Runa leven van de handel en daarom moeten ze veel talen beheersen. Net als bij ons leren kinderen het snelst vreemde talen en daar maken ze gebruik van. Bij elk nieuw handelscontact worden van het begin af aan kinderen tot dat doel uitgewisseld en het duurt maar enkele jaren om een behoorlijke communicatie tot stand te brengen. Vervolgens wordt de nieuwe taal door bepaalde families van de Runa gebruikt, zodat de handel generaties lang met bekende contactpersonen kan plaatsvinden.' Het was een grijze, windstille dag. De ramen stonden open in de warme zomerlucht en het gestage klateren van de regen vormde een zachte begeleiding van de antwoorden die Emilio Sandoz gaf. Vincenzo Giuliani had de bijeenkomsten naar de middag verschoven om Sandoz in staat te stellen bij te komen van zijn onrustige nachten. Het leek een verbetering. 'Zagen ze u soms ook als een kind?' vroeg Johannes Voelker. 'Ja.' 'Misschien doordat u niet zo lang was als de anderen,' opperde Felipe Reyes. 'Ja, en ook doordat ik als eerste het woord nam, net zoals bij hen een tolk zou doen. In feite werd alleen Quinn lange tijd als een volwassene gezien. Voor een Runao had hij een normale lengte.' 'En waren ze in het begin niet bang? Ze kunnen toch nooit zulke wezens hebben gezien,' zei Giuliani. 'Dat vind ik opmerkelijk.' 'De Runa staan heel open voor nieuwe dingen. Bovendien waren we fysiek in geen enkel opzicht een bedreiging voor hen. Ze gingen er blijkbaar van uit dat we waren gekomen om handel te drijven en als zodanig accepteerden ze ons.' 'Hoe oud was Askama toen u haar leerde kennen?' vroeg Voelker, die weer op het kind terugkwam. Giuliani merkte op dat Sandoz de vraag onbewogen aanhoorde en even rustig en zakelijk antwoord gaf als op alle andere vragen tot nu toe. 'Dr. Edwards veronderstelde aanvankelijk dat Askama ongeveer de ontwikkeling had van een mensenkind van zeven of acht jaar. Later kwamen we tot de conclusie dat ze niet ouder dan vijf kon zijn. Het is moeilijk vergelijken, maar we kregen de indruk dat kinderen bij de Runa tamelijk snel opgroeien.' Voelker maakte een aantekening terwijl Giuliani opmerkte: 'Ik meende dat intelligentie omgekeerd evenredig was aan de lichamelijke ontwikkeling.' 'Ja, daar hebben Robichaux en dr. Edwards het ook over gehad. Als ik me niet vergis geloofden ze dat er in het algemeen niet zo'n duidelijk verband bestaat, niet bij mensen en evenmin bij andere soorten. Maar zelfs als mijn geheugen me bedriegt hoeft de regel niet voor andere biologische systemen op te gaan.' 'Wat vond u in het algemeen van de intelligentie van de Runa?' vroeg Felipe. 'Waren hun intellectuele vermogens te vergelijken met die van mensen?' Sandoz aarzelde voor het eerst die middag. 'Ze zijn anders,' zei hij ten slotte terwijl hij zijn handen in zijn schoot vouwde. 'Het is moeilijk onder woorden te brengen.' Hij dacht een tijdje fronsend na. 'Nee, het spijt me. Ik kan geen duidelijk antwoord op die vraag geven. Net als bij ons waren er grote verschillen merkbaar.' 'Dr. Sandoz,' zei Johannes Voelker, 'wat was precies uw verhouding tot Askama?' 'Hopeloos,' zei Sandoz prompt. Iedereen lachte en Felipe Reyes besefte dat hij voor het eerst sinds Emilio's aankomst in Napels iets van diens gebruikelijke gevoel voor humor had gezien. Zelfs Voelker glimlachte onwillekeurig. 'Ik hoop dat u iets duidelijker kunt zijn?' 'Ze was mijn docent en leerling tegelijk, iemand die me met tegenzin hielp bij mijn onderzoek. Ze was doortastend en schrander, maar ook koppig, drammerig en een grote zeur. Ze maakte me gek en ik hield onvoorwaardelijk van haar.' 'En hield dat kind ook van u?' vroeg Voelker in de stilte die na die laatste woorden was gevallen. Sandoz had per slot van rekening toegegeven dat hij Askama had gedood. John Candotti hield zijn adem in. 'Dat is net zo'n moeilijke vraag als die over de intelligentie van de Runa,' zei Sandoz neutraal. 'Of ze van me hield? Niet op de manier van volwassenen, ze was tenslotte nog maar een kind. Ze hield van mijn goocheltrucs en ze vond mij een leuke speelkameraad. Ze was blij met alle aandacht die ik haar schonk en ze voelde zich op een voetstuk geplaatst omdat zij zo'n nauwe band met een vreemdeling had. Ze vond het prettig mij te commanderen, me te verbeteren en te laten zien hoe ik iets moest doen. Marc Robichaux meende dat er bij haar sprake was van een zekere identificatie waardoor ze voortdurend bij me wilde zijn, maar het was ook een bewuste keuze van haar. Ze kon heel boos worden als ik niet alles deed wat ze zei en daar had iedereen last van, maar ik geloof inderdaad dat ze van me hield.' 'U zei dat ze u met tegenzin hielp, wat bedoelde u daarmee?' vroeg Voelker. 'Moest u haar dwingen?' 'Nee. Ik bedoelde te zeggen dat het werk haar verveelde en dat ze snel haar geduld verloor. Zij werd ook gek van mij,' gaf Sandoz toe. 'Er is nog altijd een verschil tussen iemand die meertalig is en een taalkundige.' Er klonk wat gemompel. Niemand had ooit bij het verschil stilgestaan. 'Dat je een taal vloeiend spreekt wil nog niet zeggen dat je de beginselen ervan begrijpt,' zei Sandoz. 'Zo kan iemand heel goed biljarten zonder iets te weten van de klassieke mechanica. Als antropologisch taalkundige ging het mij er niet zozeer om te kunnen vragen of iemand de appelmoes wilde doorgeven, maar om door te dringen tot hun culturele achtergrond en wijze van kennisoverdracht.' Hij schoof heen en weer op zijn stoel en verplaatste zijn ellebogen weer, altijd in zijn bewegingen gehinderd door de beugels. 'Laat ik een voorbeeld geven. Op een dag liet Askama mij een mooi glazen flesje zien en daarbij gebruikte ze het woord azhawasi. Mijn eerste indruk was dat die term zoiets betekende als kruik, flacon of fles, maar dat weet je natuurlijk nooit zeker. Daarom wees ik naar de zijkanten van het flesje en vroeg of ze dat bedoelde. Nee, daar was geen aparte naam voor. Ik wees naar de rand, maar ook die had volgens haar geen naam. Daarna wees ik naar de bodem en stelde dezelfde vraag. Ook dat heette niet azhawasi. Askama werd ongeduldig omdat ik zulke stomme vragen bleef stellen en zelf raakte ik ook geïrriteerd. Ik wist niet of ze me voor de gek hield of dat azhawasi de vorm, de stijl of zelfs de prijs van het flesje aanduidde. Ten slotte bleek dat azhawasi een term voor het volume was. Het ging om de mogelijke hoeveelheid die het flesje kon bevatten, niet om het voorwerp zelf.' 'Heel belangwekkend,' zei Giuliani, waarbij hij niet alleen aan het taalkundige aspect dacht. Op zijn eigen vakgebied bleek Sandoz onverwachts een vlotte prater die niet aangespoord hoefde te worden. En net zoals Voelker had voorspeld leidde hij zo de aandacht af van Askama. Het was opmerkelijk dat uitgerekend Voelker zo goed in staat was Emilio te doorgronden. Het bleef stil terwijl Sandoz met zijn protheses moeizaam zijn koffiekopje pakte en naar zijn mond bracht. Bij het neerzetten liet hij het kopje bijna uit zijn vingers vallen en er klonk een luid getik in de stille kamer. Juist die kleine, precieze bewegingen waren nog moeilijk voor hem. Niemand keek naar zijn handen. 'Zo hebben ze ook een woord voor de ruimte in deze kamer, maar niet voor de muur, het plafond of de vloer,' hernam Emilio. Hij legde voorzichtig zijn armen op tafel om het glimmende blad niet te beschadigen. 'Bij hen gaat het vooral om de functie van dingen. Een dak is bijvoorbeeld iets waardoor de regen niet in de onderliggende ruimte kan komen. Verder hebben ze geen notie van grenzen zoals die bij ons tussen twee landen bestaan. Van belang is wat er in een bepaald gebied is te vinden, zoals bepaalde bloemen of kruiden die als grondstoffen voor handelsproducten kunnen dienen. Ik kwam uiteindelijk tot de ontdekking dat de Runa geen woorden kennen voor dingen die wij als een rand of grens tussen twee dingen ervaren. Dat is niet alleen een weerspiegeling van de manier waarop ze tegen de zichtbare wereld aankijken, maar ook van hun sociale structuur en hun politieke status.' Zijn stem begon beverig te worden. Hij zweeg een ogenblik en wierp een blik naar Ed Behr. Die knikte en ging onopvallend naar een hoek van het kantoor waar hij, alleen zichtbaar voor de generale overste, met een vinger over zijn keel streek. 'Dat is ook de bedoeling van zulk taalkundig onderzoek,' vervolgde Emilio, die zijn handen weer in zijn schoot legde. 'Je zoekt de gedachtewereld en de cultuur die aan de grammatica en woordenschat van een taal ten grondslag liggen.' 'Maar Askama begreep waarschijnlijk niet waarom u over zulke simpele dingen zo moeilijk deed,' suggereerde Felipe Reyes droog. 'Precies. En op mijn beurt vond ik het vervelend dat ze me zelden of nooit eens rust gunde. De Runa zijn buitengewoon sociaal ingesteld. Broeder Robichaux en dr. Edwards noemden hen echte kuddedieren, heel anders dan de lossere banden bij samenlevingen van primaten. De Runa konden moeilijk begrijpen dat we soms alleen wilden zijn. Dat was heel vermoeiend.' Hij wilde weg. Zijn handen deden zeer en hij kon het laatste nieuws maar moeilijk uit zijn gedachten verdrijven. Het was prettig dat hij over de taalkunde had kunnen uitweiden, maar ze waren nu al drie uur bezig en het kostte hem moeite zich te blijven concentreren... Het vervelende van illusies, dacht hij, is dat je ze pas mist als je ze kwijt bent. Er was een andere arts gekomen die hem uitgebreid had onderzocht en ten slotte had verteld dat er aan zijn handen alleen cosmetisch nog iets te doen was: de zenuwen en spieren waren te lang beschadigd geweest om nog te herstellen. Het branderige gevoel dat hij soms voelde, zoals op dit moment, was waarschijnlijk vergelijkbaar met de fantoompijn die mensen met een afgezette arm of been soms voelden. Hij kon van elke hand twee vingers min of meer normaal buigen, maar dat was het. Daar zou hij het mee moeten doen... Plotseling drong het tot hem door dat Johannes Voelker iets had gezegd en dat er een afwachtende stilte was gevallen. Hoe lang had hij al zo gezeten? Om tijd te winnen pakte hij zijn koffiekopje weer. 'Neem me niet kwalijk,' zei hij vervolgens tegen Voelker. 'Wat zei u?' 'Ik zei dat u er voortdurend in slaagt het gesprek af te leiden van het kind dat door u is vermoord. En ik vroeg me af of u misschien toevallig weer een aanval van migraine kreeg.' Het kopje vloog aan scherven tussen Emilio's handen. Edward Behr ging een doekje halen om de koffie op te deppen terwijl John Candotti de scherven opraapte. Voelker keek alleen maar strak naar Sandoz, die roerloos bleef zitten. Vincenzo Giuliani keek naar de twee mannen die tegenover elkaar aan de tafel zaten en verwonderde zich erover hoe verschillend ze waren, de een donker en keihard, de ander blond en week als boter. Wist Emilio eigenlijk wel hoezeer Voelker hem benijdde? En wist Voelker het zelf wel? 'Het was een stroomstoring,' zei Felipe Reyes om zijn verlegenheid te verbergen en Emilio's inzinking te verklaren. 'Als je spieren moe worden kun je stroomstootjes krijgen, dat overkwam mij ook telkens...' 'Als ik niet in het stof kruip, Felipe,' zei Sandoz bitter, 'waarom zou jij dat dan doen?' 'Emilio, ik wilde alleen maar...' De twee mannen voegden elkaar enkele Spaanse scheldwoorden toe tot de generale overste er een eind aan maakte. 'Dit lijkt me voor vandaag wel voldoende, heren,' zei hij. 'Emilio, kan ik je nog even spreken? De anderen kunnen gaan.' Sandoz bleef onbewogen zitten terwijl Voelker, Candotti en de aangeslagen Felipe Reyes de kamer uitgingen. Edward Behr bleef een ogenblik bij de deur staan om de generale overste een waarschuwende blik toe te werpen, maar Giuliani schonk geen aandacht aan hem. 'Ik geloof dat je pijn hebt,' zei Giuliani toen ze alleen waren. 'Is het migraine?' 'Nee.' De zwarte ogen keken hem aan, hard als steen. 'Anders zou je het toch wel zeggen?' Het was een zinloze vraag. Giuliani wist zelf al dat Sandoz het nooit zou toegeven, niet na wat Voelker zojuist had geïnsinueerd. 'Je tapijt loopt geen gevaar,' zei Emilio met onverholen sarcasme. 'Dat doet me genoegen,' antwoordde Giuliani luchtig. 'De tafel heeft al te lijden gehad, net als Reyes.' 'Hij had niet het recht zich met mijn zaken te bemoeien,' snauwde Sandoz, die opnieuw woedend werd. 'Hij probeert je te helpen, Emilio.' 'Als ik hulp nodig heb vraag ik het wel.' 'O ja? Is het niet eerder zo dat je jezelf nog liever opvreet, elke nacht weer?' Sandoz knipperde met zijn ogen. 'Ik heb vanmorgen met dr. Kaufmann gesproken. Haar prognose moet een hele klap voor je zijn geweest. Ze snapt niet dat je die beugels zo lang hebt kunnen verdragen. Volgens haar zijn ze te zwaar en niet goed aangepast. Waarom heb je daar niets over gezegd? Wilde je broeder Singh niet voor het hoofd stoten of was het die verwenste trots van je?' vroeg Giuliani. Zijn woorden hadden een subtiele, maar onmiskenbare uitwerking. Sandoz haalde wat sneller adem en hij deed zichtbaar moeite om zich te beheersen. Plotseling kreeg Giuliani genoeg van Emilio's vervloekte koppigheid. 'Heb je nu pijn of niet?' vroeg hij bars. 'Moet ik daar antwoord op geven?' vroeg Sandoz spottend, al was het niet duidelijk tegen wie zijn spot was gericht. 'Ja, dat moet, verdomme. Zeg op.' 'Mijn handen doen zeer.' Hij zweeg een ogenblik. 'En ik heb last van de beugels.' Giuliani zag de schokkerige beweging van Emilio's bovenlichaam. Waarom kostte het hem toch zoveel moeite zijn lijden toe te geven? De generale overste stond abrupt op en liep weg van de tafel om na te denken. Hij was gewend geraakt aan Emilio's zweet en braaksel, aan de genadeloos tentoongestelde gebreken van diens lichaam. Hij had aan zijn bed gewaakt tijdens de nachtmerries en tot zijn ergernis gemerkt dat Sandoz elke keer de mentale kracht vond om weer in zijn schulp te kruipen. Dat kon hij niet vergeten, ook niet wanneer Sandoz zo onbuigzaam was als nu en elke uitgestoken hand als een belediging en een krenking opvatte. Voor het eerst vroeg hij zich af hoe het moest zijn om in de kracht van je leven zo gebroken te worden. Vince Giuliani had zelf nooit iets ergers meegemaakt dan een gebroken vinger en nu en dan de griep. Misschien zou hij in Emilio's plaats net zo hard zijn best doen om zijn pijn te verbergen en elke hulp met een snauw afwijzen... Giuliani ging met een milder gevoel terug naar de tafel. 'Je moet eens goed luisteren, Emilio. Je bent met afstand de taaiste kerel die ik ken. Ik bewonder je kracht.' Sandoz staarde hem woedend aan. 'Ik bedoel het niet sarcastisch!' riep Giuliani uit. 'Zelf vraag ik al om algehele verdoving als ik me in mijn vinger snijd.' Sandoz lachte, een oprechte lach. Aangemoedigd door die kleine triomf waagde Giuliani een rechtstreeks beroep. 'Je bent door een hel gegaan en iedereen heeft nu wel door dat je geen huilebalk bent. Maar hoe kunnen we je helpen als je ons niet vertelt wat er is, Emilio?' 'Ik heb tegen John gezegd dat mijn handen zeer doen,' antwoordde Sandoz nauwelijks verstaanbaar. Giuliani zuchtte. 'Dat bewijst in elk geval dat Candotti een geheim kan bewaren.' De idioot, dacht hij. Zoiets viel toch zeker niet onder het biechtgeheim? Hoewel Sandoz dat misschien wel zo had bedoeld, besefte hij. Giuliani stond op en ging naar de badkamer naast zijn kantoor. Hij kwam terug met een glas water en twee tabletten, die hij voor Sandoz op tafel legde. 'Zoals je ziet behoor ik niet tot degenen die vinden dat onnodig lijden een nobele zaak is,' zei hij zacht tegen Emilio. 'Voortaan neem je maar een pijnstiller als je last van je handen hebt.' Emilio pakte moeizaam de tabletten op en slikte ze door met wat water. 'En je zegt het als deze niet helpen, hoor je? Dan krijg je een sterker middel. Ik heb Singh al laten komen. Ik wil dat je hem precies vertelt wat er aan deze beugels mankeert. Als hij er niets aan kan doen halen we er iemand anders bij.' Hij pakte het lege glas en bracht het naar de badkamer. Sandoz zat nog met een bleek en afwezig gezicht aan de tafel toen hij een paar minuten later terugkwam. De generale overste haalde zijn palmtop van zijn bureau en zette hem op tafel, waarna hij het beveiligde bestand opende waarvan behalve hijzelf slechts twee, inmiddels gestorven mensen kennis hadden genomen. 'Emilio, ik heb de rapporten van broeder Yarbrough nog eens doorgenomen. Ik heb ze vorig jaar gelezen nadat Ohbayashi jouw terugkeer had gemeld, maar je begrijpt dat ik ze nu zorgvuldiger bestudeer,' zei Vincenzo Giuliani. 'Broeder Yarbrough beschreef jouw omgang met Askama en de overige Runa min of meer in dezelfde bewoordingen als jij deed. Ik moet zeggen dat zijn verslag veel poëtischer is. Hij was ronduit geroerd door wat er gebeurde en ik kon het niet zonder emotie lezen.' Sandoz reageerde niet en Giuliani vroeg zich af of de ander wel luisterde. 'Emilio?' Sandoz keek hem aan en de generale overste ging verder. 'Na zijn beschrijving van het eerste contact voegde Yarbrough een geheim bestand toe, met een commentaar dat alleen voor de toenmalige generale overste bestemd was. Over jou zegt hij: "Ik geloof dat de Heilige Geest hem leidde. Vandaag heb ik het gezicht van een heilige gezien."' 'Hou op.' 'Wat zeg je?' Giuliani keek op en knipperde met zijn ogen. Hij was er niet aan gewend op zo'n manier toegesproken te worden, zelfs niet onder vier ogen door iemand wiens nachtmerries hij kende en die hem zelf uit zijn slaap hield. 'Hou op. Laat me in mijn waarde.' Sandoz zat te trillen op zijn stoel. 'Moet je die beerput nou openmaken, Vince?' Er viel een stilte terwijl Giuliani naar Emilio's gruwelijke ogen keek en over de implicaties nadacht. 'Het spijt me, Emilio,' zei hij. 'Vergeef me.' Sandoz zat nog steeds te trillen en keek hem even aan voordat hij zijn gezicht afwendde. 'Je weet niet hoe het daar was. Je kunt het onmogelijk begrijpen.' Op zijn manier was het een soort verontschuldiging, besefte Giuliani. 'Misschien kun je proberen het uit te leggen,' stelde de generale overste voor. 'Hoe kan ik iets uitleggen als ik het zelf niet snap?' riep Emilio uit. Hij stond abrupt op en liep een eindje weg voordat hij zich omdraaide. Het was altijd verrassend om Sandoz zijn zelfbeheersing te zien verliezen, want aan zijn gezicht was nauwelijks iets te merken. 'Waar ik toen was en waar ik nu ben... Dat is zo'n verschil, Vince, ik weet er gewoon geen raad mee!' Hij tilde zijn handen op en liet ze verslagen weer zakken. Vincenzo Giuliani had in zijn leven talloze keren een biecht aangehoord en wachtte af zonder iets te zeggen. 'En weet je wat het ergste is? Dat ik van God heb gehouden,' zei Emilio met een stem die beefde van onbegrip. Hij hield op met huilen, even onverwachts als hij was begonnen. Geruime tijd staarde hij voor zich uit voordat hij naar het raam ging om naar de regen te kijken. 'Nu is alles in rook opgegaan.' Het was bizar toen hij begon te lachen, wat even schokkend was als zijn onverwachte tranen. 'Ik denk,' zei de generaal, 'dat ik je beter zou kunnen helpen als ik wist of je het zelf komisch of tragisch vond.' Emilio gaf niet direct antwoord. Waarom konden ze het verleden niet laten rusten als er toch niets meer aan te veranderen was? Waarom konden ze hem niet in zijn waardigheid laten? Hij voelde zich soms net de zaadbol van een paardenbloem die door de wind uit elkaar werd geblazen. De vernedering was bijna niet te verdragen. Hij dacht en hoopte weleens dat het letterlijk zijn einde zou worden, dat zijn hart eronder zou bezwijken. Misschien hoort dit ook bij die ene grote grap, dacht hij somber. Hij keerde zich af van het raam en keek naar de bejaarde man die aan het hoofd van de fraaie oude tafel zat. 'Als ik dat zelf wist,' zei Emilio Sandoz uit het diepst van zijn hart, op de rand van een bekentenis waarvoor hij zich schaamde, 'zou ik waarschijnlijk geen hulp nodig hebben.' In zekere zin beschouwde Vincenzo Giuliani het als een groot en tegelijk vreselijk voorrecht om in dit stadium van hun zo grotesk uiteenlopende levens met Emilio geconfronteerd te worden. De omgang met Sandoz was even fascinerend als een zeiltocht in woelig water. Je moest je voortdurend aanpassen aan de telkens wisselende omstandigheden en er bestond altijd het gevaar dat de boot omsloeg. Het was een unieke uitdaging voor hem. In het begin had hij de opvatting van Yarbrough over Emilio's geestestoestand als onjuist of overtrokken verworpen. Hij had weinig op met zulke mystieke toestanden, ondanks het feit dat de orde daarin zijn oorsprong had gevonden. Toch was hij bereid op voorhand aan te nemen dat Emilio Sandoz zichzelf als een werkelijk gelovig mens zag, iemand die op zoek was naar God zoals Ed Behr had gezegd. En Sandoz moest op zeker moment het idee hebben gekregen dat hij God had gevonden en vervolgens verraden. Het ergste was dat hij van God had gehouden, dat waren zijn eigen woorden. Daarvan uitgaande begreep Giuliani het tragische van de situatie: iemand die de hemel had gevonden en daarna in ongenade was gevallen, iemand die de grootste zegen had ontvangen en die door hoererij en moord had verspeeld. Er moest toch een andere manier zijn geweest, dacht Giuliani. Waarom had Sandoz zich tot prostitutie verlaagd? Zelfs zonder handen had hij een andere manier kunnen vinden om aan eten te komen, door te bedelen of desnoods door te stelen. Sommige stukjes van de puzzel lagen al op hun plaats. Emilio voelde zich ten onrechte veroordeeld door mensen die nooit onder zulke onmogelijke omstandigheden helemaal alleen voor hun leven hadden moeten vechten. Zelfs het ondergaan van zo'n beproeving verleende Sandoz een zeker moreel gezag, ook al had hij gefaald. Om die reden kostte het hem ook geen moeite om Emilio's vergiffenis te vragen en hem met enig respect te behandelen. Die aanpak leek zijn vruchten af te werpen. Af en toe was er sprake van echt contact, op sommige momenten was Sandoz bereid bepaalde details te onthullen in de hoop begrepen te worden of zelf meer duidelijkheid te krijgen. Maar Giuliani wist dat hij doorgaans op ruime afstand werd gehouden, alsof er iets was waar Sandoz zelf niet mee geconfronteerd wilde worden, laat staan dat hij het aan anderen zou laten zien. Iets waarover hij alleen kon dromen maar niet praten, zelfs niet in het donker van de nacht. Iets wat eerst aan het daglicht gebracht zou moeten worden. Er was ook een mogelijkheid dat Ed Behr zich vergiste en dat Johannes Voelker het bij het rechte eind had. Misschien had Sandoz zich in zijn eenzaamheid aan prostitutie overgegeven omdat hij daar behoefte aan had. Hij had God liefgehad, maar pure sex had hem bevredigd. Als dat zijn ware karakter was zou het hem heel goed in zijn dromen kunnen kwellen en ziek kunnen maken, zeker na alles wat erover bekend was geworden. De eenvoudigste oplossing was soms de beste, zoals John Candotti altijd zo graag zei. En Jezus zelf, die de harten van mensen doorgrondde, had eens gezegd: 'Want wijd is de poort en breed is de weg die tot het verderf leidt en velen gaan daardoor naar binnen.' Geduld, dacht Giuliani, de deugd van een oude zeeman. Rustig aan, dan breekt het lijntje niet. Zijn medewerkers in Rome waren de laatste tien jaar zorgvuldig geïnstrueerd en opgeleid tot een bekwame staf. Het was hoog tijd om nog meer taken te delegeren aan jongeren en zelf een lichtere hand aan het stuur te houden. Hoog tijd voor deze oude priester, voor Vince Giuliani, om al zijn opgedane ervaring en kennis op dit ene menselijke probleem te richten, om zijn verworven inzicht te gebruiken voor de man die zichzelf vol verbittering de hoer van God noemde. Geduld. De dingen moesten hun loop hebben. Ten slotte stond Vincenzo Giuliani op en ging naar Sandoz, die nog altijd bij het raam stond. Emilio was zelf even grijs als het weer terwijl hij naar de regen staarde. Giuliani ging pal voor hem staan en wachtte tot Sandoz hem opmerkte, want hij wilde hem niet aan het schrikken maken door hem van achteren te besluipen. 'Kom mee, Emilio,' zei Vince Giuliani zacht. 'Ik trakteer op een biertje.' 23 De stad Gayjur: Tweede Na'alpa Het dorp Kashan: zeven weken na contact Supaari VaGayjur profiteerde al van de aanwezigheid van het jezuïetengezelschap op Rakhat voordat hij van het bestaan daarvan op de hoogte was. Dat was voor hem zowel typerend als ongebruikelijk. Typerend in die zin dat hij eerder dan wie verder dan ook had ingezien dat er een Runa-rage zou kunnen ontstaan en stappen ondernam om de markt te veroveren voordat de trend in Gayjur aansloeg. Ongebruikelijk omdat hij de feiten die aan de markt ten grondslag lagen niet kende voordat hij in actie kwam. Het was niets voor hem om zoveel te riskeren zonder eerst een onderzoek in te stellen. De gok leverde hem aardig wat geld op, maar zelfs toen de winstrekening was opgemaakt, bleef hij een ongemakkelijk gevoel houden, alsof hij net niet was gedood tijdens een ha'aran-duel waaraan hij in dronkenschap was begonnen. Terwijl hij door het pakhuis liep met Awijan, zijn Runa-secretaresse, die zijn opdrachten en vragen noteerde, had Supaari een van de inwoonsters van het dorp Kashan gezien, een vrouw die Chaypas heette en in de deuropening stond te wachten tot ze toestemming kreeg hem te spreken. Ze had veel linten verwerkt in de smalle band om haar hoofd: een waterval van kleuren die gratievol over haar rug hing. Mooi, dacht Supaari, en het zou de vraag naar lange linten door eenieder die de mode ging volgen vervijfvoudigen. Hij wendde zich tot Awijan. 'Roep de renners bij elkaar. Koop linten en zorg voor contracten voor alle leveringen die beschikbaar zijn tot...' Supaari aarzelde. Hoe lang zou het duren? 'Iemand suggereert de contracten niet verder te laten gaan dan de Achtste Na'alpa.' Supaari VaGayjur wist dat hij bij een beslissing als deze beter geen vraagteken kon zetten achter de woorden van Awijan. 'Oké. Als je terug bent, moet je Sapalla wat handelswaar laten uitladen om ruimte te maken voor de verzending, ook als we daarbij een verlies op de berinje moeten incasseren. Levering na het rode licht, goed begrepen?' Een van de vele voordelen van het werken met Runa, had Supaari door de jaren heen ontdekt, was dat Jana'ata niet goed in het rode licht konden zien, maar Runa wel. Zijn concurrenten, die de zwarte en rode uren slapend doorbrachten, zouden geen vermoeden hebben van zijn geheime plannen. Hij keek toe terwijl Awijan het plein opliep en de renners verzamelde. Nadat de transactie in gang was gezet, liep Supaari zelf soepel naar de VaKashani Chaypas toe, stak zijn beide handen naar haar uit en begroette haar in haar eigen taal. 'Challalla khaeri, Chaypas.' Hij boog zich naar voren en ademde haar geur in, vermengd met die van de welriekende linten. Chaypas VaKashan, een ongewone dorpsbewoonster die bereid was in haar eentje op reis te gaan en rechtstreeks op zijn eigen terrein met Supaari VaGayjur te onderhandelen, beantwoordde die begroeting zonder angst. Afgezien van hun kleding leken ze voldoende op elkaar om oppervlakkig en vanaf een afstand bezien zusters of nichten te kunnen zijn. Supaari was gespierder en iets groter, wat nog werd versterkt door het gewatteerde, doorgestikte en door borduursel stijf staande gewaad, de steltschoenen die hem een handbreedte langer maakten, de hoofdtooi die voor nog meer lengte zorgde en duidelijk maakte dat hij een koopman was, en dus een als derde geboren zoon. Zijn kleding legde vandaag de nadruk op de verschillen in hun levens, maar als Supaari dat wenste, kon hij doorgaan voor een Runa door de lange overmouwen te dragen en de laarzen van een in een stad wonende Runao. Het was niet bij de wet verboden. Het werd alleen nooit gedaan. De meeste Jana'ata, zelfs de meeste derde kinderen, zouden liever zijn gestorven dan voor een Runa te worden versleten. De meeste Jana'ata, zelfs de meeste derde kinderen, waren in de verste verte niet zo rijk als Supaari VaGayjur. Die rijkdom was zijn stigma, en zijn troost. Supaari verlokte Chaypas ertoe naar binnen te komen, weg van het voetverkeer, zodat haar linten niet door anderen van haar soort zouden worden gezien voordat hij de kans had de markt op te springen. Over koetjes en kalfjes pratend liep hij voor haar uit door het pakhuis, haar de weg tonend naar zijn kantoor alsof ze die nog niet kende, het haar toestaand de kussens op een voor haar comfortabele manier neer te leggen terwijl hij een yasapa-thee klaarmaakte waarvan hij wist dat ze die lekker vond. Hij schonk die zelfs voor haar in, om respect te tonen. Supaari VaGayjur ging zijn eigen winstgevende gang. Hij nam tegenover Chaypas plaats en leunde comfortabel achterover in de kussens, ervoor zorgend haar houding zo goed mogelijk te imiteren. Ze spraken vriendelijk over de vooruitzichten voor de sinonja-oogst, de gezondheid van Manuzhai, haar echtgenoot, en de kans op een oplossing voor een mogelijke twist tussen Kashan en Lanjeri over een nieuw k'jip-veld. Supaari bood aan te bemiddelen als de ouderen het niet eens konden worden. Hij had niet de wens zich aan hen op te dringen en hij verheugde zich ook niet op de lange, saaie reis naar Kashan, maar het zou de moeite waard zijn de geur in eenieders neusgaten vers te houden. 'Sipaj, Supaari,' zei Chaypas, die eindelijk over het doel van haar bezoek begon. 'Iemand heeft een curiositeit voor je.' Ze stak een hand in een geweven buidel en haalde er een pakje uit dat was gemaakt van ingewikkeld gevouwen bladeren. Ze stak het hem toe, maar hij liet zijn oren spijtig zakken: zijn handen waren niet in staat het voorwerp voorzichtig uit te pakken. Haar eigen oren werden uit verlegenheid snel plat tegen haar hoofd gelegd, maar Supaari vatte dat gebaar op als een compliment. De VaKashani-dorpelingen vergaten soms dat hij een Jana'ata was. Als je dat binnen de juiste context plaatste, was het teken van grote lof, dacht Supaari, hoewel zijn oudste broer haar ervoor zou hebben gedood en zijn middelste broer haar in de gevangenis zou laten zetten. Hij keek toe terwijl Chaypas met haar lange vingers fraai en behendig de bladeren loshaalde. Toen stak ze hem zeven exemplaren toe van iets wat hij in eerste instantie voor torren van een ongebruikelijk kleine kintai hield. Toen boog Supaari zich naar voren en ademde in. Het was de meest bijzondere geur die hij ooit had opgesnoven. Hij wist dat hij esters en aldehyden rook, en zeker ook gebrande suiker, maar de geur was onthutsend complex. En dat alles kwam uit een paar bruine dingetjes, ovaal van vorm en met een incisie in de lengte. Supaari camoufleerde zijn opwinding met het gemak van een man die in zijn levensonderhoud voorziet door dingen verborgen te houden. Toch constateerde hij met een schok dat hier eindelijk iets was dat de belangstelling zou kunnen wekken van Hlavin Kitheri, de Reshtar van Galatna. 'Iemands hart is blij,' zei hij tegen Chaypas terwijl hij zijn staart uit milde vreugde optilde omdat hij haar niet aan het schrikken wilde maken. 'Een opmerkelijke geur, inderdaad een curiositeit zoals je al hebt gezegd.' 'Sipaj, Supaari!' Deze kafay zijn door vreemdelingen aan iemand gegeven. Ze gebruikte een Ruanja-woord dat 'mensen uit het volgende rivierdal' betekent, maar haar ogen stonden heel wijd open en haar staart trilde. Supaari besefte dat het hier om de een of andere heerlijke grap ging, maar hij liet toe dat zij zich ten koste van hem amuseerde. 'Askama fungeert als tolk!' zei ze tegen hem. 'Askama!' riep hij uit, zijn handen van vreugde opheffend, waarbij zijn elegante klauwen klikten. 'Een goed kind, dat snel leert.' En even lelijk als wit water in een smal ravijn, maar dat deed er niet toe. Als het huishouden van Chaypas als tolk fungeerde voor de Kashan-corporatie, zou Supaari volgens het gebruik van de Runa, zo niet volgens de wetten van de Jana'ata, een exclusieve handelsrelatie met de nieuwe delegatie hebben, en in gevallen als deze telde alleen dat gebruik. Hij had zijn leven op dat begrip gebaseerd en als hem dat geen eer had gebracht, gaf het hem wel veel waarvan hij genoot: risico bij het achtervolgen, intellectuele uitdagingen en een zekere, met tegenzin gegeven eerbied van de kant van zijn eigen soortgenoten. Ze kletsten nog een tijdje met elkaar. Hij stelde vast dat deze kleine kafay slechts een voorbeeld waren van een veel grotere voorraad ongebruikelijke goederen die waren meegenomen door de vreemdelingen, die verbleven in Chaypas' huis in Kashan. En Supaari hoorde met toenemende belangstelling dat ze geen idee van het maken van winst leken te hebben. Ze gaven hun goederen weg voor het eten en onderdak waarop ze als gasten domweg recht hadden. Was dat een slimme zet van hen, vroeg hij zich af, of waren ze een restgroep van nomaden die nog op de oude, zuivere manier handel dreven? Supaari legde het kleine pakje neer en stond het zichzelf, gedisciplineerd als hij was, niet toe het idee dat hij in de verte had geroken te volgen en te pakken: afstammelingen en een weg uit de levende dood waartoe hij door zijn geboorte was veroordeeld. In plaats daarvan ging hij staan, schonk nog een kop thee voor Chaypas in en vroeg naar haar plannen. Ze vertelde hem dat ze handelspartners in het district Ezao zou gaan bezoeken. Ze had geen haast om naar huis te gaan. Alle andere VaKashani zouden het dorp spoedig verlaten om pik-wortels te oogsten. 'En de vreemdelingen?' vroeg hij. Hij was in gedachten de reis al aan het plannen, misschien halverwege Partan, na de regentijd. Maar Kitheri kwam op de eerste plaats. Alles draaide om Hlavin Kitheri. 'Soms gaan ze met ons mee, soms blijven ze in Kashan. Het zijn net kinderen,' zei Chaypas. Ze leek daar zelf een beetje verbaasd over te zijn. 'Te klein om als volwassenen te reizen, maar slechts een om hen te dragen. En die ene laat hen lopen!' Als Supaari voor die tijd al nieuwsgierig was geweest, was hij nu stomverbaasd. Maar Chaypas vertoonde tekenen van zenuwachtigheid door van links naar rechts te wiegen, zoals ze dat vaak deed wanneer ze te veel tijd doorbracht in spookhuizen. 'Sipaj, Chaypas,' zei hij terwijl hij soepel uit de kussens overeind kwam, berekenend dat Awijan voldoende tijd had gehad om de onderhandelingen af te ronden met degenen die de linten konden leveren. 'Wat heb je een lange reis gemaakt! Iemands hart zou blij zijn je in een stoel naar Ezao te sturen.' Haar staart kwam van genoegen omhoog en ze trilde zelfs een beetje. Haar ogen draaiden weg en gingen dicht. Dit grensde aan flirten en hij constateerde even voor zichzelf dat ze bijzonder aantrekkelijk was. Hij doofde de vonk voordat die echt in een vlam kon veranderen. Als derde zoon had hij wel degelijk zijn normen- en waardenstelsel en dat was aanzienlijk hoger dan bij degenen die maatschappelijk gezien boven hem stonden. Hoewel Supaari VaGayjur in veel opzichten wellevend en wereldwijs was, was hij in andere door en door burgerlijk. Hij stuurde er een renner op uit om een stoel te halen, onderdrukte een paar geeuwen en wachtte met Chaypas op het binnenplein tot die kort na de tweede zonsondergang arriveerde. Hij kon haar nauwelijks zien toen ze in de stoel klom, maar haar linten roken heel erg lekker. Op het gebied van parfums had ze een schitterende smaak, een natuurlijke elegantie die Supaari bewonderde. 'Sipaj, Chaypas,' riep hij zacht. 'Een veilige reis naar Ezao en weer terug naar huis.' Ze zei hem eveneens gedag en lachte hees toen de dragers de stoel bij zijn stokken optilden en hem zo lieten schommelen. Als een vorst door de smalle straten van de stad te worden gedragen was een luxe die weinig Runa ooit ervoeren. Supaari was oprecht blij dat hij haar een avond had bezorgd die ze zich zou herinneren, door de straten gedragen temidden van de vele Runa die in de stad woonden en in het blozende avondlicht veilig persoonlijke zaken konden afhandelen terwijl de Jana'ata sliepen. Het briesje dat vanaf de baai woei, zou haar nieuwe linten als vederwolken achter haar aan laten wapperen, hun geuren opstijgend als de mist van een waterval. Morgen zouden kooplieden uit de gehele stad Gayjur bereid zijn elk gevraagd bedrag voor linten te geven en Supaari VaGayjur zou die allemaal in eigendom hebben. Het was het lot van Sofia Mendes om investeerders die ze niet kende rijker te maken. Het zware zwarte haar dat Chaypas had geïnspireerd tot het uitvinden van een nieuwe mode, was op dit moment achteloos naar achteren geborsteld, en de linten die Askama erin had geweven, hingen er wanordelijk bij. Omdat Sofia Mendes geïrriteerd was, zou ze er zonder meer de schaar in hebben gezet als ze zo'n ding bij de hand had gehad. Ze had gewoontegetrouw een kop koffie gezet, maar het was vandaag te heet om die op te drinken en hij stond bij haar elleboog koud te worden. Binnenkort zou een dergelijke spilzucht schokkend zijn. Maar op dit moment waren schoonheid, opschik en rijkdom verder uit haar gedachten dan normaal, wat heel ver was. Haar intellect hield zich uitsluitend bezig met het bedenken van een voldoende onbeleefde reactie op de suggestie van Emilio Sandoz dat ze stom was. 'Ik kan het je nogmaals uitleggen, maar ik kan het voor jou niet begrijpen.' 'Je bent onuitstaanbaar,' fluisterde ze. 'Ik ben niet onuitstaanbaar. Ik heb het bij het juiste eind,' fluisterde hij terug. 'Als je er de voorkeur aan geeft elke verbuiging afzonderlijk in je geheugen te prenten, moet je dat vooral doen. Maar het patroon is volkomen duidelijk.' 'Het is een onterechte en volstrekt onzinnige generalisatie.' 'O, en ik neem aan dat het toekennen van een geslacht aan tafels, stoelen en hoeden en het verbuigen van zelfstandige naamwoorden op die basis wel zinnig is? Een taal is van nature arbitrair,' deelde hij haar mee. 'Als je behoefte hebt aan zinnigheid, moet je je in de rekenkunde gaan verdiepen.' 'Sarcasme is geen argument, Sandoz.' Emilio haalde een keer diep adem en begon opnieuw met onverholen ongeduld. 'Oké. Nog een keer. Het gaat niet om het abstracte versus het concrete. Als je probeert die regel aan het Ruanja op te dringen, zul je constant fouten maken. Het gaat om de ruimtelijkheid versus het ongeziene of het onzichtbare.' Hij stak een hand uit naar de palmtop die op de tafel tussen hen in lag en tikte met een vinger op een deel van het scherm, ervoor zorgend Askama, die net in zijn armen in slaap was gevallen, niet wakker te maken. 'Neem deze groep nu eens. Dierlijk, plantaardig of mineraal. Die woorden duiden allemaal op iets dat op de een of andere manier ruimte inneemt en ze worden allemaal verbogen aan de hand van dit patroon. Kun je me volgen?' Hij wees op een ander deel van het scherm. 'In tegenstelling daarmee nemen deze zelfstandige naamwoorden geen ruimte in: gedachte, hoop, affectie, kennis. Die groep volgt de tweede verbuigingsklasse. Is het je tot dusver duidelijk?' Concreet en abstract, verdomme, dacht ze koppig. 'Ja, prima. Maar wat ik niet begrijp is...' 'Ik weet wat je niet begrijpt. Hou op met redetwisten en luister naar me.' Hij negeerde haar nijdige blik. 'De algemene regel is dat alles wat kan worden gezien altijd ruimte inneemt, want als je dingen ziet, weet je dat ze ruimte innemen. Dus gebruik je de eerste verbuigingsklasse. De truc is dat alles wat niet te zien is, inclusief maar niet uitsluitend de dingen die onzichtbaar zijn, tot de tweede verbuigingsklasse behoort.' Hij ging opeens achteroverzitten, keek toen naar Askama en constateerde opgelucht dat ze nog sliep. 'Nu nodig ik je uit het met me oneens te zijn. Alsjeblieft. Probeer het maar gewoon.' Ze had hem klem gezet. Met een gezicht dat als ivoor in het zonlicht glansde boog ze zich naar voren om hem de genadeslag toe te brengen. 'Nog geen tien minuten geleden zei Askama "Chaypas-ru zhari i washan" en daarbij gebruikte zij wat jij de onzichtbare verbuigingsklasse noemde. Maar Chaypas is heel groot. Chaypas neemt zeer beslist veel ruimte in...' 'Ja. Brava! Perfect. Nu nadenken!' Hij deed bevoogdend. Ze staarde hem met open mond aan, klaar om te ontploffen, toen het haar opeens duidelijk werd. Ze liet haar hoofd abrupt in haar handen vallen en mompelde: 'Maar Chaypas is weg en dientengevolge niet te zien. Dus gebruik je de ruimtelijke verbuigingsklasse niet. Je gebruikt de onzichtbare, ook al is Chaypas concreet en niet abstract.' Ze keek op. Hij grinnikte. 'Ik haat het als je zo zelfvoldaan bent.' De blik in de donkere, vrolijke ogen was triomfantelijk. Emilio Sandoz had geen gelofte van valse bescheidenheid afgelegd. Het was een fraai staaltje van analytisch vermogen en hij was ontzettend ingenomen met zichzelf. Verder ontging het hem niet dat hij de weddenschap van Sofia met Alan Pace had gewonnen. Ze hadden de Runa pas zeven weken geleden leren kennen, maar hij had de grondprincipes van de grammatica al door. Verdomme, ik ben er goed in, dacht hij bij zichzelf, en zijn grijns werd groter toen Sofia hem met samengeknepen ogen aanstaarde, pogend een voorbeeld te bedenken dat niet binnen het model zou passen. 'Oké, oké,' zei ze lomp terwijl ze haar palmtop pakte. 'Ik buig mijn hoofd. Geef me een paar minuten om alles te noteren.' Ze vormden een goed team. Sandoz was een meester in deze discipline, maar zij kon veel beter schrijven, snel en helder. Er waren al drie artikelen die waren ondertekend met 'E.J. Sandoz en S.R. Mendes' radiografisch teruggestuurd om ze voor te leggen aan wetenschappelijke tijdschriften. Toen Sofia klaar was met het maken van aantekeningen, keek ze op en glimlachte. Bij jeshiva-studenten, die haar ouders toen zij nog jong was vaak voor het avondeten hadden uitgenodigd, was ze deze mengeling van scherpzinnige intelligentie en dromerigheid wel eerder tegengekomen, de heerlijke, strijdlustige intellectuele stijl en de neiging zich terug te trekken in een innerlijke wereld, ergens volledig in opgaand. Sandoz, met blote benen en op blote voeten, had door de zon een kaneelbruine kleur gekregen. Hij droeg het wijd vallende kaki short en het te grote zwarte T-shirt die de soutane hadden vervangen omdat dat kledingstuk in dit klimaat onmogelijk heet was. Sofia zelf was ook bruin geworden, was even donker en slank en ging even eenvoudig gekleed. Ze kon begrijpen waarom Manuzhai in eerste instantie had aangenomen dat zij en Emilio 'nestmaten' waren. Het idee was geestig en tegelijkertijd gênant geweest, net als Manuzhai's uitleg in pantomimevorm van het woord, maar ze begreep wel hoe een Runao tot die conclusie kon komen. Askama zuchtte en strekte haar lijfje iets. Emilio kwam tot leven en keek Sofia met ronde ogen van schrik aan. Askama was lief, maar ze rebbelde voortdurend. Tukjes zoals deze waren een welkom respijt. 'Ik vraag me af,' zei Sofia heel zacht toen het duidelijk was dat Askama niet wakker zou worden, 'of een blinde Runao altijd de onzichtbare verbuigingsklasse zou gebruiken.' 'Dat is nu wat je noemt een interessante vraag,' zei Emilio, die zijn hoofd respectvol boog. Zij was blij dat ze weer aanspraak kon maken op een adequate intelligentie. Hij dacht een tijdje na, langzaam wiegend in de hangmatstoel, met een fijngebouwde voet tegen een hampiy-stam en met zijn vingers de zachte vacht achter Askama's oren strelend. De op een zonsopgang lijkende glimlach verscheen weer. 'Als je iets kon voelen, zou je ook weten dat dat ruimte in beslag nam! Zoek naar iets wat contouren, vorm of textuur heeft. Zullen we wedden?' 'Lejano, misschien, of tinguen,' stelde ze voor. 'En er wordt niet gewed.' 'Je hebt geen lef! Ik zou het mis kunnen hebben,' zei hij vrolijk, 'maar dat betwijfel ik wel. Probeer eerst lejano maar eens.' Hij keek glimlachend naar de bovenkant van Askama's hoofdje voordat hij zijn blik weer richtte op de kleine kudde piyanot die aan het grazen was op de vlakte voorbij de stammen van het hampiy-onderkomen. 'Ze vormen een knap stel, nietwaar?' zei Anne terwijl zij en D.W. op hun gemak langs de rand van het ravijn liepen, boven het dorp. 'Inderdaad,' zei D.W. instemmend. Alle anderen waren bezig of aan het slapen en zij hadden gemerkt dat ze alle twee rusteloos waren. Anne had een wandeling voorgesteld en D.W. had haar graag willen vergezellen. Manuzhai had hen allen herhaaldelijk gewaarschuwd niet alleen op pad te gaan. Ze konden te grazen worden genomen door een 'djanada', wat dat dan ook mocht zijn. Dus trokken ze er altijd samen met iemand anders op uit, meer om Manuzhai en de anderen gerust te stellen dan omdat ze echt bang waren van roofdieren of kwade geesten. 'Jaloers?' vroeg Anne. 'In zekere zin zijn zij beiden toch van jou?' 'O, verdomme, ik ben er niet zeker van dat "jaloers" het juiste woord is,' zei D.W, die even bleef staan om stiekem naar Sofia en Emilio te kijken, die in de hampiy met Askama vadertje en moedertje aan het spelen waren. Toen draaide hij zich weer om naar Anne en produceerde even een scheef grijnsje voordat hij met samengeknepen ogen in westelijke richting over de rivier heen keek. 'Het is net zoiets als Notre Dame in de Cotton Bowl de strijd zien aanbinden met de Universiteit van Texas. Ik weet nauwelijks waarop ik moet hopen.' Anne lachte waarderend en liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten. 'D.W, ik hou van je. Echt waar. Maar natuurlijk heb ik altijd al een zwak gehad voor kerels in een uniform.' Het was een opening en hij liep er glimlachend doorheen. 'Jij ook al?' 'De mariniers zijn op zoek naar een paar goeie lui,' zei Anne zangerig, de oude recruteringsslogan herhalend terwijl ze op hun gemak verder naar het zuiden liepen. 'Hmmm. Dat was ik ook.' Hij bleef min of meer strak voor zich uit kijken terwijl hij zacht zong: 'Maar dat was lang geleden en heel ver weg.' 'Inderdaad.' Anne glimlachte. 'Lieve schat, de dichtstbijzijnde geheime kast is viereneenderde lichtjaren hiervandaan. Sofia weet het. Ik weet het. Marc...' 'Is mijn biechtvader.' 'Jimmy en George hebben er geen idee van, maar het kan die twee geen moer schelen,' zei Anne. 'Dus resteert alleen Emilio.' D.W. liet zich langzaam op zijn knieën zakken en gaf Anne een teken dat ze moest blijven staan. Voorzichtig hield hij zijn hand boven een toefje stoffige lavendel en bleef dat een paar seconden doen. Toen schoot zijn hand uit naar een kleine, tweepotige slangennek die hij vastpakte en optilde. Het dier was vrijwel niet te zien geweest terwijl het zich langzaam een weg baande in het hol van iets anders, hopend op een lunch. Hij ging weer staan en overhandigde het aan Anne. 'Is-ie niet mooi? Kijk. Je kunt een paar rudimentaire voorpoten bij dit exemplaar zien,' riep ze uit terwijl ze het dier zijn kant op hield. 'Iets dergelijks vind ik nooit. Jij bent verbazingwekkend.' 'Mevrouw, als je bent opgegroeid zoals ik, leer je behoorlijk wat over camouflage.' 'Dat zal vast wel,' zei ze. Ze zette de slangennek terug bij het hol en ze liepen verder. 'Emilio heeft een heel hoge dunk van je, D.W. Oké, natuurlijk. Hij zal waarschijnlijk wel rondlopen met het een of andere niet onderzochte macho-idee dat hij nog eens in overweging moet nemen, maar hij is in staat zijn houding zo nodig aan te passen.' 'Dat weet ik ook wel,' zei D.W. 'En ik schaam me niet voor wat ik ben. Maar als hij me had gekend toen ik nog jong was, zou hij ver bij me uit de buurt zijn gebleven. En wat heeft het voor zin iets te zeggen na al die jaren van onwetendheid?' 'Het zou een last van je schouders kunnen nemen. Dan zou je volledig worden geaccepteerd zoals je bent.' Daar moest hij om glimlachen, zonder haar aan te kijken, en hij sloeg een arm om haar schouders. 'Je veronderstelt toch zeker niet dat hij dan minder over jou zou denken?' 'Tja, Anne, dat is nu precies het probleem. Ik ben bang dat hij dan beter over me zou gaan denken. Wat wil zeggen dat ik bang ben dat die kwestie zijn geest tot op zekere hoogte zou bezighouden en ik wil hem op dit moment niet afleiden met onbelangrijke dingen. Natuurlijk zou hij er uitgebreid over nadenken en gaan beseffen dat ik al die tijd van man tot man met hem heb gesproken...' 'Bij wijze van spreken.' Hij lachte. 'Slechte woordkeus.' Hij bleef staan en wipte met zijn voet een steen uit de grond. 'Het is niet zo dat ik ooit tegen hem heb gelogen. Het onderwerp is domweg nooit ter sprake gekomen. Ik heb hem nooit gevraagd of hij hetero was en hij heeft mij nooit gevraagd of ik dat niet was. We zijn er het dichtst bij in de buurt gekomen toen hij jaren geleden naar een andere kerel informeerde. Ik heb hem toen alleen meegedeeld dat we ons niet altijd van hetzelfde onthouden.' 'En wat maakte hij daaruit op?' vroeg Anne glimlachend. 'Hij heeft het kritiekloos aangenomen.' D.W. keek naar de bergen ten zuiden van hen. Ergens aan de andere kant van die keten was het graf van Alan Pace. 'Luister, Anne. Zoals de zaken er nu voorstaan, is het prima. Ik heb niets van Emilio nodig. Wat jaren geleden in mijn hoofd omging, is mijn zaak. En het is verleden tijd.' Daar kon ze niet over in discussie gaan. Ze had hetzelfde kunnen zeggen als ze in zijn schoenen had gestaan. 'Oké. Oké. Boodschap doorgekomen.' 'Ik waardeer de gedachte, Anne, echt waar. En onder andere omstandigheden zou je gelijk kunnen hebben. Maar hier en nu...' D.W. boog zich voorover om de steen op te pakken die hij had losgehaald en smeet hem over het ravijn, met soepele schouders en accuraat. De steen haalde net de overkant niet en viel ratelend de rots af naar de rivier onder hen. 'Waar ik me mee bezighoud, is het totaalbeeld. Jij weet net zo goed als ik dat alles aan deze missie verdomd dicht in de buurt van het wonderbaarlijke komt. En Emilio is de sleutel daartoe. Ik wil het water niet vertroebelen! Ik wil niet dat hij over mij gaat denken. Noch over Mendes, trouwens. Ik zal er geen bezwaar tegen aantekenen dat ze samenwerken, omdat ze het goed doen. Verder verrichten ze wat fraai wetenschappelijk onderzoek. Maar om je de waarheid te zeggen ben ik wel mijn adem aan het inhouden.' Er volgde een stilte en Anne ging zitten, haar benen over de richel bungelend. D.W. bleef nog een tijdje staan, omdat hij minder zeker was van de stabiliteit van de rotsformatie, maar uiteindelijk ging hij naast haar zitten en hield zijn handen bezig door stenen de leegte in te gooien. 'D.W., ik wil niet met je gaan redetwisten. Ik vroeg het alleen maar. Oké?' Hij knikte en dus ging ze door. 'Laten we eens stellen dat er nog niet echt een eind is gekomen aan de Eeuw der Wonderen. Gewoon omwille van de discussie. En we zijn het erover eens dat Emilio heel bijzonder is. Maar dat is Sofia ook, nietwaar?' 'Tot dusver zul je me niet horen protesteren.' 'Nou, ik heb de indruk dat er een behoorlijk machtige theologie aan de kant van liefde, sex en gezinnen staat. Ik heb het idee dat een vrij gezaghebbend persoon eens heeft opgemerkt dat het voor een mens niet goed is om alleen te zijn. Rome is, samen met alle geheime kasten, een behoorlijk eind hiervandaan,' zei ze guitig. 'We zijn al bijna twintig jaar weg. Misschien mogen priesters nu wel trouwen. En in elk geval zie ik niet in hoe Emilio God iets zou ontfutselen door van Sofia te houden.' 'Annie, je bent een zeer uitgesleten pad aan het opgaan.' D.W. stak een hand naar achteren en pakte nog een stel steentjes. Even gleed er een blik van pijn over zijn gezicht, maar Anne schreef die toe aan het gespreksonderwerp. 'O, verdomme, ik weet het niet. Het zou wellicht geen moer verschil uitmaken. Misschien zouden ze gelukkig zijn en een mooi stel kinderen krijgen en zou God van hen allemaal houden...' Ze zaten een tijdje te luisteren naar de geluiden van de rivier en staarden naar de westelijke lucht, die de felle kleuren van de eerste zonsondergang had gekregen. D.W. leek iets aan het overwegen te zijn, dus wachtte Anne tot hij weer het woord nam. 'Denk even met me mee, gewoon omdat ik wat in dit potje wil roeren,' zei hij zacht. 'Anne, ik heb het idee dat heiligheid net als genialiteit haar wortels vindt in een soort geïnspireerde vasthoudendheid, het voortdurend willen van één bepaald iets. Die consequentheid en doelgerichtheid zie ik bij Emilio.' 'D.W, meen je dat serieus?' Anne zette grote ogen op en bleef stil zitten. 'Denk je dat Emilio een h...' 'Dat heb ik niet gezegd! Ik spreek nu abstract. Maar Marc en ik hebben het grondig doorgesproken en ja, ik zie er de mogelijkheid van in en het is mijn taak die te beschermen.' Hij aarzelde even voordat hij haar bekende: 'Misschien had ik het niet moeten doen, maar ik heb het H-woord in een rapport naar Rome daadwerkelijk gebruikt. Ik heb gezegd dat ik denk dat we een echt groot mysticus in ons midden hebben. "Gehuwd met God en op bepaalde momenten volledig in contact met de goddelijke liefde." Zo heb ik het gesteld.' Hij smeet de laatste paar steentjes weg, veegde het stof van zijn handen en boog zich voorover om de steentjes naar beneden te zien kletteren, met zijn ellebogen op zijn knieën en de handen met de grote knokkels losjes tussen zijn benen. 'Een gigantisch managementprobleem,' zei hij na een tijdje. 'Zoiets wordt thuis op de beroemde Jezuïetenschool niet behandeld.' Anne merkte dat ze niets kon zeggen. Ze staarde naar de wolken aan de westelijke lucht die wel op bergen opgeklopte slagroom leken, gekleurd door aardbeien en frambozen, bosbessen en mango's. Ze kreeg nooit genoeg van de kleuren hier. 'Anne, ik maak me ook echt zorgen over Mendes,' ging D.W. nadenkend verder. 'Ik ben erg op dat meisje gesteld en ik wil niet dat ze gekwetst raakt. Oppervlakkig bezien heeft ze veel lef en hersens, God hebbe haar lief, maar ze draagt vanbinnen glasscherven met zich mee. Als Milio moet kiezen, zal hij voor God kiezen, en ik vind het afschuwelijk me af te vragen hoe Sofia daarop zou reageren. Dus ga haar niet aanmoedigen het initiatief te nemen. Heb je me goed begrepen?' D.W. ging staan. Het viel Anne op dat hij een beetje bleek zag, maar zijn volgende opmerking maakte haar zo aan het schrikken dat ze er niet naar vroeg. 'Jammer dat Sofia niet verliefd is geworden op Quinn of Robichaux.' Anne ging eveneens staan en fronste verbaasd haar wenkbrauwen. 'Jimmy kan ik me best indenken! Maar Marc? Ik dacht dat hij... je begrijpt me wel. Ik dacht...' 'Je dacht dat Robichaux een homo was?' D.W. lachte bulderend. Hij sloeg een magere arm om Annes schouders heen, duidelijk geamuseerd door dat idee. 'O, mijn hemel, ne-e-e. In de verste verte niet,' zei hij terwijl ze op hun gemak verder liepen. 'Marc Robichaux houdt van de natuur met een hoofdletter en vrouwen zijn voor onze ouwe Marc de natuur op haar best! Hij is dol op de dames. Op zijn eigen manier is hij ook een soort mysticus. Voor hem is Gods realiteit overal. Het is bijna een islamitische theologie. Robichaux scheidt het natuurlijke niet van het bovennatuurlijke. Het is voor hem allemaal een pot nat en hij is stapel op alles. Zeker wanneer het vrouwelijk is.' Hij keek naar Anne, die hem nog steeds met open mond aanstaarde, en lachte. 'Over een managementprobleem gesproken! De provinciale overste moest die goeie ouwe Marc op een jongensschool laten werken om te voorkomen dat hij in de problemen kwam. Hij is nooit smoorverliefd geworden, maar hij is een knap ogende vent en het een kan tot het ander leiden. Hij kon geen nee zeggen als een vrouw naar hem toe kwam, en komen deden ze beslist. De beste man in Québec om een therapeutisch nummertje mee te maken, heb ik me laten vertellen.' 'Dat zal ik in gedachten houden,' zei Anne, die nu zelf buiten adem van het lachen was. 'Dus het celibaat is facultatief.' 'In zekere zin was het dat voor Marc in het begin misschien. Er is echter een tijd gekomen dat hij zijn leven beterde. Maar luister! Dit illustreert mijn punt ten aanzien van Emilio,' zei D.W. nadrukkelijk. 'Voor Emilio is de scheiding tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke iets wezenlijks. God is niet overal. God is niet immanent. God is daar ergens en je moet naar Hem op zoek gaan en naar Hem verlangen. Je zult me op mijn woord moeten geloven als ik je zeg dat het celibaat voor Emilio een deel van de gesloten overeenkomst is. Het is een manier om je te concentreren, om je leven op één ding te richten. Ik denk toevallig dat dat voor hem heeft gewerkt. Ik weet niet of hij God heeft gevonden of dat God hem is komen halen...' Ze konden het hampiy-onderkomen nu weer zien terwijl het zonlicht als gesmolten koper vanuit het westen hun kant op stroomde. Askama zat nog op Emilio's schoot en sliep kennelijk. Sofia's hoofd was over haar palmtop gebogen. Emilio zag hen en stak een hand op. Ze zwaaiden terug. 'Oké, oké, ik begrijp wat je duidelijk wilt maken,' zei Anne. 'Ik zal me er niet mee bemoeien. Misschien komt alles op zijn pootjes terecht.' 'Dat hoop ik. Er staat voor hen beiden veel op het spel. Voor ons allemaal.' Hij drukte een hand tegen zijn buik en trok een gezicht. 'Verdomme.' 'Is alles met jou in orde?' 'Jawel. Zenuwen. Ik reageer op alles met mijn buik. Ik wist dat je dat wist, maar het is iets anders om het hardop te zeggen.' 'D.W., welke theologie hou jij erop na?' vroeg Anne, die boven aan het pad dat langs de rots naar beneden liep bleef staan. 'Tja... Op mijn beste dagen? Dan probeer ik mijn geest om beide godservaringen heen te houden, de transcendente en de intieme. Maar verder,' zei hij, even grinnikend, 'zijn er dagen waarop ik denk dat God in wezen een kosmische komediant moet zijn.' Anne keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Anne, de goede God had besloten van D.W. Yarbrough een katholiek te maken, een lelijke, vrolijke liberaal en een redelijke dichter, en liet hem toen geboren worden in Waco, Texas. Is dat het werk van een serieuze godheid, vraag ik je?' Lachend liepen ze de trap af naar het in de rots uitgehouwen appartement dat ze nu hun thuis noemden. Het onderwerp van dit gesprek was zich niet bewust van de mate waarin de verheven staat van zijn ziel de aandacht trok. Emilio Sandoz was emmers aan het zweten met de opgekrulde Askama op zijn schoot en straalde in de namiddag hitte uit als een vierde zon. Als iemand niet had aangenomen dat hij mediteerde over Gods glorie of dat hij een nieuw en nauwkeurig beredeneerd model van de Ruanja-grammatica aan het samenstellen was en hem rechtstreeks zou hebben gevraagd waaraan hij dacht, zou hij zonder aarzelen hebben gezegd: 'Ik zat me te bedenken dat ik echt een biertje zou kunnen gebruiken.' Een biertje en een sportwedstrijd op de radio om daar onder het werken met een half oor naar te luisteren. Dat zou perfect zijn geweest. Maar zelfs zonder die twee gelukzalig makende elementen was hij volmaakt gelukkig en hij wist dat ook. De afgelopen weken had zich de ene openbaring na de andere voorgedaan. Thuis, in de Soedan en in het poolgebied had hij daden van grote vrijgevigheid gezien, van onzelfzuchtigheid en een grote ziel, en hij had op die momenten het gevoel gehad dicht in de buurt van het kennen van God te komen. Waarom, had hij zich eens afgevraagd, zou een perfecte God het universum hebben geschapen? Om er vrijgevig mee te zijn, geloofde hij nu. Om het genoegen te kunnen smaken zuivere geschenken gewaardeerd te zien worden. Misschien betekende het vinden van God dat wel: zien wat je is gegeven, de goddelijke vrijgevigheid kennen, de kleine en grote dingen waarderen... Het gevoel ondergedompeld te zijn -- verzadigd en betoverd -- was onvermijdelijk overgegaan. Niemand kan lange tijd zo leven. Hij was nog steeds onthutst door de herinnering daaraan, kon het getij soms nog in een diepe laag van zijn ziel voelen trekken. Er waren tijden geweest waarin hij geen enkel gebed kon afmaken, er nauwelijks aan kon beginnen omdat de woorden hem te machtig waren. Maar de dagen waren geleidelijk normaler geworden en ook dat beschouwde hij als een geschenk. Hij had hier alles. Werk, vrienden, echte vreugde. Soms overmande dat bewustzijn hem en verkrampte zijn borstkas zich van dankbaarheid. De meest eenvoudige momenten konden je uiterst tevreden maken. Zoals nu: zittend in een hampiy-boom met Sofia en Askama, hier op de vlakte, waar ze 's middags konden werken terwijl de anderen sliepen, zonder zoveel onderbrekingen en zoveel mensen die zich ermee wilden bemoeien. Chaypas had laten zien hoe ze een lekker koel plekje konden creëren door al snoeiend een gang te maken naar de natuurlijke open ruimte in het midden. De oudere planten hadden een diameter van viereneenhalf tot zes meter, en dertig of veertig rechte stammen met aan de bovenkant een paraplu van bladeren. Dat bladerdak was zo dicht dat alleen de allerzwaarste regenval bij het middelste deel van de boom kon komen en de binnenste stammen stierven een natuurlijke dood, een cirkel van levende exemplaren aan de rand achterlatend. Het enige dat je hoefde te doen, was het midden een beetje schoonmaken en kussens aanslepen, of hangmatten die je aan de takken kon bevestigen. Slaperig gemaakt door de middaghitte, de saaie discussies en de eigenaardig monotone taal van die vreemdelingen ontspande Askama zich gewoonlijk. Dan voelde hij haar langzaam ademhalen en drukte haar zoete gewicht tegen zijn lichaam. Sofia glimlachte in zo'n geval en knikte naar het kind terwijl ze nog zachter gingen spreken. Soms zaten ze gewoon naar de slapende Askama te kijken, genietend van de zeldzame stilte. De anderen klaagden over het feit dat de Runa voortdurend aan het praten waren en fysiek graag dicht bij je in de buurt waren, over de manier waarop ze elkaars gezelschap en dat van de vreemdelingen altijd opzochten, rug leunend tegen rug, hoofden op schoten, armen om schouders geslagen, staarten om benen gekruld in een warboel van warmte en zachtheid in de koele, grotachtige kamers in de rots. Emilio vond het prachtig. Hij had niet beseft hoe hij had gehongerd naar aanrakingen, in welk isolement hij een kwart eeuw had geleefd, omgeven door een onzichtbare barrière, door een laag lucht. De Runa waren ongekunsteld fysiek ingesteld en hartelijk. Net als Anne, dacht hij, maar in nog sterkere mate. Emilio veegde met een hand het haar van zijn voorhoofd en keek naar Askama terwijl hij iets ging verzitten in de hangstoel die George voor hem had ontworpen. Manuzhai had hem gemaakt, uitgaand van de schets van George en daarop voortbordurend. Haar verbazingwekkende handen hadden ingewikkelde patronen geweven in de op een mand lijkende stoel van schaafstro. Manuzhai voegde zich in de hampiy vaak bij hem, Sofia en Askama, en hij was dol op de lage, zwoele stem van de Runao. Die leek wel op de stem van Sofia, nu hij er eens wat beter over nadacht, maar hij was voor haar soort wel ongebruikelijk. En hij was dol op de melodie van het Ruanja. Het ritme en de klanken deden hem denken aan het Portugees: zacht en lyrisch. Het was een dankbare taal om mee bezig te zijn, vol structurele verrassingen en conceptuele genoegens... Sofia snoof en hij wist dat hij gelijk had toen ze zich achterover in haar stoel liet ploffen en hem onheilspellend aanstaarde. 'Lejano'nta banalja,' las ze. 'Tinguen'ta sinoa da. Beide ruimtelijk.' 'Merk zo je dat wilt op met welk een ontzagwekkend gebrek aan zelfvoldaanheid ik je nieuws in ontvangst neem,' zei Sandoz met een ernstig gezicht en pretlichtjes in zijn ogen. Sofia Mendes glimlachte lief naar de man die ze bijna tot haar tevredenheid een collega en een vriend noemde. 'Daar heb ik schijt aan,' zei ze. 'Dr. Edwards heeft een betreurenswaardige invloed op je woordenschat,' zei Emilio stijfjes en afkeurend. Toen ging hij meteen verder. 'Nu je het erover hebt, zou schijt natuurlijk passen binnen de algemene regels voor ruimtelijke versus onzichtbare verbuigingsklassen. Maar hoe zit het met een wind? Zou een wind worden verbogen als een woord voor iets onzichtbaars, of zou een Runao menen dat zulke geuren behoren tot een categorie die het bestaan van iets solides impliceert? Mendes, je luchthartigheid is ongepast. Dit is een serieus taalkundig onderzoek. Ik beloof je dat we er weer een artikel over kunnen schrijven.' Sofia veegde de tranen van haar wangen. 'En waarin zullen we dat publiceren? Het interplanetaire tijdschrift voor darmgassen en onfatsoenlijke geluiden? 'Wacht eens even! Dat is nog een categorie. Geluid. Makkelijk. Onzichtbaar. Moet wel. Tja, misschien ook niet. Probeer enroa eens.' 'Zo is het welletjes. Ik hou ermee op,' verklaarde Sofia. 'Het is te heet en deze discussie is te dwaas voor woorden geworden.' 'In elk geval is ze niet zelfvoldaan,' stelde hij. Askama, die door hun gelach wakker was geworden, geeuwde en strekte haar hals om naar Emilio te kunnen kijken. 'Sipaj, Meelo. Wat is "zelfvoldaan"?' 'Laten we dat opzoeken,' stelde Sofia luchtig voor, terwijl ze net deed alsof ze het palmtop-woordenboek inzag en bewust over het hoofd van Askama heen sprak. 'Hier heb ik het! Zelfvoldaan. Er staat: Sandoz, komma Emilio. Zie ook: onuitstaanbaar.' Emilio negeerde Sofia, keek naar Askama en verzekerde haar met een perfect aplomb: 'Het is een uiting van genegenheid.' Ze verzamelden Askama's speeltjes, de palmtops en Sofia's koffiekop, die ze snel leeggoot, en liepen toen in het schuin vallende licht terug naar de rotswoningen. Een zon was al ondergegaan, een andere was daar snel mee bezig en alleen de derde en veel minder fel stralende rode zon stond relatief hoog aan de hemel. Ondanks het feit dat het de laatste tijd zo heet was, was Jimmy Quinn van mening dat het weer binnenkort heel goed kon omslaan. Het regende niet meer zo keihard en de hitte was nu droger, minder futloos makend. De Runa deden er geen mededelingen over. Het weer was er gewoon en er hoefde niet veel commentaar op te worden geleverd, behalve tijdens een onweer, dat voor hen angstaanjagend was en heel wat gespreksstof leek op te leveren. Sofia was veel eerder bij het appartement dan Emilio en Askama, omdat zij niet werd gehinderd door de zwerm kinderen die zich rond Sandoz verzamelden, hopend dat er iets nieuws uit zijn handen zou verschijnen waarvan ze konden genieten of waarover ze zich konden verbazen. De meeste VaKashani deden op het heetst van de dag een dutje en het dorp was net wakker aan het worden voor de tweede ronde dagelijkse activiteiten. Terwijl Emilio onderweg was naar huis, bleef hij regelmatig staan om op de smalle voetpaden of op de terrassen een praatje te maken, om een nieuwe vaardigheid van een peuter te bewonderen of een kind te vleien met een vraag die hem of haar in staat stelde een nieuwe verworvenheid te tonen, om iets eetbaars of een slokje van iets zoets aan te nemen. De schemering was ingevallen toen hij thuiskwam en Anne had de lantaarns aangedaan, dingen die interessant leken te zijn in de ogen van de Runa, die versteld hadden gestaan over de kleine ogen met slechts één iris van hun gasten, maar de technische compensatie van die handicap alleen met sluwe, geslepen blikken bekeken. 'Aycha's kleintje loopt al,' zei Emilio terwijl hij zich bukte om vanaf het terras naar binnen te gaan, vergezeld door Askama en drie van haar vriendinnen, die allemaal aan het praten waren en zich aan diverse ledematen van hem hadden vastgeklampt. Anne keek op. 'Die van Suway ook. Is het niet vertederend? Als een mensenkind geheid op zijn achterste zou vallen, steken deze kleintjes snel die staartjes uit om zich in evenwicht te houden. Er zijn maar weinig dingen even betoverend als het niet adequaat functioneren van een onvolwassen zenuwstelsel.' 'Heeft iemand een zuigeling gezien?' vroeg Marc vanuit zijn hoek van de grote, onregelmatig gevormde kamer. Hij had die morgen een ruwe volkstelling gehouden en als hij eerlijk was moest hij toegeven dat het hem moeite kostte de individuen uit elkaar te houden. 'De bevolkingsstructuur is hier behoorlijk eigenaardig, tenzij er sprake is van een duidelijk broedseizoen. Je hebt een groep die even oud is, waarna er een groot gat komt voordat de volgende groep zich aandient. Ik heb de indruk dat er gezien het aantal volwassenen veel meer kinderen zouden moeten zijn.' 'Ik heb de indruk dat er ontzettend veel kinderen zijn,' zei Emilio vermoeid en een beetje luid om boven de verbazingwekkende herrie die vier wurmen konden produceren uit te komen. 'Legioenen. Horden. Legers.' Anne en Marc begonnen aan een discussie over het sterftecijfer onder zuigelingen, die Emilio tevergeefs probeerde te volgen omdat Askama aan zijn arm trok en Kinsa probeerde op zijn rug te klimmen. 'Maar ze lijken allemaal zo gezond,' zei Anne. 'Gezond en luidruchtig,' zei Emilio. 'Sipaj, Askama! Asukar hawas Djordj. Kinsa, tupa sinchiz k'jna, je? George, kun je me tien minuten de tijd geven? Jimmy?' George tilde Askama op en Jimmy leidde de andere kinderen lang genoeg af om Emilio in staat te stellen naar de rivier te gaan en zich in enige privacy voor het avondeten op te frissen. Toen hij terug was in het appartement, merkte hij dat er die avond wat minder mensen dan normaal waren. Askama was met haar vriendjes gaan spelen, wat ze vaak deed als Emilio een tijdje buiten haar gezichtsveld was. Manuzhai was ergens op bezoek gegaan. Het kon zijn dat ze helemaal niet terugkwam. Het was ook mogelijk dat ze zou terugkomen met vijf of zes gasten die een nachtje bleven slapen. Chaypas was de een of andere boodschap gaan doen en had niet gezegd hoeveel tijd daarmee gemoeid zou zijn. Mensen verdwenen vaak op die manier, voor uren, dagen of weken. Tijd leek voor de Runa onbelangrijk. Er waren geen kalenders of klokken. Emilio had naar woorden voor het begrip tijd gezocht en er alleen een paar gevonden die met rijp worden te maken hadden. 'Miz Mendes zegt dat je deze dag hebt doorgebracht met briljant zijn,' zei D.W. lijzig terwijl Emilio aan tafel ging zitten om te eten. 'Dat heb ik helemaal niet gezegd,' reageerde Sofia meteen. 'Ik zei dat hij de middag had doorgebracht met zelfvoldaanheid tot een kunstvorm verheffen. De analyse was briljant.' 'Een zeer fijn onderscheid,' zei Anne. Ze zette een kom met een klap op de houten tafel en liet zich naast George op een kussen zakken voordat ze eraan toevoegde: 'Is hij niet afschuwelijk als hij gelijk heeft?' 'Ik ben een eenvoudige man, die alleen probeert zijn werk te doen,' zei Emilio op gekwetste toon. Ondanks het gekreun van de anderen ging hij verder. 'En als dank daarvoor krijg ik minachting en sarcasme over me uitgestort.' 'Wat behelsde die briljante analyse?' vroeg D.W. knorrig. 'Ik moet rapporten schrijven, man.' Hij had zijn bord vrijwel meteen opzijgeschoven en Emilio deed nu hetzelfde, omdat hij zijn buik al vol had door de hapjes die hem tijdens zijn wandeling door het dorp waren opgedrongen. Net als Jimmy Quinn, had D.W. eens opgemerkt, aten de Runa bijna voortdurend vrijwel alles. Je kon bij niemand op bezoek gaan zonder te eten te krijgen en iets als 'geen honger' bestond niet. Dat betekende dat ze heel wat langer zouden kunnen doen met de voedselvoorraad die ze vanaf de aarde hadden meegenomen dan ze hadden verwacht. Dat maakte het Runa-eten er echter niet smakelijker op, hoewel het wel redelijk voedzaam voor hen leek te zijn. Emilio was de volgende tien minuten bezig met het uitleggen van de verbuigingsregels die hij die morgen had uitgewerkt. Tot Sofia's grote voldoening verwarden alle anderen aanvankelijk de ideeën met abstracte en concrete zelfstandige naamwoorden, net zoals zij dat had gedaan. Toen ze de onderliggende logica allemaal inzagen, leek het volkomen redelijk en Anne verklaarde dat Emilio het recht had zich superieur te voelen gedurende exact een halfuur, dat ze aanbood voor hem te klokken. Hij sloeg die eer af en gaf vrolijk toe dat hij zichzelf al uitgebreid genoeg had gefeliciteerd. 'Zonder Askama was ik nooit zo snel zo ver gekomen. En verder zijn er nog grote delen van deze taal die voor mij nog een gesloten boek zijn,' zei hij ernstig. 'Zo zijn de geslachten me nog volstrekt onduidelijk.' Jimmy schoot in de lach en D.W. mompelde: 'Iets dergelijks had ik nooit uit mijn strot kunnen krijgen.' Anne stikte in een hap eten en alle anderen lachten. Emilio bloosde en zei dat ze eindelijk eens volwassen moesten worden. 'Ik vraag me af wat ze zouden doen met een AV-display. Of VR-materiaal,' zei George, die hard op Annes rug sloeg toen ze hoestte en hulpeloos giechelde. Ze waren heel voorzichtig geweest met de spullen die ze gebruikten als er Runa bij waren. Iedereen hield zich bezig met wetenschappelijk onderzoek dat computers vereiste, maar ze leefden zoveel mogelijk zoals de Runa dat deden. 'Marc, welke verbuigingsklasse gebruiken ze voor jouw tekeningen?' vroeg Emilio. 'Jij schept de illusie van ruimte. Ze zouden de ruimtelijke verbuigingsklasse voor het papier op zich gebruiken, denk ik, maar hoe zit het met de afbeeldingen?' 'Dat kan ik me niet herinneren. Ik zal er aandacht aan besteden zodra het weer een keer ter sprake komt,' beloofde Marc. 'Heeft iemand gezien wat Kanchay aan het doen is? Hij heeft me gadegeslagen toen ik een paar weken geleden met een portret bezig was en me toen naar materialen gevraagd. Ik geloof dat hij nog nooit tweedimensionale afbeeldingen van driedimensionale voorwerpen had gezien, maar hij heeft al een paar prachtige dingen gemaakt.' 'Zo is het dus begonnen!' riep George uit. Het had op een spontane ontbranding geleken. Opeens waren er papier, inkt en kleurstoffen in de handelsboten verschenen en was iedereen aan het tekenen geslagen. Een dergelijk modeverschijnsel ging als een lopend vuurtje door het dorp. Je kon erdoor van streek raken. Je ging aarzelen om je neus te snuiten, bang dat het hele dorp die gewoonte en masse, als hobby, zou overnemen. 'Weten jullie dat ik begin te denken dat God die lui echt het aardigst vindt,' zei Anne, die met opzet klonk als een jaloers kind. 'In de eerste plaats hebben ze een veel leukere planeet dan wij. Mooie planten, fraaiere kleuren. Ze zien er ook beter uit dan wij en ze hebben betere handen.' De Runa hadden vijf vingers, maar de binnenste en de buitenste waren ten opzichte van de andere drie volstrekt opponeerbaar. Het was bijna alsof ze met vier mensenhanden tegelijkertijd konden werken. Anne was gefascineerd door de manier waarop Askama op Emilio's schoot kon zitten, haar vingers druk bezig met de linten, die ze in het ene na het andere patroon vlocht. Die linten hadden elk een andere geur en de combinatie van kleuren, geuren en vlechtpatroon vormde een heel belangrijk onderdeel van de mode van de Runa. De rest bestond voornamelijk uit waar je ze omheen bond, meende Anne. 'Ik bedoel te zeggen dat wij dachten dat onze duimen behoorlijk soepel waren, maar wij moeten in de ogen van de Runa bijna invaliden lijken.' 'Nee, dat denk ik niet,' zei Sofia. 'Ik heb Warsoa eens gevraagd of onze handen in zijn ogen vreemd leken en hij zei: "Als je eten kunt oppakken, zijn je handen goed genoeg." Een heel praktisch standpunt.' 'Hun vakmanschap is geweldig,' erkende Marc. 'Ik wil best toegeven,' zei George nonchalant, 'dat ze goed met hun handen zijn, maar deze mensen zijn niet degenen die de radio hebben uitgevonden. Of iets veel geavanceerders dan een beitel.' 'Ze hebben glas, metaal en aardewerk,' zei Marc nadrukkelijk. 'Handelswaar,' zei George laatdunkend. 'Die dingen maken ze niet in dit dorp. Ik vind het heel vervelend om het te moeten zeggen, jongens en meisjes, maar ik denk dat ze door de bank genomen niet zo intelligent zijn.' Emilio stond op het punt te protesteren met de mededeling dat Askama heel snel van geest was, maar meende opeens dat er toch wel iets in Georges opmerking zat. De Runa konden scherpzinnig zijn. Toch vond hij sommigen van hen af en toe niet echt stom, maar wel op de een of andere manier beperkt. 'De technologische basis voor deze leefgemeenschap is verzamelen,' zei George walgend. 'Ze verzamelen voedsel. En bloemen, godbetert. Ik heb er verdomme geen idee van wat ze daarmee doen.' 'Die gebruiken ze voor de parfumhandel,' zei Sofia. 'Ik heb de indruk dat er in de stad heel wat wordt geproduceerd. Sandoz, heb ik je al verteld dat ik de naam daarvan heb ontdekt? Gaiger of Gaidjur of zoiets dergelijks. In elk geval specialiseert elk dorp zich in het handel drijven met het een of ander.' Het was haar toegestaan iets wat gemeenteraadsvergaderingen leken te zijn bij te wonen en op die manier was ze heel wat te weten gekomen. 'In Kashan gaat het om bloesems voor de parfumindustrie. Ik denk dat de Runa veel meer in geuren geïnteresseerd zijn dan wij. Daarom is koffie zoiets waardevols.' Anne schraapte haar keel en maakte grinnikend een kleine beweging met haar hoofd in de richting van D.W. Yarbrough gromde iets, weigerend zich te laten sarren. Tot zijn eeuwigdurende irritatie was koffie hun meest begeerde handelswaar. Erger nog: het ging niet eens om de koffie op zich, maar om het aroma daarvan. Sofia brouwde haar verdomd afschuwelijke Turkse modderkoffie en Manuzhai hield de kop dan in haar handen om de geur op te snuiven en hem vervolgens door te geven aan andere gasten. Als de koffie was afgekoeld, overhandigde ze hem weer aan Sofia, die het ellendige spul dan opdronk. Hun gezelschap kon voor vrijwel alles betalen door een kop koffie met iemand te delen. 'Maar George heeft gelijk,' zei Jimmy, die net als George gevaarlijk dicht het moment naderde waarop de Runa hem gingen vervelen. De twee mannen waren de laatste tijd voornamelijk bezig met gedownloade astronomische en meteorologische gegevens, maar de stad met de zenders lokte. 'Er is hier bijna geen sprake van geavanceerde technologie. Ik heb zelfs geen enkel teken gezien dat ze ooit naar de radio luisteren. Ze kunnen de Zangers niet zijn. Ze vinden muziek niet eens leuk!' D.W. bromde instemmend. Na de eerste gezongen mis waarvan de Runa getuige waren geweest en die hen geagiteerd en van streek had gemaakt, was er geen herhaling meer van gevolgd. Aanvankelijk had hij gedacht dat de rituele aspecten hen dwars hadden gezeten, want de Runa leken zelf geen godsdienstige specialisten of plechtigheden te hebben. Het bleek echter dat de Runa zich prima voelden als de liturgie alleen werd uitgesproken. En ze vonden de wierook lekker. Dus zat het hem niet in het ritueel, maar duidelijk in het zingen. 'Iemand maakt de boten en het glas en de rest,' zei Marc. 'Denk eens aan thuis. Als je naar de hooglanden van Bolivia gaat, is dat net zoiets als de Middeleeuwen instappen. Als je naar La Paz reist, zijn ze onderdelen van satellieten aan het maken en medicijnen chemisch aan het samenstellen. Dit dorp ligt eenvoudigweg aan de rand van een geavanceerdere cultuur.' 'En om eerlijk te zijn is hier ook heel weinig behoefte aan industrie,' zei Anne. 'Er is vrijwel voortdurend daglicht, dus wie heeft elektrische lampen nodig? Er zijn overal rivieren, dus wie heeft behoefte aan geplaveide wegen of transportmogelijkheden over land? Ze eten zoveel verschillende dingen dat ze domweg kunnen wachten tot iets rijp is. Waarom zou je een ploeg gebruiken als je gewoon iets kunt plukken?' 'Als mensen zoals jij het in dit leven voor het zeggen hadden zouden we nog in grotten wonen,' zei George. 'Quod erat demonstrandum,' zei Jimmy, die met een arm naar de stenen muren om hen heen zwaaide, waarna iedereen begon te applaudisseren, met uitzondering van Anne. Emilio lachte, maar raakte op dat moment de draad van de discussie kwijt, iets wat hem vaak overkwam als te veel mensen een duidelijke mening hadden en die goed konden verwoorden. Hij had altijd een hekel aan symposia gehad. Waar is Askama, vroeg hij zich af, haar nu al missend. Ze was zo voortdurend bij hem dat hij het gevoel had in sommige opzichten een ouder van haar te zijn geworden en er zaten kanten aan dit vreemde pseudo-vaderschap die intens bevredigend waren. Maar terwijl de VaKashani hem gewoonlijk bij zijn naam aanspraken, gebruikten ze ook een verwantschapsterm die hem een oudere broer van Askama leek te maken. En Manuzhai corrigeerde hem soms nogal scherp als hij onbedoeld iets verkeerd deed, alsof hij ook haar kind was. Tegelijkertijd had hun relatie een commercieel aspect dat met handelswaar te maken had, en hij was er helemaal niet zeker van wat er van hem werd verwacht. Zijn status temidden van zijn menselijke vrienden was soms even verwarrend. De eerste keer dat hij tijdens de mis was ingestort, was angstaanjagend geweest, maar noch Marc noch D.W. had er verbaasd of van streek door geleken. Ze waren wel eigenaardig voorzichtig met hem omgesprongen, alsof hij in verwachting was. Dat was de enige parallel die hij kon bedenken. Sofia had zijn gevoelens onder woorden gebracht. 'Sandoz, je bent dronken geworden door God,' had ze op een middag plompverloren gezegd, en toen had hij beseft dat zijn gevoelens voor anderen duidelijker waren dan hij had gedacht omdat hij ze kennelijk niet geheel verborgen kon houden. Hij wenste dat hij de tijd had om over dat alles eens diep na te denken, maar er was te veel gaande en zelfs als het een tijdje wat rustiger was, was hij geneigd te mediteren over bier en honkbal. Er landde een steentje op zijn borstkas. 'Sandoz, opletten!' zei Sofia. Steunend op zijn ellebogen kwam hij overeind. 'Wat is er?' 'De vraag luidde of het Ruanja verband houdt met de taal van de liederen.' 'Dat betwijfel ik. Ik vermoed dat ze niet eens in elkaars buurt komen.' 'Zie je nu wel!' riep George uit. 'Ik stel voor dat we gaan proberen naar die stad te komen.' Emilio, die weer werd betrokken in de daaropvolgende discussie, merkte dat hij het niet prettig vond naar de stad te gaan. Hier voelde alles zo goed aan. Er kon eenvoudigweg sprake zijn van een emotionele gehechtheid aan Askama en haar volk. Toch was het idee zo snel aan een andere taal te beginnen angstaanjagend. Hij was al eerder aan twee of soms drie talen tegelijk begonnen, maar dan was er altijd wel iemand geweest die Latijn of Engels sprak. Zonder Askama of iemand zoals zij zou hij erg gehandicapt zijn als hij zich ging bezighouden met de taal van de Zangers. Hij wachtte op een stilte in het gesprek en zei: 'Ik denk dat het te vroeg is. Om naar de stad te gaan.' D.W. vroeg: 'Waarom zeg je dat?' 'We zijn hier pas zeven weken! Ik heb gewoon het gevoel dat ik nog niet toe ben aan een andere taal en een andere cultuur. Ik zou het kunnen als het moet, maar ik zou het Ruanja graag eerst wat beter beheersen. Het spijt me,' zei hij opeens verontschuldigend. 'Ik hou jullie op. Het is goed. Ik red me wel. Als alle anderen verder willen gaan, moeten we dat doen.' Marc wendde zijn blik langzaam van Emilio's gezicht af en richtte het woord tot D.W. 'Emilio's instinct is tot dusver betrouwbaar geweest. We hebben alles stap voor stap gedaan en dat heeft goed gewerkt. Er valt hier nog veel te leren. Misschien moeten we nog een tijdje in Kashan blijven,' zei Marc, die even zweeg om zijn keel te schrapen, 'in plaats van hem te snel weer met een andere taal aan de slag te laten gaan.' 'We zijn gekomen vanwege de liederen,' hield Jimmy koppig vol. 'We zijn hierheen gegaan om dingen over die Zangers te weten te komen.' 'Dat is waar,' zei Emilio schouder ophalend tegen Marc. Hij was bereid te gaan of te blijven. 'Oké, oké.' D.W. stak een hand op. 'We zullen vanavond geen beslissing nemen, maar het wordt wel tijd om te gaan nadenken over de volgende stap.' 'George, ik geef toe dat de manier van denken van de Runa een zekere eenvoud heeft, maar we spreken maar net hun taal en we kennen hen nauwelijks,' zei Emilio. 'De indruk van argeloosheid kan zijn ontstaan omdat wij hun subtiliteiten niet kennen. En het is soms heel moeilijk onwetendheid te onderscheiden van een gebrek aan intelligentie. De Runa kunnen de indruk hebben dat wij niet al te snugger zijn.' Hij liet zich weer op het kussen ploffen. 'Inderdaad,' zei Anne instemmend. 'Ga daarop maar eens zitten kauwen, technologische zwijnen.' 'Ik kauw liever daarop dan hierop,' zei George. Hij wees op een kom die nog voor de helft was gevuld met iets dat hij uitsluitend kon zien als veevoer -- attent voor hen achtergelaten door Manuzhai, die zich beledigd zou voelen als ze niet alles opaten. 'Dat spul smaakt nergens naar.' 'Het helpt als je net doet alsof het een salade is,' zei Emilio, sprekend tegen het plafond. 'Maar niet veel.' 'Ik zou best trek hebben in een stukje Roquefort,' bromde Marc. Hij hield een blad omhoog en bekeek dat kritisch. Toen voelde hij zich ondankbaar en probeerde een aardige opmerking te maken. 'De cuisine van de Runa heeft misschien een zeker je ne sais quoi.' 'Naar mijn smaak absoluut te veel quoi,' merkte D.W. zuur op. Emilio moest daarom glimlachen en wilde er een opmerking over maken toen hij besefte dat D.W. zijn ogen dicht had, wat eigenaardig was. 'Emilio,' zei Marc, zijn gedachten onderbrekend, 'heb je al aan iemand gevraagd of we een proeftuin kunnen aanleggen? Ik zou daar graag mee beginnen.' 'Als we onze eigen gewassen kunnen kweken, denken ze misschien niet langer dat ze ons dit spul moeten voeren,' zei George. Hij wist dat ze hier nog een tijdje zouden moeten blijven als ze aan een tuin begonnen, maar George Edwards was in Cleveland een serieuze tuinier geweest en het idee te proberen hier dingen te kweken had een zekere compenserende aantrekkingskracht. Jimmy zou rusteloos zijn, maar dat was zijn probleem. 'Misschien doen ze dat alleen uit beleefdheid.' Anne knikte. 'Ik ben geen kieskeurige eter, maar ik ben ook Bambi niet. Er zitten te veel ellendige twijgjes bij.' 'Die twijgjes zijn nu juist het lekkerst!' riep Jimmy uit. Anne keek hem superverbaasd aan. 'Nee, echt! Ze smaken als Chinese noedels.' 'Ik vind het eten lekker,' verklaarde Sofia. Er werd gebruld, maar Jimmy keek alsof hij het gelijk aan zijn zijde had gekregen. 'Ik meen het serieus. Het doet me denken aan het eten in Kioto. Of Osaka.' 'De gustibus non est disputandi,' bromde D.W, die er somber aan toevoegde: 'Maar sommige mensen eten graag stront. Dat spul is regelrecht smerig.' Emilio ging rechtop zitten en keek Yarbrough nu strak aan, maar zei dat hij Manuzhai zou polsen over het idee van een tuin. Ze spraken verder en na een tijdje begon Jimmy de vuile vaat te verzamelen, wat zijn taak was nu de astronomen op het rooster van dagelijkse klussen waren vervangen door de taalkundigen. Emilio wachtte tot het wat leger in de kamer was geworden omdat iedereen na het eten nog dingen te doen had, en liep toen naar D.W, die zwijgend en voorovergebogen zat, zonder zijn eten te hebben aangeraakt. 'Padre,' zei hij terwijl hij naast Yarbrough ging zitten zodat hij naar diens gerimpelde gezicht kon kijken dat nu achter magere vingers schuilging, '¿estás enfermo?' Anne hoorde die vraag en liep naar hen toe. D.W. haalde oppervlakkig adem, maar toen Emilio een hand op zijn schouder legde, schoot hij omhoog alsof hij met een prikstok was bewerkt en riep: 'Niet doen!' Anne ging tussen de twee mannen in staan en sprak zacht tegen D.W., die haar vragen met eenlettergrepige woorden beantwoordde en weer onbeweeglijk bleef zitten tot hij opeens dubbelklapte, kreunde en zijns ondanks Emilio's arm vastpakte. 24 Het dorp Kashan en de stad Gayjur: Derde tot Vijfde Na'alpa Binnen een uur werd duidelijk dat D. W. Yarbrough ernstig ziek was. Emilio, die hoopte dat Manuzhai op de een of andere manier zou kunnen helpen, ging naar haar op zoek en trof haar aan in een van de grootste kamers, omgeven door mensen die diepzinnig discussieerden over 'pik'-dingen. Alle oren werden verwachtingsvol zijn kant op gedraaid toen hij de kamer binnenkwam, dus probeerde hij uit te leggen wat er met D.W. aan de hand leek te zijn en vroeg hij of iemand die ziekte herkende, wist waardoor hij werd veroorzaakt of wat eraan te doen was. 'Het is zoals alle ziekten,' zei Manuzhai. 'Zijn hart verlangt naar iets wat hij niet kan krijgen.' 'Kan het niet zijn veroorzaakt door de beet van een dier?' hield Emilio vol. 'Zijn buik, zijn darmen doen zeer. Zo.' Hij kromde zijn vingers. 'Kan een bepaald soort voedsel dat veroorzaken?' Dat had een eindeloze discussie tot gevolg over iets wat klonk als geheimzinnige regels om koosjer te blijven, waarbij iedereen met een verhaal kwam over hoe deze of gene ziek was geworden door lange etenswaren te combineren met ronde etenswaren, wat sceptische commentaren ontlokte over de vraag of het echt waar was of dat iemand het alleen als een excuus had gebruikt om niet te hoeven werken. Toen zeiden een paar lui dat zij rond en lang altijd combineerden en er nooit ziek van waren geworden. Uiteindelijk begon Emilio heen en weer te zwaaien, om aan te geven dat hij zich zorgen ging maken. Hier werd hij niets wijzer van. Manuzhai leek te begrijpen dat hij terug moest naar het appartement, dus ging ze staan en nam afscheid van de anderen om hem naar huis te brengen, bang dat hij van de smalle voetpaden zou vallen die de appartementen en terrassen met elkaar verbonden. Wat hij ook tegen haar zei, ze bleef ervan overtuigd dat de vreemdelingen niet konden zien in het vage rode licht van de kleinste zon van Rakhat. Askama ging met hen mee en klampte zich deze keer voor de verandering aan haar moeder vast. Maar ze keek wel op naar Emilio en vroeg met de directheid van een kind: 'Sipaj, Meelo, zal Dee er morgenochtend niet meer zijn?' Emilio was sprakeloos. Hij had er altijd een vaste gewoonte van gemaakt de waarheid te spreken en na de dood van Alan Pace leek het maar al te waarschijnlijk dat Yarbrough de komende nacht zou overlijden, maar hij kon de woorden niet vinden om die gedachte hardop uit te spreken. 'Misschien,' antwoordde Manuzhai namens hem, terwijl ze haar staart omhoogbracht en weer liet zakken in wat hij was gaan beschouwen als het equivalent van een schouderophalen. 'Tenzij hij krijgt wat zijn hart wil hebben.' Emilio hervond zijn stem en zei: 'Iemand denkt dat Dee ziek is geworden door iets wat hij heeft gegeten of gedronken.' 'Eten kan je soms ziek maken, maar velen hebben hetzelfde gegeten als Dee en Dee is de enige die ziek is geworden,' zei Manuzhai met onweerlegbare logica. 'Je moet achterhalen wat hij wil hebben en dat aan hem geven.' In het leven van de Runa bestond geen echte privacy. De appartementen hadden op zijn hoogst alkoven of onregelmatig gevormde delen die het mogelijk maakten een woonruimte gedeeltelijk af te schermen. Niemand leek een appartement in eigendom te hebben, er werd alleen in gewoond. Families gingen soms weg om andere dorpen te bezoeken en dan konden kamers een tijdje leeg blijven staan, maar als een ander gezin het appartement aantrekkelijk vond, betrokken ze dat. Wanneer degenen die op reis waren gegaan terugkeerden, kozen ze in het dorp domweg een ander onderkomen uit. Anne en George Edwards vonden het niet prettig dat ze geen deur van hun slaapkamer dicht konden doen en ze hadden het meest afgelegen deel van het appartement van Manuzhai en Chaypas in beslag genomen. Ze waren zelfs zo ver gegaan dat ze daar een tent hadden opgezet. De rest van het gezelschap zette hun kampeerbedden elke avond op een andere plaats neer en als het appartement was gevuld met gasten, sliepen ze eenvoudigweg op Runa-kussens op een plek waar ruimte was. D.W.'s bed stond gewoonlijk achter in het appartement, maar Anne had het naar de ingang verplaatst, zodat hij snel naar buiten kon gaan. Hij had al een paar keer diarree gehad en lag nu stil, opgekruld rond een in een doek gewikkelde verwarmde steen, zijn ogen gesloten, zijn gezicht verkrampt. Anne zat op de grond naast hem, legde een hand op zijn voorhoofd, veegde het vochtige haar weg en zei: 'Roep me als je me nodig hebt. Oké?' Hij liet uit niets blijken dat hij haar had gehoord, maar ze ging desondanks weer staan en liep naar Emilio, die net was teruggekeerd met Manuzhai en Askama. 'Ben je iets wijzer geworden?' vroeg ze terwijl ze hem een teken gaf van het bed van D.W. vandaan het terras op te lopen, waar ze vrijuit konden praten. 'In medisch opzicht niets bruikbaars.' Maar hij vertelde haar wel wat Manuzhai had gezegd. 'Onbevredigde verlangens? Wat freudiaans,' zei Anne zacht. Het was een notie waarmee ze al eens eerder in aanraking was gekomen en ze dacht dat het een fundamenteel paradigma van het maatschappelijk leven van de Runa kon zijn. Het zou de moeite waard zijn daar later, als antropologe, nog eens serieus over na te denken. Sofia voegde zich buiten bij Anne en Emilio. 'Oké,' zei Anne emotieloos. 'Hij is snel ziek geworden en hij heeft erge diarree. Ik maak me zorgen. Het lijkt bijna wel Bengaalse cholera. Als hij ook gaat overgeven en ernstig uitdroogt, kan dat voor grote problemen zorgen.' 'Anne, iedereen heeft weleens diarree of darmkrampen,' zei Emilio. 'Misschien zal hij alleen een slechte nacht hebben en zich morgen weer goed voelen.' 'Maar...' Anne keek hem met een ernstige blik in haar ogen aan. 'Ja,' zei Emilio uiteindelijk instemmend. 'Maar...' 'Wat doen we nu?' vroeg Sofia. 'Wat water koken en afwachten,' zei Anne. Ze liep naar de rand van het terras en keek uit over het ravijn. Het was een zeldzame avond voor Rakhat, onbewolkt, met veel sterren aan de hemel en een enkele, bijna volle maan. De rivier klotste schuimend rond de stenen onder haar en ze kon het gepiep horen van een verroest ijzeren hek dat door de wind in beweging werd gebracht: de bizarre roep van een moranor. 'Thuis zou ik hem aan een infuus zetten en hem vol medicijnen pompen. Ik kan wel een vloeistof maken om uitdroging tegen te gaan, maar het spul dat hij echt nodig heeft, ligt in het landingsvaartuig.' Shit, dacht Anne, en ze draaide zich om naar Sofia. 'Als George de Ultra-Light in orde maakt, zou jij dan...' 'Niemand gaat terug naar het landingsvaartuig!' riep D.W. Hij voelde zich beroerd, maar hij was niet half in coma en al evenmin doof. Hij had op zijn minst een deel gehoord van wat ze tegen elkaar hadden gezegd. 'We zijn er in weken niet naartoe teruggegaan en de landingsbaan is waarschijnlijk helemaal overwoekerd. Ik wil niet dat iemand de dood vindt omdat ik toevallig die verdomde buikpijn heb.' Sofia liep weer naar binnen en liet zich naast zijn bed op haar knieën zakken. 'Ik kan best onder moeilijke omstandigheden landen. We moeten er toch een keer naartoe terug. Hoe langer we daarmee wachten, hoe beroerder de landingsbaan zal worden. Jij hebt een zoutoplossing en antibiotica nodig. Ik ga er vanavond nog heen.' Het was nu algemeen bekend en iedereen had een mening. D.W. deed zijn uiterste best rechtop te gaan zitten om voor Sofia te bewijzen dat hij niet ziek was. Jimmy en George deden mee aan de discussie, evenals Marc. Ze hadden hier eerder aan moeten denken, maar de tijd was snel voorbijgegaan en bovendien hadden ze geaarzeld de Runa kennis te laten maken met het idee van een bemande vlucht. Al doende leert men, was hun devies geweest. Er waren geen richtlijnen, behalve het negatieve voorbeeld van de rampzalige interacties van hun voorgangers met in technologisch opzicht simpele culturen op aarde. Ze wilden niet voor goden worden aangezien of hier een cargo-cult starten. Toch zouden ze op een gegeven moment moeten teruggaan om nieuwe voorraden te halen en ze moesten de landingsbaan spoedig weer in orde maken. Dus waarom dan vanavond niet? Manuzhai, die van streek was door de discussie en op haar benen stond te zwaaien, pakte Askama's hand en liep het appartement uit om op het terras te gaan zitten. Emilio bood haar zijn excuses aan toen ze langs hem liep en ging daarna naar binnen. 'Zo is het welletjes,' zei hij zacht, en het werd stil. 'D.W., ga liggen en hou je mond. De rest van jullie moet ophouden met dat geruzie. Jullie beledigen onze gastvrouwen en -heren en de discussie is zinloos. De Ultra-Light zal hoe dan ook niet in het donker kunnen vliegen, nietwaar?' Er werd luid en geïrriteerd gelachen. Door de druk van de crisis had niemand daar verder aan gedacht. Emilio streek met zijn handen door zijn haar. 'Oké. Morgen is vroeg genoeg voor een verkenningsvlucht en die zullen we maken, ook als alles met D.W. weer in orde is. Ik zal het vliegtuig op de een of andere manier wel kunnen verklaren. Anne, ik hou vannacht de wacht. Jullie moeten wat slaap zien te pakken.' In eerste instantie kwam niemand in beweging. Rechtstreekse bevelen, komend uit de mond van Emilio Sandoz, dacht Sofia Mendes verbaasd. D.W. Yarbrough had kennelijk hetzelfde opgemerkt, want hij ging zwak lachend weer liggen en zei: 'Ik dacht dat jij niet uit managementhout was gesneden.' Emilio zei in het Spaans iets onbeleefds en de kleine groep bezorgde mensen rond Yarbroughs bed ging uiteen, Emilio en D.W. eindelijk alleen achterlatend terwijl in hun oren Annes herhaalde instructies nagalmden dat D.W. moest drinken en ze haar moesten roepen wanneer hij ook nog eens ging overgeven. Die nacht werden ze allemaal telkens weer gewekt door het onvermijdelijke lawaai wanneer D.W. was gedwongen opeens op te staan, en hij werd met het uur zieker. Toen werden ze vlak voor het ochtendgloren opnieuw gewekt. Deze keer roken ze een onmiskenbare stank en zei D.W. kreunend: 'O, mijn god.' Ze lagen wakker, deden net alsof ze niets hadden gemerkt, luisterden naar Emilio's zachte, geruststellende woorden in het Spaans, en naar Yarbrough, die huilde omdat hij zich zo vernederd voelde. Askama sliep door, maar Manuzhai ging opeens staan en liep het appartement uit. Anne lag stijf naast George, aandachtig luisterend en de keuzemogelijkheden overwegend terwijl Emilio de troep opruimde, even efficiënt als een verpleegster die nachtdienst heeft en ook even onverstoorbaar. D.W. wist zich al geen raad. Een dertigjarig taboe op aanrakingen was al verbroken. Als een vrouw zich er ook nog eens mee ging bemoeien, zou het allemaal nog erger worden, concludeerde ze. Ze hoorde Emilio met nadruk zeggen dat Yarbrough nog wat water moest drinken, gekookt en met suiker en zout eraan toegevoegd. Het spul smaakte afschuwelijk en D.W. kokhalsde, maar Emilio bracht hem in herinnering dat uitdroging de dood tot gevolg kon hebben en dus viel Anne met het ervaren gemak van iemand die als inwonend arts aan een ziekenhuis verbonden is geweest, weer in slaap, vertrouwend op Emilio's oordeel, zo niet op Gods wil. Even later keerde Manuzhai terug met een stapel eenvoudige geweven matten die als kinderbedjes werden gebruikt. Emilio hielp D.W. zijn heupen op te tillen en schoof er een onder hem voordat hij hem weer toedekte. Manuzhai, die herhaaldelijk was opgestaan om de twee vreemdelingen over het donkere, rotsachtige pad naar de rivier te begeleiden en de tedere zorg had gezien die de een de ander gaf, klopte Yarbrough nu geruststellend op zijn arm, een gebaar dat verbazingwekkend menselijk was, en liep toen weg om de rest van de nacht elders door te brengen. Lang geleden had Marc Robichaux opgemerkt dat een aangeboren neiging om 's morgens vroeg op te staan een noodzakelijke hoewel ontoereikende voorwaarde was als je de priesteropleiding wilde overleven om vervolgens te worden gewijd. Hij had een aantal mannen gekend die priester hadden kunnen worden als het ontwaken bij het ochtendgloren hun normale slaappatronen niet zoveel geweld had aangedaan. Binnen het gezelschap van de jezuïeten op Rakhat was Marc Robichaux normaal gesproken de alfa voor Jimmy Quinns omega, dus was het zoals gewoonlijk stil in het appartement toen Marc rechtop ging zitten en om zich heen keek. Zelfs mensen die vroeg wakker worden zijn dan korte tijd nog niet echt bij hun positieven, en dat had tot gevolg dat Marc de gebeurtenissen van de avond en nacht even was vergeten. Toen zag hij Sandoz in een slaapzak naast het bed van D.W. liggen en herinnerde zich alles weer. Hij keek naar Yarbrough, die tot zijn opluchting eveneens sliep. Marc trok zijn kaki short aan en liep op blote voeten geluidloos het terras op, waar Anne zat, samen met Askama die probeerde haar de ongelooflijk ingewikkelde versie te leren van afneemspelletje met een touwtje dat de Runa speelden. Hij keek Anne vragend aan en ze blikte met rollende ogen glimlachend hemelwaarts, haar hoofd schuddend om haar eigen angsten. 'En soms worden ze gewoon beter,' zei Marc zacht. 'Deus vult,' reageerde ze ironisch. Hij glimlachte eveneens en liep toen naar beneden, naar de rivier. Het onbestendige van hun bestaan op deze planeet was weer het belangrijkste waaraan ze dachten en D.W.'s waarschijnlijke herstel nam het gevoel op het slappe koord te balanceren niet weg. Toen Emilio midden in de morgen het terras opliep en slaperig in zijn gezicht wreef, probeerden George en Sofia te bepalen of ze een soort touwladder konden maken waarmee iemand uit de Ultra-Light kon springen terwijl zij met de laagst mogelijke snelheid over de open plek vloog, die dan het struikgewas kon verwijderen voordat zij probeerde te landen. Anne leverde grafische beschrijvingen van het soort echt interessante, samengestelde breuken die waarschijnlijk uit dit plan zouden voortkomen, terwijl Marc zei dat hij vanuit de lucht wellicht kon vaststellen of de planten die de landingsbaan ongetwijfeld aan het overwoekeren waren, houtachtig of zacht waren. Emilio staarde hen stomverbaasd enige momenten aan voordat hij zich omdraaide, even naar de rivier ging en daarna zijn slaapzak weer opzocht. Hij sliep nog een paar uur en toen hij weer naar buiten kwam, was zelfs D.W. op. Hij zag er nog wat bleek en verkreukeld uit, maar hij voelde zich iets beter en maakte grapjes over de Wraak van de Runa. Jimmy was teruggekomen van waar hij dan ook naartoe was gegaan en het leek dat een probleem in elk geval op het punt stond zichzelf op te lossen. Die morgen had Jimmy gehoord dat de dorpelingen heel snel zouden vertrekken in verband met het binnenhalen van de een of andere oogst. 'Pik'-wortel,' zei Emilio geeuwend. 'Daar heb ik gisteravond over gehoord.' 'Ze willen weten of we meegaan,' zei Jimmy. 'Willen ze dat we dat doen?' vroeg George. 'Dat denk ik niet. Een van hen zei dat het een lange wandeling was en vroeg aan mij of ik jullie allemaal zou dragen,' zei Jimmy. 'Dat was duidelijk een geweldige grap. Heel wat gezwaai met staarten en gesnuif. Ik denk niet dat ze het erg zullen vinden als wij thuisblijven.' In feite had hij de indruk dat de Runa blij zouden zijn als ze merkten dat de vreemdelingen niet meegingen. De groep had zich de vorige keren voortbewogen in het tempo van het langzaamste lid, vaak dat van Anne of Sofia. Niemand had geklaagd, maar toen ze op hun plaats van bestemming waren gearriveerd, was het duidelijk dat sommige bloemen hun hoogtepunt al waren gepasseerd. 'Als ze allemaal vertrekken, hoeven we het bestaan van het vliegtuig niet uit te leggen,' zei Emilio, die ging zitten. De lucht was nevelig en het leek erg heet te zullen worden. Sofia gaf hem een kop koffie. Askama zag hem vanaf twee terrassen verderop en kwam naar hen toe gerend, vol vragen over D.W., tot wie ze uit verlegenheid niet rechtstreeks het woord durfde te richten. En waarom had Meelo zo lang geslapen en ging iedereen pik-wortel uitgraven? 'Sipaj, Askama,' zei Emilio. 'Dee is heel ziek geweest. Iemand denkt dat we hier bij hem zullen blijven terwijl hij rust.' Het kind keek terneergeslagen, met de oren halfmast en hangende staart. Toch was ze het volgende halfuur druk aan het stroopsmeren om te proberen hen ertoe over te halen mee te gaan. Toen duidelijk werd dat haar dat niet zou lukken, verklaarde ze zichzelf 'porai' en dreigde net zo ziek te worden als Dee omdat haar hart triest was. Anne zag een gelegenheid om te achterhalen wat die 'hartziekte' en dat 'porai' nu precies behelsden en nam Askama mee naar een ander terras. 'Oké. Luister,' zei D.W. toen Askama en Anne buiten gehoorsafstand waren. Hij was nog behoorlijk rillerig, maar het was belangrijk zijn gezag te herstellen. 'Plan A: zodra de kust veilig is, zet George de Ultra-Light weer in elkaar en neemt Mendes Robichaux mee om een kijkje te nemen. We zullen ons verlaten op Marcs angst voor een vroegtijdige dood als tegenwicht voor Mendes' te grote zelfvertrouwen als piloot. Indien ze niet verongelukken, mogen ze als beloning de landingsbaan schoonmaken. Als Marc besluit dat het gekkenwerk is om te landen, draai je om, Mendes. Geen discussie mogelijk.' 'En in dat laatste geval?' vroeg Sofia. 'Dan proberen we Plan B.' 'En wat behelst dat?' 'Dat heb ik nog niet bedacht. Shi-it,' zei Dalton Wesley Yarbrough, overste van de missie naar het dorp Kashan op Rakhat temidden van spottende kreten. 'Laat me met rust! Verdomme, ik ben ziek.' Discussies van de Runa konden zich dagen voortslepen, maar als er eenmaal een beslissing was genomen, werd het dorp indrukwekkend efficiënt gemobiliseerd. George en Sofia wachtten maar net tot de laatste staart was verdwenen voordat ze de tegenovergestelde kant op gingen, naar de plaats waar ze de Ultra-Light hadden verstopt. Het kleine toestel was binnen een uur weer in elkaar gezet en Sofia maakte er een korte testvlucht mee. Jimmy, verbonden met systemen aan boord van de Stella Maris, stelde vast dat het weer aan beide kanten van de bergketen oké was. Ze hadden nog zo'n zeven uur bruikbaar licht tot hun beschikking. Schrikbarend snel klauterden Marc en Sofia aan boord, deden hun veiligheidsgordels om en troffen voorbereidingen voor hun vertrek. De anderen keken toe terwijl Yarbrough zich de kleine cockpit in boog en met zijn handen door de lucht zwaaide om manoeuvres voor noodgevallen te illustreren. Toen Sofia de motor startte, zette D.W. een stap naar achteren en brulde misleidend streng: 'Niet crashen. Hebben jullie me goed gehoord? Dat is een bevel. We hebben maar één verdomde Ultra-Light. Kom veilig terug.' Sofia lachte en schreeuwde: 'Zorg er maar voor dat jullie niets is overkomen als wij terugkomen!' Toen ging het vliegtuigje snel de lucht in, waarbij de vleugels ten afscheid twee keer werden gekanteld. 'Ik haat dit,' zei Anne toen ze de motor niet langer konden horen. 'Je bent een zenuwlijder,' zei George, maar hij sloeg van achteren zijn armen om haar heen en drukte een kusje boven op haar hoofd. Jimmy zei niets, al wenste hij nu wel dat hij George had laten kijken naar het front dat er vanuit het zuidwesten aan zat te komen voordat hij toestemming gaf voor de vlucht. 'Ik denk dat alles goed met hen zal gaan,' zei Emilio. 'Ze is een verdomd goede piloot,' voegde D.W. daaraan toe. 'Toch haat ik dit alles,' zei Anne koppig. Zeven dagen reizen ten noorden van hen begon Supaari VaGayjur in zijn huis bij de kade met uitzicht op de hoge zeedijk om zijn terrein, de dag met een soortgelijk gevoel dat zijn bestaan onzeker was. Hij stond niet op het punt lijf en leden te riskeren, maar wel zijn status en waardigheid. Als hij faalde, zou het een eind maken aan dromen die hij nauwelijks durfde te erkennen. In die zin was de inzet heel erg hoog. Hij genoot van een lekker maal, at voldoende om die dag niet meer aan vlees te hoeven denken maar niet zoveel dat zijn denkvermogen er trager door zou worden. Hij bracht de morgen door met het afhandelen van zaken met de doelgerichte intensiteit van een als eerste zoon geboren militair en de zwoegende grondigheid van een als tweede zoon geboren bureaucraat. Zijn concentratie werd alleen verbroken toen hij over het plein naar een opslagruimte liep. Hij kon er niets aan doen dat hij opkeek naar het Galatnapaleis, dat net als de bewoner ervan een geïsoleerde positie innam: schitterend en nutteloos. Om hem heen vibreerde en donderde de stad door de geluiden die bij de industrie en de handel hoorden. Het hoge gepiep en gekletter van metaalbewerking werd af en toe even gedempt door de basgeluiden van houten wielen die over de kinderhoofdjes even buiten zijn pakhuis denderden. Het lawaai van handnijverheid en handel vermengde zich met de geluiden vanaf de kaden, waar zeshonderd schepen met ladingen uit alle delen van de zuidelijke kust van Rakhats grootste continent, zij aan zij naar Gayjur, hun grootste markt, voeren. Supaari, die al vroeg uit zijn geboorteplaats was verdreven, had zich net zo tot Gayjur aangetrokken gevoeld als een tweemaansgetijde tot de kust. Hij was de rivier afgevaren op een vrachtschip van de Runa vol immense manden met karmozijnrode en violette datinsa die naar de markt moesten worden gebracht. Trots was een luxe die hij zich niet kon veroorloven. Hij hielp de kok de maaltijden voor de bemanning te bereiden in ruil voor zijn overtocht. Hij had vernedering en afwijzing verwacht, want daar was hij volkomen mee vertrouwd. Maar gedurende de vier dagen die hij op die boot doorbracht terwijl ze langs het door de zee uitgehouwen filigraan van de kust van Masna'a Tafa'i voeren, viel Supaari meer vriendelijkheid en vriendschap ten deel dan hij in heel zijn jeugd had gekend. De Runa werden veracht, maar hij ook. Toen hij de scherpe metaalachtige dampen en de olieachtige geuren van Gayjur kon opsnuiven op het moment dat ze de Radinabaai invoeren, had de kok hem broeder genoemd en voelde Supaari zich minder een jongeman die tot ballingschap was veroordeeld dan iemand die op het punt stond een schat te vinden, als hij maar slim genoeg was om die als zodanig te herkennen. Binnen een seizoen, gestimuleerd door de uitdagingen en de risico's van het zakendoen in de grootste handelsstad ter wereld, wist Supaari dat hij zijn plek had gevonden en had hij formeel zijn landsnaam, VaGayjur, aangenomen. Hij begon als renner, werkte voor een andere als derde geborene die maar vijf jaar eerder naar Gayjur was gekomen en al rijker was dan hij zich als jongeman rijkdom kon voorstellen. Hij leerde de universele handelswetten: koop voor weinig geld in en verkoop voor een veel hoger bedrag, beperk je verliezen en laat winstgevende zaken doordraaien, snuif de emotie van de markt op, maar geef er niet aan toe. En hij vond zijn eigen kracht: de bereidheid om enthousiast van de Runa te leren, hun taal te spreken, hun manier van doen te respecteren en rechtstreeks handel met hen te drijven. Zijn fortuin stoelde op een toevallige opmerking van een Runao uit het binnenland, die naar Gayjur was gekomen om een betere markt te vinden voor de dingen die in haar dorp werden geweven. Op het hoge plateau van Sintaron was ongebruikelijk veel regen gevallen, had ze gezegd, en ze had eraan toegevoegd: 'Rakari moet dit jaar goed zijn.' Later die dag had Supaari gesproken met een aantal schippers die de rivier de Pon bevoeren. Ze maakten de reis in nog geen vijf dagen. De rivier was diep, zeiden ze tegen hem, en had een goede, snelle stroming. Hij zette al zijn spaargeld in, stelde twee jaar werken van zijn kant garant voor het geval het op een mislukking zou uitdraaien, en sloot een contract af om aan het eind van het seizoen rakari te leveren voor drie bhali per baal. Hij gaf zijn werk als renner op, reisde landinwaarts naar de rakar-velden waar de overvloedige oogst werd binnengehaald, en kreeg het voor elkaar elke baal voor een halve bahl te kopen. De plukkers waren blij er zoveel voor te krijgen, de verwerkers van de rakar waren gedwongen de contractueel vastgestelde prijs te betalen en Supaari VaGayjur kocht van de winst zijn eerste erf. Hij kreeg de reputatie te weten wat er onder de Runa speelde, maar terwijl zijn kennis winstgevend was en hij om zijn rijkdom werd benijd, werd er neergekeken op de bron daarvan en bleef hij een buitenstaander temidden van de respectabele Jana'ata van Gayjur. Zijn wereld bestond uit andere als derde geborenen, die zijn concurrenten waren, en de Runa die ondanks het feit dat hij van hun gezelschap genoot, zijn prooi waren. Het feit dat hij werd buitengesloten kwetste hem, maar er was een fundamentelere bron van ontevredenheid, iets dat zijn leven minder aantrekkelijk maakte en hem zich deed afvragen wat de zin van al zijn inspanningen was. Zijn broers, wier erfenis hen gebonden hield aan het kleine, achterlijke stadje waar ze waren geboren, leken hem nu minder benijdenswaardig terwijl hij om zich heen keek op zijn grote, goed geleide terrein met de bedienden en arbeiders, de renners en het kantoorpersoneel, de drukke, doelbewuste activiteiten. Toch hadden zijn broers iets wat elke als derde geborene niet kon hebben: afstammelingen, erfgenamen, een nageslacht. Er waren manieren om uit die val te ontsnappen. Als een oudere zoon kinderloos stierf, lag de weg open voor een derde zoon, mits kon worden bewezen dat de erfgenaam niet de als eerste of tweede geborene had vermoord. Steriliteit, mits openlijk door een oudere broer toegegeven als blijvend, kon het stichten van een gezin ook mogelijk maken. En in bijzonder zeldzame gevallen kon een derde zoon tot Stichter worden benoemd en een nieuw geslacht starten. Supaari VaGayjur had nu zijn hoop gevestigd op de laatste mogelijkheid, evenals op zeven kleine, bruine pitten met een buitengewone geur en de exquisiete verveling van Hlavin Kitheri. Toen Supaari rond het middaguur zijn normale zaken had afgehandeld, was hij klaar om met een bootje de baai over te worden geroeid naar het eiland Fatzna, waar de glasmakers zich hadden gevestigd. Terwijl de ondiepe boot het fijne witte zand op schoof, bedacht hij zich te laat dat hij er verstandig aan zou hebben gedaan Chaypas mee te nemen om hem te adviseren over de keuze van een flacon. Te laat, dacht hij terwijl hij de roeister betaalde en haar vroeg hem weer te komen ophalen na de eerste zonsondergang. Toen begon hij aan zijn systematische speurtocht in de diverse ateliers. Uiteindelijk kocht hij niet een maar drie kleine flacons, elk naar zijn oordeel de fraaiste van zijn type, variërend van klassiek bewerkt tot simpel, zuiver kristal. Toen de vrouw met de boot terugkwam, vroeg hij te worden afgezet in de buurt van Ezao. Hij zag met genoegen hoeveel mensen al de waterval van linten droegen, vond Chaypas in een van de eethuisjes en vroeg na een korte uitleg naar haar mening over de flacons. Chaypas ging staan, haar maal en Supaari achterlatend, en liep naar buiten, een stukje de heuvel op naar een plek vanwaar ze het Galatnapaleis kon zien, met zijn gedraaide marmeren zuilen, de fraai gesmede en verzilverde hekken, de zijden luifels, de geglazuurde wandtegels, verguld en glanzend, de twee driezijdige fonteinen weerspiegelend die druppeltjes kostbare, geurende oliën als vurige vonkjes het zonlicht in stuurden. 'Tijdens een natte periode verlangt het hart naar droogte,' zei Chaypas toen ze was teruggekeerd en de eenvoudigste flacon voor Supaari neerzette. Daarna stak ze hem haar beide handen toe en zei met een warmte die hem in zijn ziel raakte: 'Sipaj, Supaari. Moge je kinderen krijgen!' Hlavin Kitheri was een dichter en hij had het altijd bijzonder krankzinnig gevonden dat zijn titel, Reshtar, zo'n grootse, belangrijke klank had. Reshtar. Als je het woord uitsprak, kwam het in twee delen over je lippen, langzaam, waardig. Het kon niet snel of nonchalant worden gezegd. Het had een soort majesteit waarop de positie zelf nooit aanspraak kon maken. Het betekende, eenvoudigweg, reserve of extra. Want net als de koopman Supaari VaGayjur was Hlavin Kitheri een derde zoon. De twee mannen hadden andere dingen gemeen. Ze waren in hetzelfde seizoen geboren, zo'n dertig jaar eerder. Als derde zoons hadden ze steriliteit statutair opgedrongen gekregen. Geen van beiden mocht volgens de wet trouwen of kinderen krijgen. Beiden hadden meer van hun leven gemaakt dan iemand gezien hun geboorte zou hebben vermoed. Omdat ze hun eer echter niet ontleenden aan hun erfgoed maar aan hun prestaties, leefden ze alle twee in grote mate buiten de grenzen van hun maatschappij. Daar eindigden de overeenkomsten. In tegenstelling tot Supaari's beslist middelmatige afkomst was Hlavin Kitheri een telg uit het oudste en meest adellijke geslacht van Rakhat, en was hij eens de derde in de lijn van successie geweest als opperheer van Inbrokar. In het geval van een reshtar was het geen familieschandaal om de derde zoon te zijn, wel de ongelukkige consequentie van een slecht getimede aristocratische geboorte. Traditioneel gesproken werden adellijke vrouwen vaak zwanger omdat hun zoons in groten getale stierven. Supaari's ouders konden hun misser niet op die manier rechtvaardigen. En terwijl mannen als Supaari zich vaak afvroegen waarom ze überhaupt op de wereld waren gezet, was het doel van een reshtar expliciet: hij moest bestaan, als reserve, klaar om de plaats van een oudere broer in te nemen als die werd gedood of uitgeschakeld voordat er een erfgenaam was geboren. Reshtari werden daarom getraind in veelzijdigheid, evenzeer voorbereid op het voeren van oorlog als op het regeren. Een of geen van beide kon hun lot zijn. Vroeger was de kans groot geweest dat een reshtar een oudere broer zou opvolgen. Nu, in de blijvende vrede van het Drievoudig Verbond, leefden de meeste aristocratische derde zonen hun leven zinloos uit: slap gemaakt door de aanwezigheid van bedienden, versuft door al het gemak, afgestompt door steriele genoegens. Er stond reshtari echter ook nog een andere weg open, die heel toepasselijk de Derde Weg werd genoemd: de weg van de wetenschap. Aristocratische derde zonen hielden zich bezig met geschiedenis en literatuur, met scheikunde, natuurkunde en de genetica, zowel op zich als in de vorm van toegepaste wetenschappen, met architectuur en vormgeving, dichtkunst en muziek. De reshtari van Rakhat die geen deel konden uitmaken -- of waren bevrijd -- van de dynastie stond het vrij hun leven op andere manieren zin te geven. Als een reshtar er terdege voor zorgde niet de aandacht van een gevaarlijke factie te trekken terwijl hij in ballingschap was en niet de achterdocht gaande maakte van een routinematig paranoïde broer, kon hij soms een soort intellectueel nageslacht produceren door een blijvende en belangrijke bijdrage te leveren aan de wetenschap of de kunst. Dus waren de vorstelijke derde zonen van Rakhat de onzekere elementen, de vrije radicalen van de hoge cultuur van de Jana'ata. Net zoals derde zonen uit de bourgeoisie als Supaari VaGayjur het zich inspannende, nijvere commerciële element van de maatschappij van de Jana'ata vormden. De verpletterende beperkingen die hun leven werden opgelegd waren zoiets als de druk die kool in diamant verandert. De meesten werden tot poeder vermalen, sommigen doken op, flonkerend en van grote waarde. Hlavin Kitheri, de Reshtar van het Galatnapaleis, behoorde tot diegenen bij wie de beperkingen voor een metamorfose hadden gezorgd. Hij had zijn leven teruggewonnen en er betekenis aan gegeven op een manier die geen precedent kende. Omdat hij geen toekomst had, was hij een kenner van het vluchtige geworden. Omdat hij er alleen voorstond, wijdde hij zich aan het waarderen van het unieke. Hij zorgde ervoor elk moment intens te beleven, omhelsde de vergankelijkheid ervan en maakte het paradoxaal genoeg onsterfelijk met zijn liederen. Zijn dagen waren een vorm van kunstbeoefening, stoelend op een esthetica van vluchtigheid. Hij gaf schoonheid aan smakeloosheid, gewicht aan iets hols, welsprekendheid aan leegheid. Het leven van Hlavin Kitheri was een triomf van de kunst over het lot. Zijn vroegste poëzie was verbazingwekkend origineel. In een cultuur die van oudsher werd omgeven door parfums en wierook begon Hlavin Kitheri aandacht te besteden aan de meest afschuwelijke aller geuren. Geconfronteerd met de lelijke, stinkende en lawaaiige stad waarnaar hij was verbannen, componeerde hij liederen die de metaalachtige geuren van de marmergroeven vingen en verheerlijkten, evenals de stinkende alkalische atmosfeer van de rode moerassen, de rokerige sulfaten en vreemde gistingen en stinkende fantasma's die uit de mijnen en fabrieken kwamen, de kolkende mengsels van olie en zout uit de haven van Gayjur. Geur, wispelturig en blijvend, voorloper van smaak, instrument van waakzaamheid, essentie van intimiteit en herinnering, was de geest van de wereld, zong Hlavin Kitheri. Het mooist was de obsederende poëzie over stormen, liederen die spraken over het afnemen, de verdunning en de elasticiteit van dergelijke geuren, die een metamorfose ondergingen door bliksem en regen terwijl de wind danste. Die liederen waren zo fascinerend dat men zijn concerten begon uit te zenden: het eerste niet-militaire gebruik van de radio in de geschiedenis van zijn cultuur. Dat succes deed niets af aan de overtuigingskracht van zijn poëzie. Hij aanvaardde het als een bevestiging van zijn talent, werd erdoor gesterkt en ging zijn geest en kunst gebruiken voor een onbevreesd onderzoek naar de levende dood van een reshtar. Hij overleefde dat grondige zelfonderzoek. De gedichten die eruit voortkwamen, geschreven toen hij pas zesentwintig was, zouden volgens velen de grootste invloed van hem op zijn cultuur hebben. Beroofd van elke mogelijkheid tot voortplanting en zonder hoop op een toekomst, was sex voor een reshtar gereduceerd tot iets puur lichamelijks, voor de ziel niet meer bevredigend dan een nies of het legen van je blaas. In zijn jeugd was Hlavin Kitheri in de val gelopen waarin al zoveel anderen van zijn soort vast waren komen te zitten, het volstrekte vacuüm compenserend door zichzelf al het lichamelijke genot te gunnen dat hij pakken kon, hopend dat het voortdurend herhalen van die ervaring het gemis aan diepte en betekenis zou compenseren. Toen hij volwassen was, begon hij de harem van steriele courtisanes en partners van gemengde afkomst die zijn broers hem leverden te verachten. Hlavin ging het zien voor wat het was: een zoethoudertje dat hem werd toegesmeten om jaloezie op de vruchtbaarheid van zijn oudere broers te laten verdwijnen. Dus richtte hij zijn esthetische gevoelens op de ervaring van het orgasme en vond de moed om te zingen over dat vluchtige moment dat voor de vruchtbaren het verleden van invloed doet zijn op de toekomst, dat alle momenten in zijn omhelzing vasthoudt, dat voorouders en nageslacht verbindt in de keten van leven waartoe hij geen toegang had, waaruit hij was verbannen. Met zijn poëzie sneed hij dat moment af van de stroom van de genetische geschiedenis, tilde het uit boven het sterke verlangen van het lichaam zich voort te planten en de behoefte een geslacht in stand te houden. Door zijn lichaam en ziel erop te concentreren ontdekte hij in de lichamelijke climax een reservoir vol indringende erotische schoonheid van welks bestaan verder niemand in de geschiedenis van zijn soort een vermoeden had gehad. Binnen een cultuur die door traditie werd ingesloten en door stabiliteit log was geworden, had Hlavin Kitheri een nieuwe subtiliteit, een delicatesse geschapen, een nieuwe waardering van rauwe ervaringen. Wat eens uitsluitend als aanstootgevend was beschouwd of was genegeerd, was nu theater en zangkunst: de gesluierde en verborgen opera van geuren. Wat eens een dynastieke plicht of betekenisloze vleselijkheid was geweest, werd gezuiverd, opgetild naar een esthetische zinnelijkheid die nooit eerder op Rakhat had bestaan. En het schandalige was dat de Reshtar van Galatna zelfs diegenen die zich productief hadden kunnen voortplanten verlokte tot artistieke levens met kortstondige, steriele, maar stralende momenten van extase, want hij had de wereld van diegenen die zijn liederen hadden gehoord, voor altijd veranderd. Er ontstond een generatie dichters, de kinderen van zijn ziel, en hun liederen -- soms koorzang, soms door een persoon gezongen, vaak in de gespreksvorm van de alleroudste liederen -- plantten zich door de ruimte voort op ongeziene golven, bereikten een wereld waarvan zij zich geen voorstelling konden maken en veranderden ook daar levens. Naar deze man, Hlavin Kitheri, de Reshtar van het Galatnapaleis, stuurde Supaari VaGayjur nu een paar kleine pitten met een buitengewoon welriekende geur, in een opvallend eenvoudige kristallen flacon. Toen Kitheri de flacon openmaakte en daarmee een eind aan het vacuüm maakte, kwam er een wolk van zoete, kamferachtige, gefermenteerde bijproducten op hem af, met ondertonen van basilicum en dragon, chocolade, suikercarbonyl en pyrazinecomponenten die aan vanille deden denken, van nootmuskaat en selderijzaad en komijn. En boven dat alles uit de ijle geur van vluchtige carbonaten met een korte ketenstructuur, het zoutachtige memento aan een onbekende oceaan: zweet van de vingers van Emilio Sandoz. Hlavin Kitheri, een dichter die geen woorden had om een organische schoonheid te beschrijven van welks origine hij met geen mogelijkheid een vermoeden kon hebben, wist alleen dat hij er meer over te weten moest komen. En daardoor werden er opnieuw levens veranderd. 25 Napels: juli 2060 John Candotti stond op de gang en Edward Behr kon de helft van het gesprek dat in het kantoor van de generale overste werd gevoerd, heel duidelijk volgen. Het was niet noodzakelijk om voor luistervink te spelen. Je moest alleen niet doof zijn. 'Is er niets van gepubliceerd? Betekent dat dat geen enkel artikel dat we hebben ingezonden is voorgelegd...' 'Misschien had ik hem dat niet moeten vertellen,' fluisterde John, die over de buil op zijn gebroken neus wreef. 'Hij zou het uiteindelijk toch hebben ontdekt,' zei broeder Edward kalm. Hij geloofde dat woede gezonder was dan een depressie. 'U hebt juist gehandeld en naar mijn idee verwerkt hij het vrij goed.' Waarom, had Sandoz tijdens de lunch tegen John gezegd, waarom werd hem gevraagd naar dingen die in de verslagen stonden die waren teruggestuurd? Waarom lazen ze niet gewoon de dagelijkse rapporten en de wetenschappelijke artikelen? John had geantwoord dat alleen de generale overste die kon inzien. 'Hoe zit het dan met alle artikelen die zijn gepubliceerd?' had Sandoz gevraagd. Toen hij daar antwoord op had gekregen, was hij met een heel strak gezicht en kokend van woede van tafel opgestaan en rechtstreeks naar het kantoor van de generale overste gelopen. Candotti en Behr draaiden zich om toen ze de voetstappen van Johannes Voelker hoorden. Hij voegde zich bij hen bij de deur en luisterde met onverholen belangstelling toen Sandoz sarcastisch zei: 'O, fraai is dat. Dus de astronomie en de plantkunde zijn door de zeef heen gekomen. Het doet me genoegen dat te horen, maar daarmee is negentig procent van wat we hebben gedaan...' Weer een stilte. 'Vince, vanwege die gegevens zijn mensen gestorven!' Toen Voelker dat hoorde, trok hij een wenkbrauw op. Het zal hem wel pissig maken dat Sandoz Giuliani bij zijn voornaam noemt, dacht John. Voelker stond erop het kantoor van de generale overste te doordrenken met zoveel mogelijk vorstelijke glorie als hem mogelijk was. Om des te beter de Grootvizier te kunnen uithangen, was Johns beslist bevooroordeelde mening. 'Vanwege die gegevens?' vroeg Voelker met droge verbazing. 'Niet voor God?' 'Op welke manier zou mogelijkerwijs gerechtvaardigd kunnen worden...' Er volgde weer een stilte en ze konden de rustige stem van de generale overste horen, maar niet de woorden zelf, tenzij ze hun oor tegen de deur zouden drukken en zoiets extreems durfden ze in aanwezigheid van getuigen geen van allen te doen. Felipe Reyes arriveerde, met vragend opgetrokken wenkbrauwen, en bleef opeens staan toen Sandoz woedend schreeuwde: 'Geen sprake van. Je kunt mij hier op geen enkele manier verantwoordelijk voor stellen. Van alle verdraaide logica en halfbakken... Nee, jij moet mij laten uitpraten! Het kan me geen barst schelen wat je van me denkt. Het feit dat het wetenschappelijke werk dat we hebben verricht is achtergehouden laat zich op geen enkele manier rechtvaardigen. Dat was absoluut eersteklas!' 'Je mannetje lijkt van streek te zijn, Candotti,' zei Voelker zacht en glimlachend. 'Hij is een wetenschapper en zijn werk is niet in de openbaarheid gebracht, Voelker. Hij heeft het recht van streek te zijn,' zei John al even zacht en met een even vriendelijke glimlach. 'Hoe vergaat het onze secretaris de laatste tijd? Nog een paar eersteklas afspraken in de pen?' Het gesprek zou een vervelender kant op zijn gegaan als Felipe Reyes hen niet met een blik tot zwijgen had gebracht. Bij die twee leek het bijna iets hormonaals te zijn, dacht Reyes. Als je Voelker en Candotti samen in een kamer zette, kon je de metafysische geweien bijna uit hun hoofden zien groeien. Toen beseften ze dat er niet langer werd geschreeuwd en lange tijd maakte niets duidelijk wat er in het kantoor gaande was. Uiteindelijk keek Voelker hoe laat het was en boog zich langs John heen om op de deur te kloppen. Tot Johns grote voldoening brulde de generale overste: 'Niet nu, verdomme.' In het kantoor staarde Emilio Sandoz Vincenzo Giuliani met volstrekt ongeloof aan. 'Dus zul je inzien dat het achteraf bezien een verstandige beslissing was,' zei Giuliani, die zijn handen verzoenend gespreid hield. 'Als we alles hadden gepubliceerd toen de gegevens binnenkwamen, zou het nog erger zijn geweest als het later naar buiten was gekomen.' Sandoz stond daar, stokstijf, bijna niet in staat het te bevatten. Hij wilde geloven dat het geen verschil uitmaakte, maar dat deed het wel. Het maakte alles anders en hij probeerde zich elk gesprek te herinneren dat ze hadden gevoerd, bijna flauwvallend van angst dat hij onbewust iets had gezegd dat haar schade kon hebben berokkend. Giuliani trok een stoel voor hem naar achteren. 'Emilio, ga zitten. Dit komt duidelijk als een schok voor je.' Giuliani, zelf een geleerde, was helemaal niet blij dat dat wetenschappelijke werk niet was gepubliceerd, maar het ging hier om belangrijkere kwesties waarvan hij Sandoz geen deelgenoot kon maken. Hij was er niet trots op dat hij Mendes hierbij had betrokken, maar het was een bruikbare afleiding en zou een relevant inzicht kunnen opleveren als hij Sandoz zover kon krijgen wat openhartiger te worden. 'Dat wist je niet?' Emilio schudde nog steeds verdoofd zijn hoofd. 'Ze heeft alleen een keer opgemerkt dat ze liever onder contract stond bij een makelaar dan als prostituee te moeten werken. Ik dacht dat ze hypothetisch sprak. Ik had er geen idee van... Ze moet een kind zijn geweest,' fluisterde hij vervuld van afschuw. Hoe had ze het kunnen overleven zo te worden gebruikt? Het had hem, als volwassene met veel hulpmiddelen, verwoest. Ze had zijn leven gered. Haar AI-navigatiesysteem had de Stella Maris bijna een jaar na haar eigen dood op Rakhat teruggebracht naar het zonnestelsel. Hij was een gebroken man, de enige overgeblevene, en zelfs als hij gezond was geweest, had hij het navigeren niet aangekund. Sofia's programma's hadden alles gedaan, even efficiënt, logisch en competent als hun schepster. Soms had hij het beeld opgeroepen waarmee het AI-programma in werking werd gesteld om naar de boodschap te staren die zij in het Hebreeuws had achtergelaten. 'Blijf in leven en herinner je alles.' Hij kon het absoluut niet verdragen daar nu aan te denken en dwong zijn gedachten een andere kant op, vechtend tegen een dreigende aanval van migraine. Zij is dood en ik zou dat net zo goed ook kunnen zijn, dacht hij. Maar het werk behoort niet eveneens in een graf terecht te komen. 'Het maakt geen verschil,' hield hij vol, en toen besefte Giuliani dat zijn afleidingsmanoeuvre geen succes had gehad. 'Ik wil dat ons werk wordt gepubliceerd. Morele verontwaardiging over het seksleven van de auteurs is niet ter zake doend. En dan al het materiaal van Anne en D.W.! Ik wil dat alles wordt gepubliceerd. We hebben in drie jaar zo'n tweehonderd artikelen teruggestuurd. Dat is alles wat er over is van wat we waren, Vince...' 'Oké, oké. Kom tot bedaren. Die kwestie kunnen we later bespreken. Er staat meer op het spel dan jij beseft. Nee, hou nu eens even je mond,' zei Giuliani gebiedend toen Sandoz zijn mond opendeed. 'We hebben het over solide wetenschap en geen rijpe perziken. De gegevens zullen niet minder belangrijk worden. We hebben de publicatie al meer dan twintig jaar uitgesteld om redenen die goed en voldoende leken in de ogen van drie opeenvolgende generale oversten, Emilio.' Hij achtte het niet beneden zijn waardigheid pressie uit te oefenen. 'Hoe eerder die hoorzittingen achter de rug zijn en we duidelijk weten wat er op Rakhat is gebeurd en waarom, hoe eerder de Sociëteit van Jezus in staat zal zijn een beslissing te nemen over de wijsheid van publicatie. En ik beloof je dat jij daarbij zult worden geraadpleegd.' 'Geraadpleegd!' riep Sandoz. 'Luister. Ik wil dat al dat werk wordt gepubliceerd en als...' 'Pater Sandoz, jij hebt die gegevens niet in eigendom,' bracht de generale overste van de Sociëteit van Jezus hem in herinnering terwijl hij zijn handen op de tafel gevouwen hield. Er volgde een moment van stomverbaasde stilte voordat Sandoz ineengedoken in zijn stoel ging zitten, zijn gezicht afwendde en zijn ogen sloot, zijn mond in een hard streepje veranderd, grondig schaakmat gezet. Een minuut of zo later ging een in een handschoen gehulde hand onvrijwillig naar de zijkant van zijn hoofd om tegen zijn slaap te drukken. Giuliani stond op en liep naar de wc om een glas water te pakken en het flesje prograïne dat hij nu bij de hand hield. 'Een of twee?' vroeg hij toen hij terug was. Een tablet was niet helemaal voldoende, twee tabletten vloerden Sandoz uren. 'Een, verdomme.' Giuliani legde de pil in de palm van de handschoen die Sandoz naar hem uitstak en keek hoe de man die pil in zijn mond gooide en het glas tussen zijn polsen nam. Sommige dingen kon hij heel goed doen als hij de vingerloze handschoenen van Candotti aanhad. Die handschoenen deden Giuliani denken aan de exemplaren die fietsers eens hadden gedragen. Door dat atletische tintje leek Sandoz met de beugels minder gehandicapt te zijn als je hem niet aandachtig gadesloeg. Nieuwe waren al in de maak. Giuliani bracht het glas weer naar de wc en toen hij terugkwam, liet Sandoz zijn hoofd op de muizen van zijn handen rusten, met zijn ellebogen op de tafel steunend. Toen hij Giuliani's voetstappen hoorde, zei hij bijna geluidloos: 'Doe het licht uit.' Dat deed Giuliani en toen liep hij naar de ramen om de zware overgordijnen dicht te doen. Het was weer een grijze dag, maar als Emilio hoofdpijn had, leek hij zelfs van vaag licht last te hebben. 'Wil je liever gaan liggen?' vroeg hij. 'Nee. Shit. Gun me even de tijd.' Giuliani liep naar zijn bureau. Omdat hij niet graag de deur openmaakte om het zelf tegen de anderen te zeggen, gaf hij de boodschap door aan de portier en vroeg hem deze over te brengen aan degenen die buiten zijn kantoor stonden te wachten: de bespreking van die middag ging niet door. Broeder Edward moest in de hal op pater Sandoz wachten. Om de tijd zoek te brengen handelde Giuliani een paar administratieve zaken af door een aantal brieven nog eens door te lezen voordat hij ze elektronisch verzond. In de stilte die nu in zijn kantoor heerste kon hij pater Crosby, de tuinman op leeftijd, buiten in de buurt van de ramen onwelluidend horen fluiten terwijl hij de verwelkte eenjarige bloemen verwijderde en zwarte chrysanten snoeide. Zo'n twintig minuten later kwam Emilio's hoofd weer omhoog en ging hij aarzelend rechtop in zijn stoel zitten, met de muis van een hand nog altijd hard tegen zijn slaap gedrukt. Giuliani sloot het dossier waarmee hij bezig was geweest, liep terug naar de tafel en ging in een stoel tegenover Emilio zitten. Sandoz' ogen bleven dicht, maar toen hij de stoel hoorde verschuiven, zei hij bijna onhoorbaar: 'Ik hoef hier niet per se te blijven.' 'Dat klopt,' reageerde Giuliani neutraal. 'Ik wil dat alles wordt gepubliceerd. Ik zou die artikelen opnieuw kunnen schrijven.' 'Dat zou je inderdaad kunnen doen.' 'Er moet iemand zijn die bereid is me ervoor te betalen. John zegt dat mensen geld overhebben voor een interview met mij. Ik zou in de buitenwereld in mijn levensonderhoud kunnen voorzien.' 'Daar twijfel ik niet aan.' Sandoz, die zijn ogen tot spleetjes samenkneep in het voor hem kennelijk pijnlijk felle licht, keek Giuliani recht aan. 'Geef me dan eens een goede reden waarom ik me deze onzin moet laten welgevallen, Vince. Waarom zou ik hier moeten blijven?' 'Waarom ben je gegaan?' vroeg Giuliani eenvoudigweg. Sandoz keek niet-begrijpend. 'Emilio, waarom ben je naar Rakhat gegaan?' vroeg Giuliani vriendelijk. 'Was het voor jou uitsluitend een wetenschappelijke expeditie? Ben je er alleen naartoe gegaan omdat je een taalkundige was en het een interessant project leek? Was je niets anders dan de zoveelste academicus die een paar publicaties bij elkaar wilde scharrelen? Zijn je vrienden echt gestorven vanwege die gegevens?' De ogen gingen weer dicht en er volgde een lange stilte voordat zijn lippen het woord 'Nee' vormden. 'Dat dacht ik al.' Giuliani haalde diep adem en blies de lucht zijn longen weer uit. 'Emilio, alles wat ik over de missie te weten ben gekomen doet me geloven dat je erheen bent gegaan tot meer eer en glorie van God. Je geloofde dat jij en je metgezellen door Gods wil waren samengebracht en dat jullie door Gods genade op jullie plaats van bestemming waren gearriveerd. In het begin heb je alles gedaan uit liefde voor God. Ik heb getuigenverklaringen van twee van je superieuren, die oprecht geloofden dat er met jou op Rakhat iets heel buitengewoons is gebeurd, dat je...' Hij aarzelde, niet wetend hoe ver hij moest gaan. 'Emilio, ze geloofden alle twee dat je op de een of andere manier het gezicht van God had gezien...' Sandoz ging staan en draaide zich om om te vertrekken. Giuliani legde een hand op de arm van de man om te voorkomen dat hij weg zou rennen, maar liet hem meteen weer los, geschrokken door de verstikte kreet van Sandoz toen die zich woest losrukte. 'Emilio, ga alsjeblieft niet weg. Het spijt me. Blijf nog even.' Hij had die blik van pure paniek al eerder gezien, de doodsangst die de man kon overspoelen op een moment dat je dat het minst verwachtte. Dit moet er op de een of andere manier een onderdeel van zijn, dacht hij. 'Emilio, wat is daar met je gebeurd? Wat heeft alles veranderd?' 'Dat moet je niet aan mij vragen, Vince, maar aan God,' zei Emilio bitter. Hij wist dat Edward Behr achter hem aan was gekomen. De piepende ademhaling sprak boekdelen. Hij was op de tast de trap afgelopen, verblind door de tranen en de resterende pijn, en toen hij besefte dat hij werd gevolgd, vloekte hij hartgrondig en zei tegen Ed dat hij hem verdomme met rust moest laten. 'Mis je de asteroïde?' vroeg broeder Edward nieuwsgierig. 'Je was daar alleen.' Emilio schoot ondanks alles in de lach. 'Nee, die mis ik niet,' zei hij zo droog als een huilende man dat kon doen. Hij ging zitten op de plaats waar hij stond, voelde zich volkomen slap en verloren, en legde zijn hoofd in wat er over was van zijn handen. 'Dit alles lijkt een bodemloze put.' 'Je bent beter, weet je,' zei Edward, die eveneens ging zitten. Emilio keek naar de Middellandse Zee, blauw als het metaal van een wapen en olieachtig onder een vlakke loodgrijze lucht. 'Natuurlijk heb je goede en slechte dagen, maar je bent veel sterker dan een paar maanden geleden. Eerder zou je een felle discussie als die van daarnet lichamelijk noch geestelijk hebben volgehouden.' Emilio veegde zijn ogen droog met de rug van zijn handschoenen en zei boos: 'Ik voel me niet sterker. Ik heb het gevoel dat hier nooit een eind aan zal komen, dat ik hier nooit overheen zal komen.' 'Ik kan alleen meepraten over het verdriet. Je hebt daar zoveel en zovelen verloren.' Edward zag het gesnik eerder dan dat hij het hoorde en verzette zich tegen de aandrang een hand uit te steken. Sandoz haatte het te worden aangeraakt. 'Normaal gesproken duurt het ongeveer een jaar voordat je het verlies hebt verwerkt van iemand om wie je echt hebt gegeven. Voordat het allerergste verdriet weg is, bedoel ik dan. Ik heb gedenkdagen altijd het moeilijkst gevonden. Niet alleen formele dagen als trouwdagen en zo, begrijp me goed. Ik kon behoorlijk goed functioneren en dan op een dag opeens beseffen dat het tien jaar geleden was dat we elkaar hadden leren kennen, of zes jaar geleden dat we naar Londen waren verhuisd, of twee jaar geleden dat we die reis naar Frankrijk maakten. Dat soort dagen konden me behoorlijk neerslachtig maken.' 'Ed, hoe is je vrouw gestorven?' vroeg Sandoz. Hij had zichzelf weer in de hand. Broeder Edward wenste dat de ander zich kon laten gaan, maar hij had de kennelijk alles overheersende behoefte zichzelf onder controle te houden en dat liet zich niet gemakkelijk veranderen. 'Je hoeft het me niet te vertellen,' zei Sandoz toen. 'Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling ongepast nieuwsgierig te zijn.' 'O, ik vind het niet erg. Het helpt zelfs om erover te praten, want dat houdt haar voor mij in sommige opzichten levend.' Edward boog zich naar voren, zette zijn mollige ellebogen op zijn knieën en hield zijn hoofd nu dicht bij dat van Emilio. 'Het was in feite iets stoms. Ik was aan het wroeten in het handschoenenvak, zoekend naar een papieren zakdoek om mijn neus af te vegen. Kun je je dat voorstellen? Ik was verkouden! Pure pech. Iets wat je honderd keren doet zonder dat het er iets toe doet en dan maakt het op een stralende wintermorgen opeens alle verschil van de wereld uit. Het wiel belandde in een gat in het wegdek en ik verloor de macht over het stuur. Zij kwam daarbij om het leven en ik had nauwelijks een schrammetje opgelopen.' 'Triest.' Er volgde een lange stilte. 'Hadden jullie een goed huwelijk?' 'Het had zijn ups en downs. We hadden het in de tijd van het ongeluk net weer moeilijk, maar ik denk dat we er wel een oplossing voor hadden gevonden. We waren doorzetters. Alles zou op zijn pootjes zijn terechtgekomen.' 'Ed, heb je daar jezelf of God de schuld van gegeven?' 'Tja, dat is een beetje vreemd,' zei broeder Edward mijmerend. 'Ik kon heel wat kanten op een beschuldigende vinger uitsteken, maar het is nooit bij me opgekomen God er de schuld van te geven. Mezelf natuurlijk wel. En de gemeente, omdat die de wegen niet in een fatsoenlijke conditie had gehouden. En dat ellendige joch in de flat boven de onze dat me die verkoudheid had bezorgd. En Laura, omdat ze me achter het stuur had laten plaatsnemen terwijl ik ziek was.' Ze luisterden een tijdje naar het trieste gekrijs van de door de lucht cirkelende meeuwen. De zee was te ver weg om de golfslag te kunnen horen, maar het kijken naar de ritmische bewegingen van het water was bijna even geruststellend en Emilio's hoofdpijn begon weg te ebben. 'Ed, hoe ben je ertoe gekomen dit leven te gaan leiden?' vroeg hij. 'Tja, als kind was ik vrij godsdienstig en daarna ben ik een tijd atheïst geweest. Ik denk dat ze zo'n periode van geestelijke ontwikkeling "de puberteit" noemen,' zei Edward droog. 'Ongeveer twee jaar na het overlijden van Laura haalde een vriend me ertoe over bij de jezuïeten in retraite te gaan. Toen er werd gesproken over het volgen van Gods vaandel, dacht ik: waarom ook niet? Laat ik het maar eens proberen. Je moet weten dat ik met mezelf in de knoop zat. Er was niet direct sprake van een bekering à la Paulus. Geen stemmen. En jij?' 'Geen stemmen,' zei Sandoz. Zijn stem klonk weer normaal en een beetje hard. 'Ik heb nooit stemmen gehoord en de aanvallen van migraine geven me niet het gevoel dat er metalen banden om mijn hoofd zijn gezet. Ik ben niet psychotisch, Ed.' 'Ik geloof niet dat iemand heeft gesuggereerd dat je dat bent,' zei broeder Edward rustig. 'Ik bedoelde te vragen hoe je priester bent geworden.' Het duurde een tijdje voordat Sandoz antwoordde, met vlakke stem en zonder uit te weiden. 'Het leek me destijds een goed idee.' Broeder Edward dacht dat dat weleens het eind van het gesprek kon zijn, maar na een paar minuten zei Sandoz: 'Jij hebt aan beide kanten gestaan. Welk leven is beter?' 'Ik zou de jaren die ik met Laura heb gehad nooit hebben willen missen, maar dit is nu de juiste plek voor mij.' Edward aarzelde en kwam toen tot de conclusie dat dit een even goed moment als welk ander dan ook was om het onderwerp aan te snijden. 'Vertel me eens wat meer over mevrouw Mendes. Ik heb foto's van haar gezien. Ze was beeldschoon.' 'Beeldschoon, intelligent en heel erg dapper,' zei Sandoz, wiens stem alle klankkleurnuances verloor. Hij schraapte zijn keel en streek met een arm over zijn ogen. 'Een man zou een dwaas moeten zijn om niet van zo iemand te houden,' zei Edward Behr zacht. Sommige paters waren zo hard voor zichzelf. 'Ja, een dwaas,' zei Sandoz instemmend, en toen voegde hij eraan toe: 'Maar in die tijd dacht ik daar anders over.' Dat was een verbazingwekkende opmerking en Sandoz liet die volgen door iets al even onverwachts. 'Ed, heb je ooit een vraagteken gezet bij het verhaal over Kaïn? Hij heeft in goed vertrouwen zijn offer gebracht. Waarom heeft God dat dan niet aangenomen?' Sandoz ging staan en liep zonder om te kijken de lange trap af naar de zee. Hij oogde al klein en verkort in perspectief, halverwege het strand onderweg naar de immense stenen richel waar hij zich vaak terugtrok, voordat Edward Behr besefte wat er net tegen hem was gezegd. 26 Het dorp Kashan en het grote zuidelijke bos: acht weken na contact Anne werd die nacht wakker zonder te weten wat haar in haar slaap had gestoord. Toen haar ogen in het donker door een snelle aanmaak van adrenaline openvlogen, dacht ze in eerste instantie dat D.W. weer ziek was geworden of dat iemand anders het slachtoffer was geworden van de Wraak van de Runa. Ze spitste haar oren, luisterend naar een veelzeggend geluid, maar hoorde alleen het zachte gesnurk van George die diep en droomloos lag te slapen. Wetend dat ze zich niet zou kunnen ontspannen tot ze iedereen had gecontroleerd, zuchtte Anne en dacht: ik ben veranderd in een semi-moeder met een heel eigenaardig stel kinderen. Dus trok ze een van Jimmy's reusachtig grote T-shirts aan en wurmde zich de tent uit. Ze ging eerst naar D.W. en liep toen gerustgesteld door naar Jimmy's slapende gestalte in een andere hoek. Ze voelde zich even beroerd toen ze de lege bedden van Marc en Sofia zag en wenste dat ze kon bidden, zodat hun afwezigheid haar niet zo hulpeloos bezorgd zou maken. Toen zag ze een derde leeg bed, maar voordat haar hart in haar keel kon gaan kloppen, hoorde ze het vage geklik van een toetsenbord. Ze liep over een stenen pad waarvoor alleen een geit waardering zou kunnen opbrengen, dook de grot van Aycha naast de hunne in en zag haar favoriete semi-zoon als een geleerde geisha aan een lage tafel snel zitten typen. 'Emilio!' riep ze zacht. 'Wat ben jij verdomme...' Hij schudde zijn hoofd zonder op te kijken en bleef typen. Ze liet zich op een kussen naast hem zakken en luisterde naar de geluiden van de nacht. Het rook alsof het zou gaan regenen, maar de stenen waren nog droog. O, dacht ze terwijl ze de radiomonitor zag die naast Emilio stond, ik ben niet de enige die bang is. Marc en Sofia hadden gemeld dat ze zouden proberen te landen. Sinds die tijd was het misselijkmakend stil gebleven. Jimmy dacht dat dat kon komen door de ernst van het noodweer aan de andere kant van de bergen, maar George stelde dat zoiets de signalen alleen zou hebben gestoord en ze niet helemaal onhoorbaar kon maken. Niemand zei hardop iets over een ongeluk. Emilio typte nog wat door en sloot toen het dossier, wetend dat hij voldoende had genoteerd om de logica de volgende morgen te kunnen reconstrueren. 'Anne, het spijt me. Er spookten vier talen tegelijk door mijn hoofd en als we er nog een aan hadden toegevoegd...' Hij spreidde zijn vingers en maakte een geluid als dat van een explosie. 'Hoe kun je ze allemaal uit elkaar houden?' vroeg ze. Hij geeuwde en masseerde zijn gezicht. 'Dat lukt me niet altijd. Het is gek. Als ik een heel gesprek perfect begrijp in het Arabisch of Amharisch of Ruanja of welke andere taal dan ook, zonder dat me woorden ontgaan of ik begrippen met elkaar verwar, herinner ik me soms dat dat in het Spaans heeft plaatsgevonden. Verder zijn mijn Pools en Inupiaq niet al te best meer.' 'Die talen heb je in Alaska geleerd, hè, tussen Chuuk en de Soedan in.' Hij knikte en ging achterover op een kussen liggen, terwijl hij met zijn vingers in zijn ogen prikte. 'Misschien ben ik daar niet zo goed in geworden omdat ik het helemaal niet leuk vond ze te leren. Ik ben nooit gewend geraakt aan de kou en de duisternis en ik had het gevoel dat mijn opleiding werd verkwanseld. Niets kwam me zinnig voor.' Hij haalde zijn handen weg van zijn gezicht en keek haar van opzij aan. 'Het is niet gemakkelijk gehoorzaam te zijn als je vermoedt dat je superieuren ezels zijn.' Anne snoof. Geen erg heilige opmerking, dacht ze. 'In elk geval was het in de Soedan warm.' 'Niet warm. Heet. Zelfs voor mij was het er heet. Tegen de tijd dat ik in Afrika arriveerde, werd ik beter in het leren van een taal te velde. En toen... tja, toen leek professionele irritatie nogal onbelangrijk.' Hij ging weer zitten en staarde de duisternis in. 'Het was afschuwelijk, Anne. Nergens tijd voor, behalve om mensen te eten te geven en te proberen de baby's in leven te houden.' Hij schudde die beelden van zich af. 'Het verbaast me nog steeds dat ik dat jaar drie nieuwe talen heb geleerd. Het is gewoon gebeurd. Ik beschouwde mezelf niet langer als een taalkundige.' 'Als wat dan wel?' 'Een pater,' zei hij eenvoudigweg. 'In die tijd ben ik echt gaan geloven in wat tijdens mijn priesterwijding werd gezegd: Tu es sacerdote in aeternum.' Voor altijd een priester, dacht Anne. Voor altijd en eeuwig. Ze bestudeerde het veelvormige gezicht: Spanjaard, Taino, taalkundige, priester, zoon, geliefde, vriend, heilige. 'En nu?' vroeg ze zacht. 'Wat ben je nu, Emilio?' 'Slaperig.' Hij sloeg een hand liefhebbend om haar hals en trok haar dicht naar zich toe om met zijn lippen over haar haar te strijken, dat ze voor het slapengaan los had laten hangen en zilverkleurig glansde in het licht van de lantaarn. Anne wees op de monitor. 'Al iets gehoord?' 'Dan zou ik dat met luide, galmende stem hebben gemeld, Anne.' 'D.W. zal het zichzelf nooit vergeven als er iets met die twee is gebeurd.' 'Ze zullen terugkomen.' 'Waarom ben je daar zo zeker van, meneer de kei?' Hij sprak recht uit zijn hart en citeerde uit Boek Deuteronomium: 'Met eigen ogen hebt ge alles aanschouwd wat Jahweh, uw God heeft gedaan.' 'Ik heb gezien wat mensen kunnen doen.' 'Het wát heb je gezien,' gaf Emilio toe, 'maar niet het waarom. Daarin bestaat God, Anne. In het waarom, in de betekenis van iets.' Hij keek haar aan en begreep haar scepsis en twijfel. Hij had vanbinnen zoveel vreugde gekend, iets zo sterk voelen opbloeien... 'Oké,' zei hij. 'Denk dan maar eens na over de kreet dat in het waarom poëzie schuilt.' 'Stel dat Sofia en Marc nu temidden van een berg wrakstukken liggen?' vroeg Anne op hoge toon. 'Waar zou Gods poëzie dan zijn? Had de dood van Alan iets poëtisch, Emilio?' 'God mag het weten,' zei hij, en dat klonk als een toegeven te zijn verslagen en tegelijkertijd als een geloofsverklaring. 'Dat is nu precies de reden waarom ik er niet in kan geloven!' riep Anne uit. 'Wat mij in het verkeerde keelgat schiet is dat God altijd met de eer mag gaan strijken maar nooit ergens de schuld van krijgt. Zo'n theologisch snoepje kan ik domweg niet doorslikken. God heeft de leiding in handen, of niet. Wat heb je gedaan als de baby's stierven, Emilio?' 'Ik heb gehuild,' gaf hij toe. 'Soms denk ik dat God het nodig heeft dat we huilen. Zijn tranen.' Er volgde een lange stilte. 'En ik heb geprobeerd het te begrijpen.' 'En nu? Begrijp je het inmiddels?' Er klonk bijna een smekende ondertoon in haar stem door. Als hij zei dat hij dat deed, zou ze hem moeten geloven. Ze wenste dat iemand haar dit kon uitleggen en als iemand die ze kende dergelijke dingen kon begrijpen, zou dat Emilio Sandoz nog weleens kunnen zijn. 'Kun je nu wat voor poëzie dan ook ontdekken in baby's die sterven?' 'Nee,' zei hij na lange tijd. Toen voegde hij eraan toe: 'Nog niet. Sommige poëzie is tragisch en misschien moeilijker te waarderen.' Anne ging staan, vermoeid omdat het midden in de nacht was. Toen ze op het punt stond naar bed terug te keren, keek ze nog even over haar schouder en zag een bekende uitdrukking op zijn gezicht. 'Wat is er?' vroeg ze op hoge toon. 'Wat is er?' 'Niets.' Hij haalde zijn schouders op, zijn bijzondere groep goed kennende. 'Alleen het volgende. Als dat het enige is dat je ervan weerhoudt te geloven, zou je misschien gewoon je gang moeten gaan en God telkens ergens de schuld van moeten geven als je denkt dat dat passend is.' Er verscheen langzaam een glimlach op Annes gezicht en ze ging met een speculerende blik in haar ogen weer naast hem op het kussen zitten. 'Wat is er?' vroeg hij nu op zijn beurt. Ze grinnikte ondeugend. 'Wat denk je, Anne?' 'O, ik dacht aan een paar gevoelens die ik tegenover God zou kunnen uiten,' zei ze poeslief. Toen sloeg ze haar handen voor haar mond om te voorkomen dat ze hardop ging lachen. 'O, Emilio, mijn lieve kind,' zei ze achter haar vingers op slinkse toon. 'Ik geloof echt dat je een theologie hebt gevonden waarmee ik kan leven! Ik heb je permissie om die aan te hangen, hè? Je bent bereid er als medeplichtige bij betrokken te raken?' 'Hoe onbeschoft ben je van plan te worden?' Emilio begon behoedzaam te lachen, maar zijn gezichtsuitdrukking was nu heel levendig. 'Ik ben maar een priester! Misschien zouden we eerst navraag moeten doen bij de bisschop of zo...' 'Lafaard! Ga nu niet terugkrabbelen!' riep ze uit. Toen ging ze op haar knieën zitten, gaf hem een paar porren tegen zijn ribbenkast en begon aan een reeks steeds onbeleefdere, volstrekt profane en heel krachtig verwoorde meningen over het lijden en vroegtijdig sterven van onschuldige mensen, over het lot van Cleveland in het Amerikaanse kampioenschap honkbal van 2018, over het blijven voortbestaan van het kwaad en van de republikeinen uit Texas in een universum dat werd geregeerd door een godheid die het lef had te beweren almachtig en rechtvaardig te zijn, wat door Emilio in alle ernst allemaal met schitterende pompeuze en als Latijn klinkende frasen in kruiperige, standaardgemeenplaatsen werd vertaald. Al spoedig klampten ze zich aan elkaar vast en waren ze als gekken aan het gieren. Het ging er steeds luidruchtiger en wilder aan toe tot George Edwards, die er al half door was ontwaakt, klaarwakker werd toen Anne krijste: 'Emilio, hou op. Oude vrouwen hebben een zwakke blaas.' 'Sandoz, wat ben je in vredesnaam met mijn vrouw aan het doen?' brulde George. 'We zijn verwikkeld in een theologische discussie, schat,' zong Anne buiten adem terwijl ze grote hoeveelheden lucht haar longen in snoof. 'O, in godsnaam.' 'We zijn nog bezig met de natuurlijke theologie,' schreeuwde Emilio. 'We zijn nog niet begonnen aan de goddelijke incarnatie.' Daarop gierden ze het weer uit. 'George, vermoord die twee,' stelde D.W. luid voor. 'Dat zou een geval van te rechtvaardigen doodslag zijn.' 'Willen jullie verdomme allemaal je snater houden?' brulde Jimmy, waarop Anne en Emilio om de een of andere reden nog harder begonnen te lachen. 'Een echo uit New York!' riep Emilio. 'Hallo-o-o-.' 'Hou je sna-a-a-ater,' vulde Anne aan terwijl ze dubbelsloeg. 'O, wat dondert het ook. Misschien zal ik de religie nog een kans geven,' zei Anne zacht terwijl ze haar ogen droogveegde toen het reinigende lachen minder werd en ze weer op adem kwamen. 'Denk je dat God de onzin aankan die ik waarschijnlijk te berde zal brengen?' Emilio ging weer op het kussen liggen, uitgeput en gelukkig. 'Anne,' zei hij terwijl hij zijn handen onder zijn hoofd legde, 'ik denk dat God blij zal zijn je terug te hebben.' Merde, de generale overste zal razend zijn, was het laatste wat Marc Robichaux voor de crash dacht. De kans van slagen was in zijn ogen redelijk geweest. De landingsbaan was nog behoorlijk duidelijk te zien en de vegetatie oogde door de vele bladeren zacht. Hij had gemeend dat al die wortels de grond nog weleens stabieler konden hebben gemaakt, waardoor de wielen van het vliegtuig er niet in zouden wegzakken. Sofia had tijdens haar opleiding op allerlei verschillende terreinsoorten landingen uitgevoerd en leek te geloven dat het haar nu ook zou lukken. Dus besloten ze te landen. Marc noch Sofia had echter rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van ranken. Die moesten houtachtig zijn geweest, net als wijnranken, want anders waren de planten platgedrukt zodra ze de grond raakten. In plaats daarvan hadden ze het breekbare onderstel van het vliegtuigje woest te grazen genomen, waardoor de plotselinge stop hem en Sofia bruut in hun veiligheidsriemen had gedrukt. Marc, die voorin zat, had even een angstaanjagende glimp kunnen opvangen van de grond die steeds dichter bij hem kwam, maar hij had het bewustzijn verloren voordat de veiligheidsriemen het opeens stationaire geraamte van de Ultra-Light aan stukken reten toen hun lichamen naar voren schoten. Hij had er geen idee van hoe lang hij bewusteloos op de grond had gelegen. Tijdens de crash was er nog daglicht geweest. Nu waren beide manen opgekomen. Hij bleef nog een tijdje bewegingloos liggen, zich concentrerend op elk van zijn ledematen en de pijn in zijn borst, terwijl hij probeerde te bepalen hoe ernstig zijn verwondingen waren. Zijn benen waren gevoelloos en met bonzend hart vroeg hij zich heel angstig af of hij zijn rug had gebroken. Maar toen hij zijn hoofd voorzichtig bewoog, zag hij dat Sofia boven op hem terecht was gekomen en dat die gevoelloosheid alleen te wijten was aan een belemmerde bloedsomloop. Haar gezicht zat helemaal onder het bloed, maar ze ademde nog wel. Marc gleed langzaam onder haar vandaan, waarbij hij trachtte haar lichaam niet al te hevig in beweging te brengen terwijl al Annes apocalyptische beschrijvingen van samengestelde breuken weer door zijn hoofd schoten. Hij was in staat zich om te draaien en haar hoofd goed vast te houden terwijl hij zijn benen lostrok en omdat hij zich zoveel zorgen maakte over haar, vergat hij ten aanzien van zijn eigen lichaam hetzelfde te doen. Tegen de tijd dat hij op zijn knieën zat, besefte hij dat hij niet ernstig gewond kon zijn, omdat hij anders meer pijn zou hebben gehad. Hij trok zijn shirt omhoog om te zien waarom zijn borstkas zo beroerd aanvoelde en hij zag in het licht van de maan de contouren van zijn veiligheidsgordels, die diep in zijn vlees hadden gesneden en voor lelijke blauwe plekken hadden gezorgd. Hij ging bijna opnieuw van zijn stokje, maar hield zijn hoofd een paar minuten omlaag en voelde zich toen beter. Daarna keek hij naar Sofia en begon holle buizen en kabels en andere dingen weg te halen, alles wat herkenbaar was als behorend bij de Ultra-Light. Nadat Marc de resten van het wrak van haar af had gehaald, ging hij staan en liep naar het landingsvaartuig, waar hij de deur van het laadruim openmaakte en de op een accu draaiende lamp aandeed. Toen zijn ogen aan het halfduister waren gewend, vond hij zijn verbanddoos, een draagbare lamp en een stel isolerende dekens, die hij mee terug nam naar Sofia. Gedurende alle maanden die ze samen hadden doorgebracht had Marc altijd afstand van Sofia bewaard. Hij vond haar nogal koud, verontrustend onafhankelijk, bijna onvrouwelijk. Maar haar lichamelijke schoonheid benam hem soms de adem en hij had het zichzelf nooit toegestaan haar te tekenen, haar vormen met zijn handen te voelen, ook niet op papier en op een kuise afstand. Nu ging hij naast haar op zijn knieën zitten. Mijn excuses, mademoiselle, dacht hij terwijl hij zo afstandelijk mogelijk en zelf nog behoorlijk van streek haar armen en benen onderzocht op botbreuken en snijwonden. Haar romp was ongetwijfeld even bont en blauw als het zijne, maar om veel redenen kon hij zich er eenvoudigweg niet toe zetten te kijken of ze gebroken ribben had of in haar buik gewond was geraakt. Daar zou hij toch niets aan kunnen doen. Dus legde hij een deken neer, trok haar daarop en wikkelde haar toen in deken nummer twee voordat hij naar het kreekje liep om water te halen. Hij kwam terug en maakte een schone lap uit de verbanddoos nat om het opgedroogde en het verse bloed van haar gezicht te vegen. Hij vond de wond: een grote jaap in haar schedel. Zich verzettend tegen het gevoel van misselijkheid bij het zien van al dat bloed dwong Marc zichzelf de randen van de jaap af te tasten. Hij kon er niet helemaal zeker van zijn, maar het leek erop dat haar schedel niet was ingedeukt. Omdat hij zich manhaftig op zijn taak concentreerde, besefte hij pas dat ze haar ogen had geopend toen ze zei: 'Robichaux, als je me hebt gedoopt, zul je ernstig in de problemen komen.' 'Mon Dieu!' riep hij uit terwijl hij naar achteren schoot en over de emmer water struikelde, zo geschrokken dat de lap uit zijn hand vloog. Een aantal minuten lang werd Sofia getrakteerd op een indrukwekkend vertoon van geagiteerde Franse emotie. Haar kennis van het Frans was academisch en Robichaux' dialect zou voor haar al vrijwel onbegrijpelijk zijn geweest zonder zijn waanzinnige angst. Toch begreep ze er genoeg van om te weten dat hij als een gek heen en weer werd geslingerd tussen opluchting en woede. 'Sorry dat ik je zo aan het schrikken heb gemaakt,' zei ze toen hij iets tot bedaren begon te komen. Hij stak een hand op, slikte en schudde zijn hoofd, nog steeds tweemaal sneller ademhalend dan normaal. 'De rien.' Het duurde nog even voordat hij in het Engels verder kon gaan. 'Mademoiselle, ik smeek je me dat nooit meer aan te doen.' 'Dat zal ik proberen, al betwijfel ik of zich ooit nog een herhaling van deze situatie zal voordoen,' zei ze droog. 'Ben ik gewond? En hoe zit het met jou?' 'Voor zover ik heb kunnen vaststellen hebben we blauwe plekken en snijwonden opgelopen, maar niets gebroken. Hoe voel jij je?' Marc trok zijn shirt even omhoog om haar de afdruk van de gordels te laten zien. 'We zijn met zeer veel kracht naar voren geslingerd. Kunnen jouw ribben zijn gebroken?' Ze bewoog zich onder de deken en hij zag een ongebruikelijk in zichzelf verdiepte uitdrukking op haar gezicht verschijnen. 'Mijn hele lijf doet zeer en ik heb barstende koppijn, maar volgens mij is dat alles,' zei ze. Marc zwaaide met een hand vaag naar het wrak. 'Of God houdt van ons beiden, of we hebben veel mazzel gehad.' Ze kwam iets overeind en keek naar wat er van de Ultra-Light over was. 'God houdt duidelijk niet van kleine vliegtuigjes. D.W. Yarbrough doet dat daarentegen wel. Hij zal hier woedend om worden.' Marc rolde instemmend met zijn ogen. Sofia staarde naar de troep en besefte dat ze hun leven te danken hadden aan het feit dat het vliegtuig zo grondig verwoest was. Het geraamte was ontworpen om bij een crash kapot te gaan en de schok te absorberen. Een beetje duizelig ging ze weer liggen en begon te berekenen hoeveel uur het minimaal geleden was dat ze het ongeluk hadden gekregen. 'Marc, doet de radio het nog? De anderen moeten zich ongerust maken.' Hij drukte een handpalm tegen zijn voorhoofd, mompelde iets in het Frans en liep naar de restanten van hun vliegtuig, waar hij weinig efficiënt begon te zoeken. Het ging nu harder waaien en delen van het gepolymeriseerde vlies wapperden. 'Robichaux, vergeet dat maar!' riep Sofia. 'In het landingsvaartuig is een zender.' Ze ging heel voorzichtig rechtop zitten, luisterend naar haar lichaam. Alles kreunde, maar niets krijste. Ze haalde de deken van zich af, trok de hals van haar shirt naar voren en keek omlaag. 'Heel kleurrijk,' merkte ze op. Toen voegde ze er vrolijk aan toe: 'We hebben bij elkaar passende borstkassen.' 'De topografie is aanzienlijk anders,' zei de priester met een beetje humor. Hij kwam terug en ging een tikkeltje abrupt naast haar op de grond zitten, waarna hij zijn hoofd opnieuw omlaaghield. Even later keek hij weer op. 'Ik spreek natuurlijk niet uit rechtstreekse observatie.' 'Marc, als we samen ooit nog een vliegtuigongeluk krijgen,' merkte ze droog op, 'mag je met een gerust hart mijn ribbenkast onderzoeken. Bij een medische noodsituatie is preutsheid niet direct het allerbelangrijkste.' Het kon zijn dat hij bloosde. Dat liet zich moeilijk vaststellen in de oranje gloed van de lamp. Het donderde en Sofia keek om zich heen naar de bomen die bogen in de wind. 'We moeten het landingsvaartuig in.' Ze pakten de dekens en de verbanddoos en klauterden met pijn en moeite het laadruim in. De wind kwam van stuurboord, dus lieten ze de deur openstaan en keken naar het spel van de bliksem. In het begin was het onweer heel hevig maar al spoedig was er alleen nog maar sprake van een keiharde regen die luid op het landingsvaartuig tikte maar op de een of andere manier troostgevend was. 'Heb je het gedaan?' vroeg Sofia toen de herrie iets minder was geworden. 'Pardon?' Hij leek van haar vraag te schrikken. 'Heb je me gedoopt?' 'O,' zei hij. 'Nee, natuurlijk niet,' voegde hij er nogal verontwaardigd aan toe. 'Blij dat te horen,' zei Sofia, maar ze was verbaasd. Als hij Sandoz was geweest, had ze best grapjes met hem willen maken. Ze zou hebben gezegd dat hij een beroerde missionaris was, vertrouwend op zijn gevoel voor ironie. Maar ze was er minder zeker van hoe ze Marc moest aanpakken, die door het ongeluk behoorlijk van zijn stuk leek te zijn. Zij voelde zich door de bank genomen opmerkelijk opgewekt. 'Had je dat niet moeten doen?' 'Zeker niet. Dat zou volstrekt onethisch zijn geweest.' Hij leek zich beter te kunnen concentreren als hij sprak, dus besloot ze de conversatie gaande te houden. 'Maar zou het je plicht niet zijn geweest mijn ziel te redden als ik op het punt van overlijden had gestaan?' 'We leven niet in de zeventiende eeuw. We gaan de zielen van stervende heidenen niet voor de neus van de verdoemenis wegslepen,' zei hij nuffig. Toen ging hij kalmer verder. 'Als je eerder te kennen had gegeven dat je oprecht wenste te worden gedoopt, maar nog niet in het geloof was onderwezen, zou ik je hebben gedoopt uit respect voor je intentie. Als je weer bij bewustzijn was gekomen en er om had verzocht, zou ik je wens ook hebben ingewilligd. Maar zonder je toestemming? Zonder een voorafgaande intentieverklaring? Nooit!' Hij was nog steeds een beetje van streek, maar voelde zich nu wel beter en ging langzaam en licht kreunend staan. Toen liep hij naar een scherm en riep een kaart van de regio tussen het kamp in het bos en het dorp Kashan op. 'Het zal een lange wandeling worden.' Hij draaide zich om toen hij haar zwoel hoorde lachen. Gekleurd door half afgewassen bloed en blauwe plekken die met het uur kleurrijker werden bleef het mooie, sefardische gezicht koel en beheerst. Maar de ogen van Sofia Mendes glimlachten terwijl ze om zich heen keek. 'Waarom zouden we gaan lopen als we kunnen vliegen?' vroeg ze met ver opgetrokken wenkbrauwen. Toen gingen ze slapen en ze werden laat wakker, met stijve spieren en een pijnlijk lijf, maar verkwikt door het zonlicht dat zich na het onweer weer liet zien en door het feit dat ze het ongeluk hadden overleefd. Ze bereidden een eenvoudig ontbijt uit de voorraad in het landingsvaartuig en Sofia maakte zich weer vertrouwd met het toestel door het opstijgen en landen met de simulator te oefenen. Marc hield zich bezig met een korte inspectie van de levensvormen in het bos die hij tijdens hun eerste weken op Rakhat had bestudeerd en maakte aantekeningen van wat seizoensveranderingen konden zijn. En hij ging naar het graf van Alan Pace, dat hij schoonmaakte en waarbij hij een tijdje bad. Halverwege de ochtend klauterde Sofia stijf het landingsvaartuig uit en liep naar Marc toe. 'Over ongeveer twee uur moeten we klaar zijn om te vertrekken.' Marc ging opeens rechtop staan. Dat was een foutje en hij kreunde, maar toen vroeg hij: 'Heb je al contact met de anderen opgenomen?' 'Mijn hemel! Ze zullen inmiddels wel denken dat we dood zijn,' riep Sofia hevig geschrokken. 'Ik was van plan hen gisteravond op te roepen, maar dat is me volledig ontschoten. O, Marc, ze zullen zich verschrikkelijke zorgen maken!' Marc had haar nog nooit ook maar lichtelijk zenuwachtig meegemaakt. Het maakte haar menselijk en voor het eerst kwam hij tot de conclusie dat hij haar heel erg graag mocht. 'Sofia,' zei hij, even droog als zij de vorige avond was geweest, 'de volgende keer dat we samen een vliegtuigongeluk krijgen, zul je vast niet vergeten het nieuws door te geven dat we het hebben overleefd. In dit soort zaken zijn we uiteindelijk amateurs. Een paar vergissingen zijn te verwachten.' 'Ik kan meer van streek zijn geweest dan ik besefte.' Ze schudde haar hoofd. 'Kom mee. Beter laat dan nooit.' Ze liepen naar het landingsvaartuig en probeerden contact te krijgen met Kashan. Dat lukte echter niet. 'Een blackout,' zei Sofia walgend. Het was een van die irriterende hiaten in satellietverbindingen. 'Het zal vier uur duren voordat we weer een signaal hebben.' 'Nou ja, we zullen spoedig thuis zijn, alsof we uit de dood zijn herrezen,' zei Marc vrolijk. Toen voegde hij er samenzweerderig aan toe: 'Misschien zal onze overste dan niet merken dat we zijn vliegtuigje aan barrels hebben gevlogen.' Sofia stuurde Marc terug naar zijn planten en begon aan een laatste rigoureuze inspectie voor het opstijgen. Er waren honderd dingen die potentieel problemen konden opleveren: nesten van de kleine groene mannetjes in de motoren, Richard Nixons die in het onderstel sliepen, zwermen insecten in de elektronische kasten. Toen ze er uiteindelijk zo zeker mogelijk van was dat ze veilig met het landingsvaartuig kon vliegen, liep ze naar het laadruim en riep Robichaux. 'Ik zal een proefstart maken en dan opstijgen om een paar praktische manoeuvres uit te voeren. Heb je zin om mee te gaan of heb je voor een week wel voldoende opwinding gehad?' 'Ik denk dat ik er de voorkeur aan moet geven monsters te verzamelen.' Als hij Sandoz was geweest, zou ze hebben gezegd dat hij geen lef had. Ze glimlachte Marc toe. 'Over een halfuur ben ik terug.' Hij hielp haar de deur van het laadruim te sluiten en liep een eind terug naar de rand van het bos, buiten het bereik van de sterke luchtstroom van de motor. Toen hij zich omdraaide, kon hij haar gezicht door het raam van de cockpit zien vertrekken van de pijn terwijl ze de veiligheidsriemen vastmaakte over een lichaam dat net zo gekneusd was als het zijne. Daarna keek ze naar hem. Hij sloeg zijn handen in elkaar en hield ze boven zijn hoofd in een pijnlijk gebaar dat haar succes moest wensen. Ze knikte en begon af te tellen voor de start. Een ex-gevechtspiloot als D.W. Yarbrough kreeg onveranderlijk een hol gevoel van afschuw in zijn maag als hij de woorden 'vermist tijdens een gevechtshandeling' hoorde. Vliegtuigen stortten neer en je wist niet waar of waarom. Je wist wat de kansen waren, maar je kende de waarheid niet. Je volgende zet was altijd verschrikkelijk, omdat je de risico's zo goed mogelijk moest afwegen. Stuurde je anderen het gevaar tegemoet in de hoop op een onwaarschijnlijke redding, of aanvaardde je de realiteit van dodelijke ongevallen? In beide gevallen hing er een prijskaartje aan. D.W. was geen type dat zichzelf kastijdde met gevoelens van spijt of beter-weten-achteraf. Toch wenste hij met heel zijn hart dat hij niet was gezwicht voor de druk Sofia en Marc te laten gaan. Hij had moeten wachten om de vlucht zelf uit te voeren zodra hij zich beter voelde. Terwijl de uren voorbijkropen zonder dat ze iets van hen hoorden, had D.W. alleen de allerkoudste troost die er was, namelijk dat het op het moment zelf een goed idee had geleken. Naar alle waarschijnlijkheid hadden ze een ongeluk gekregen bij de plaats waar het landingsvaartuig stond. Misschien hadden ze het overleefd en waren ze te ernstig gewond om iets te kunnen doen. Het zou meer dan een week kosten om hen -- levend of dood -- over onbekend terrein lopend te bereiken. Er was geen goede oplossing voor dit probleem. Hij wist dat hij niet gezond genoeg was om die tocht zelf te ondernemen. Annes aanwezigheid zou waarschijnlijk vereist zijn, maar hij aarzelde haar er over land op uit te sturen. Emilio was een goede ziekenbroeder en ook taai genoeg, maar hij was klein. Het was beter om Jimmy erheen te laten gaan, die bijna even goed eerstehulp kon verlenen als Emilio. Als Marc of Sofia de zeven of acht dagen die het zou kosten om hen te bereiken overleefden, zouden ze het waarschijnlijk ook nog wel een dag langer volhouden zonder behandeling door een expert. Dus moest het Jimmy worden, die groot was, en George, die gehard was en tijdens hun laatste tocht naar de asteroïde met succes het landingsvaartuig had bestuurd. Hij zou George opdragen de overlevenden regelrecht over te brengen naar de Stella Maris, Jimmy bij hen achter te laten en te tanken. Daarna kon George weer naar Kashan komen om Anne naar boven te brengen. Hun bewegingsvrijheid zou er aanzienlijk door worden beperkt, want ze zouden daarna nog maar drie vluchten kunnen uitvoeren. Een andere mogelijkheid was er echter niet. Shit, dacht hij. Als de overlevenden ernstig gewond waren, zouden ze er misschien nog beroerder aan toe zijn in nul G als een van hen ruimteziek werd. D.W. zuchtte en stond op het punt Anne te raadplegen over die onzekere factoren toen hij een verbazingwekkend gedonder hoorde. Gewoonlijk hoorden ze op een moment als dit tijdens een onweer alleen het aanhoudende geroffel van de regen op de stenen van de terrassen en het doffe geraas van de wassende en kolkende rivier onder hen. 'Dat is het landingsvaartuig,' zei Emilio. De wens is de vader der gedachte, was de eerste reactie van D.W. Toen maakte zijn hart een sprongetje zodra hij besefte dat Emilio gelijk kon hebben. Hij ging staan en liep naar buiten, tot op het bot verkleumd. 'God,' bad hij terwijl hij de lucht afzocht, 'niet het landingsvaartuig. Laat het alstublieft niet het landingsvaartuig zijn.' Hij spitste zijn oren en herkende met afschuwelijk ambivalente gevoelens het geluid van de motor. De anderen stonden inmiddels om D.W. heen, schreeuwend van opwinding en vreugde. Hij liep achter hen aan de gladde stenen paden over. Jimmy beende met lange stappen de trap op en George rende achter hem aan. D.W. luisterde en ging een beetje dood toen Emilio juichend riep: 'Ik had het je toch al gezegd, wee jij lichtgelovige!' Waarop een lachende en opgeluchte Anne reageerde met: 'Oké, oké. Nu al Deus vult.' Hij kneep zijn ogen in de neerstromende regen tot spleetjes samen en bleef wat achter bij de doorweekte, dolenthousiaste parade. Hij was nog niet echt over zijn ziekte heen en had tijd nodig om de rampspoed te verwerken voordat hij de anderen er deelgenoot van maakte. Tegen de tijd dat D.W. het vliegtuig kon zien, had Jimmy de deur van het laadruim geopend en tilde hij Sofia eruit. Marc klauterde zelfstandig naar beneden. Zelfs vanaf die afstand kon D.W. de zwarte ogen, de opgezette gezichten en de pijnlijke stijfheid zien waarmee Sofia en Marc zich bewogen. Waarom hadden ze niet gewacht? Waarom hadden ze via de radio niet om instructies gevraagd? Hij had die twee kunnen waarschuwen! Toen vroeg D.W, die het haatte anderen ergens de schuld van te geven, zich af waarom hij niet op deze mogelijkheid had geanticipeerd. Hij had erop gerekend dat ze meteen terug zouden komen als de landingsbaan te gevaarlijk was, of veilig zouden landen. Omdat hij nog altijd in de war en ziek was geweest, had hij geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat Sofia eenvoudigweg met het landingsvaartuig terug zou vliegen als de Ultra-Light in een wrak was veranderd. Sofia zag hem, liet de anderen achter zich en liep naar hem toe met een stralend gezicht, nat en verkleurd door de verwondingen die ze had opgelopen na wat een afschuwelijk ongeluk moest zijn geweest, maar waardoor ze zich kennelijk niet had laten verslaan. Ze is zo mooi, dacht D.W. En er was veel lef voor nodig geweest om te doen wat zij had gedaan. Logisch denkend meisje, die Sofia, een dapper meisje ook: niets anders dan hersens en lef. Hetzelfde gold voor George. Die had zo'n onbevreesd genoegen geput uit het stuntvliegen, zonder te beseffen hoe krap ze daardoor kwamen te zitten. Niet onze sterke maar onze zwakke punten hebben ons in gevaar gebracht, dacht D.W, en hij zocht naar een manier om de consequenties voor Sofia, voor George, voor iedereen te verzachten. 'We zijn teruggekeerd als Elias, met een vurige wagen,' zei ze met een brede glimlach. Hij stak zijn armen naar haar uit en ze liep op hem af voor een omhelzing. Maar ze trok een gezicht door de druk die daarmee op haar gekwetste lichaam werd uitgeoefend, liep weer een eindje van hem vandaan en begon als piloten onder elkaar het ongeluk te beschrijven, sprekend met de snelle, maniakale emotie van iemand die de dood te slim af is geweest. De anderen kwamen om hen heen staan en luisterden ook naar het verhaal. Toen het eindelijk minder hard begon te regenen en haar behoefte hem over het avontuur te vertellen afnam, zag D.W. dat ze besefte dat er iets mis was. 'Wat is er?' vroeg ze. 'Wat is er aan de hand?' Hij keek naar George en toen naar de dochter die hij nooit had gedacht te zullen krijgen. Er was een heel kleine kans. Als ze haar snelheid beperkt had gehouden. Als ze regelrecht naar Kashan was gevlogen. Als ze de wind voldoende in de rug had gehad. Als God aan hun kant stond. 'Sofia, het is mijn schuld! Het is geheel en al mijn verantwoordelijkheid. Ik had je moeten waarschuwen...' 'Waarvoor?' vroeg ze, nu gealarmeerd. 'Waarvoor had je me moeten waarschuwen?' 'Sofia, schatje,' zei hij zacht toen hij het op geen enkele manier meer kon uitstellen, 'hoeveel brandstof is er nog over?' Het duurde even voordat haar handen naar haar mond gingen en ze onder de blauwe plekken wit werd. Hij hield haar in zijn armen terwijl ze snikte, intens veel van haar houdend. Toen begrepen ze het allemaal. Het was niet langer mogelijk om van Rakhat af te komen. Jimmy was de eerste die zich herstelde. 'Sofia,' zei hij rustig en dicht bij haar oor. 'Sofia, kijk me aan.' Ze reageerde op zijn kalmte en keek op met ogen die nu niet alleen door kwetsuren waren opgezet. Trillend en naar adem snakkend, nog steeds in de armen van D.W, keek ze in de heldere, blauwe ogen die diep verzonken waren in een gezicht dat er op zijn best pretentieloos uitzag en nu werd omgeven door komische spiralen nat, rood haar. 'Sofia,' zei Jimmy met zekere stem en een vaste blik in zijn ogen, 'alles wat we nodig hebben, hebben we hier. Hier zijn alle mensen om wie we geven. Welkom thuis, Sofia.' Daarna droeg D.W. Sofia over aan Jimmy en ging vermoeid in de modder zitten terwijl zij, nu om een andere reden huilend, werd omhelsd door lange armen. Om hen heen waren de anderen aan het bijkomen van de shock. George bracht Sofia zijn aandeel daaraan in herinnering, Anne en Emilio maakten al grapjes over zich hier blijvend gevestigd hebbende buitenaardse wezens en vroegen zich af of ze groene kaarten moesten aanvragen, en Marc verzekerde haar dat dit Gods wil moest zijn geweest. Lieve Heer, bad D.W. Yarbrough, dit is het fraaiste stel staartloze primaten dat Uw universum te bieden heeft. Ik hoop dat U trots op hen bent. Ik ben dat verduiveld wel. Omgeven door de planten met doffe blauwe en purperen kleuren, luisterend naar zijn mensen die alles aan het verwerken waren en dichter naar elkaar toe groeiden, zette D.W. zijn handen in de modder achter hem en leunde achterover om zijn gezicht aan de regen aan te bieden. Misschien heeft Marc gelijk, dacht hij. Misschien heeft het zo moeten zijn. 27 Het dorp Kashan: Zevende Na'alpa -- Vijfde Partan Toen ze binnen waren, de regen uit, kwam Anne meteen in actie. Ze onderzocht Marc en Sofia, zag Marcs inschatting als leek van hun toestand bevestigd en deelde D.W. mee dat hij er heel beroerd uitzag. George, Emilio en Jimmy hielpen haar de drie semi-invaliden droog en warm te krijgen, ze te eten te geven en naar bed te brengen zodra het donker begon te worden. Toen het George Edwards duidelijk was dat hij niets meer voor Anne kon doen, ging hij met zijn palmtop naar het aangrenzende, lege appartement van Aycha. Anne zag hem vertrekken. Nadat alle anderen waren verzorgd, liep ze naar haar echtgenoot en ging op haar knieën op het kussen achter hem zitten om zijn nek te masseren. Daarna sloeg ze haar armen om zijn schouders. George glimlachte toen ze naast hem kwam zitten en boog zich naar haar toe om haar een zoen te geven, maar ging zonder commentaar weer verder met zijn werk. Omdat ze al vijfenveertig jaar samen waren, waren ze zeker van elkaar, zo niet van het leven zelf. In hun huwelijk was sprake van kameraadschap tussen competente, onafhankelijke personen en ze deden zelden een beroep op elkaar voor hulp of bijstand. Anne was gewend aan Georges reactie op een crisis: raak niet in paniek, neem het stukje bij beetje, maak er het beste van. Ze wist echter ook dat hij een favoriete prent van Dilbert jarenlang boven zijn bureau aan de muur geprikt had gehad: 'Het doel van elke ingenieur is met pensioen te gaan zonder de schuld te hebben gekregen van een grote ramp.' Ze konden er niet omheen. Wat er was gebeurd, was in grote mate zijn fout. George probeerde aanvankelijk te voorkomen dat D.W. en Sofia de schuld op zich zouden nemen van het feit dat de brandstof van het landingsvaartuig was gedaald tot beneden het punt waarop terugkeer nog mogelijk was. Sofia had een zinnig gebruik van de brandstof gemaakt. In het geval van George was er sprake geweest van stomme genotzucht: rare streken uithalen, proberen D.W. te imponeren, de wens in de werkelijkheid manoeuvres uit te voeren die hij met de simulator had geoefend. Daarmee had hij zonder erbij na te denken een geringe marge voor vergissingen opgesoupeerd. Dus zorgde George ervoor dat iedereen begreep dat hij hen in deze positie had gebracht, en niet Sofia. Over het feit dat D.W. niet op het gebeurde had geanticipeerd en Sofia er niet voor had gewaarschuwd, stelde George dat niemand daaraan had gedacht. 'We hebben hier een totaal IQ dat uit vier cijfers bestaat,' had hij tegen Yarbrough gezegd toen ze terugliepen naar het appartement, 'en geen van ons heeft met deze mogelijkheid rekening gehouden, noch individueel, noch samen met iemand anders. Hou op met jezelf een pak op je donder te geven.' Ingenieurs gaan niet biechten als ze iets hebben verknald. Ze vinden er een oplossing voor. Dus keek Anne toe hoe George zijn eigen angst en schuldgevoelens probeerde kwijt te raken door te beginnen aan een ingenieursrozenhoedje: een reeks berekeningen ten aanzien van het gewicht van het landingsvaartuig, de vertraagde beweging ervan, het opstijgen, de voortstuwing, de windrichtingen, hun hoogte boven de zeespiegel, het draaivermogen dat ze zouden krijgen door hun latitude op Rakhat, de afstand naar de Stella Maris wanneer ze die vanuit hun huidige positie zo direct mogelijk zouden kunnen bereiken. Ze wist dat dit zijn manier was om de anderen zijn verontschuldigingen aan te bieden en om vergeving voor zijn zonde te smeken. Jimmy bleef bij Sofia tot hij er zeker van was dat ze sliep en voegde zich een paar minuten later bij Anne en George. Emilio kwam iedereen koffie brengen en ging mat en teruggetrokken een eindje van hen vandaan zitten terwijl Jimmy en George de variabelen in overweging namen. Hoeveel gewicht zouden ze kunnen kwijtraken door alle niet echt essentiële apparatuur uit het landingsvaartuig te verwijderen? Wanneer ze een enkele piloot gebruikten? Wie dan? D.W. had veel meer ervaring, maar was bijna twee keer zo zwaar als Sofia. Stel dat ze de Stella Maris in een gunstiger baan brachten? Hoe moeilijk zou dat vanaf de grond met de afstandsbediening zijn? Kon de motor van het landingsvaartuig opnieuw worden geprogrammeerd om meer kracht uit de resterende brandstof te persen? Een paar uur later was het resultaat even duidelijk als het voorspelbaar was geweest: de wet van Murphy gold ook op Rakhat. Hun beste schattingen waren vaag. Als de juiste wind waaide, als een van de lagere schattingen van het gewicht van het uitgeklede landingsvaartuig klopte, als Sofia het toestel bestuurde, zouden ze de Stella Maris toch nog in een lagere baan moeten brengen. 'We kunnen het met D.W. bespreken als hij wakker wordt, maar ik denk niet dat dat een goed idee is.' Jimmy leunde achterover, liet zijn hoofd tegen de muur rusten en strekte zijn lange benen. 'De asteroïde was een kreng om te besturen. Een kleine vergissing zal al voldoende zijn om in de put van de zwaartekracht te zakken.' 'En dan moet Rakhat het dinosaurusspel gaan spelen?' Anne sloeg haar armen om haar opgetrokken knieën en liet haar kin erop rusten. 'Het dinosaurusspel?' vroeg Emilio, die voor het eerst zijn stilzwijgen verbrak. 'Een van de beste veronderstellingen wat betreft de reden voor het uitsterven van de dinosaurus is dat een behoorlijk grote asteroïde op de aarde stortte,' zei Anne. 'Daardoor is het klimaat veranderd en zijn grote delen van de voedselketen weggevaagd.' Emilio stak een hand op. 'Natuurlijk. Dat wist ik. Sorry, ik lette niet goed op. Dus als de Stella Maris op Rakhat valt, zou dat de planeet verwoesten.' 'Nee, zo erg zou het niet zijn,' zei George. 'We zijn al heel wat snelheid kwijtgeraakt door in deze baan te komen. Als het ruimteschip in de oceaan plonst, zou het niet zoveel schade aanrichten. Misschien een vloedgolf, maar het gehele ecosysteem zou er niet door worden verwoest.' 'Ik denk niet dat het ethisch zou zijn om zelfs ook maar een vloedgolf te riskeren,' zei Emilio zacht. 'Wij zijn met z'n zevenen en langs de kust wonen ontzettend veel mensen.' 'Ik ben er niet zeker van dat we een nieuwe baan kunnen vinden waar we veel aan hebben als we willen dat het ding eventueel in zee stort,' zei Jimmy. 'Het is misschien mogelijk, maar dan worden we beperkt tot een wel heel smalle strook.' 'Tja, jongens en meisjes, het spijt me echt, maar de kans dat we hier vastzitten is ongeveer acht op een.' George streek met zijn handen over zijn gezicht en haalde zijn schouders op terwijl hij zijn berekeningen in de palmtop opsloeg om ze later aan D.W. te laten zien. 'We kunnen contact met thuis opnemen via de radio, maar het zal meer dan vier jaar duren voordat zij het bericht ontvangen, nog eens twee of drie jaar om een ruimtevaartuig te fabriceren en dan nog eens zeventien jaar om hier te komen.' De jongeren onder hen zouden hun thuis misschien terugzien. Dat was in elk geval iets. 'Toch is er wel wat ruimte om te manoeuvreren en de stand van zaken zou heel wat beroerder kunnen zijn,' zei Jimmy zakelijk. Hij pakte de voorraadlijsten die ze voor George en D. W. hadden opgesteld tijdens de laatste tocht vanaf de asteroïde. 'We hadden gerekend op voedsel voor een jaar en hebben alle instrumenten meegenomen die ons het nuttigst leken. Marc had zaden op zijn lijst staan. We kunnen in leven blijven door inheems voedsel te eten, maar als we een tuin kunnen aanleggen die niet door deze eindeloze regen wordt weggespoeld, hebben we ook onze eigen planten. Ik denk dat we het dan best redden.' George ging opeens rechtop zitten. 'Weet je dat er een kans is dat we meer brandstof voor het landingsvaartuig kunnen maken? We zijn er behoorlijk zeker van dat de Zangers weten wat scheikunde is, nietwaar?' zei hij, om zich heen kijkend. 'Misschien kunnen we iets regelen als we contact met hen hebben gelegd.' Het was het eerste idee dat enige echte hoop bood. Jimmy en Anne staarden eerst elkaar en toen George aan, die eruitzag als iemand die net uitstel van executie heeft gekregen. Hij was alweer aan het werk, zoekend naar dossiers over de diverse componenten van de brandstof. 'Hoelang zal de Wolvertonbuis zonder onderhoud kunnen opereren?' vroeg Anne aan George. Hij keek op. 'Hij is ontworpen om zelfstandig te kunnen draaien, maar we zullen ruw geschat zo'n twintig procent van de planten per jaar verliezen. Marc weet dat beter. We zijn nu nog maar met z'n zevenen, dus is er minder zuurstof nodig. Als we genoeg brandstof kunnen maken om zelfs maar één keer extra naar boven te gaan, kunnen Marc of ik alles optimaliseren voordat jullie aan boord komen. Misschien zouden we bij nader inzien planten van Rakhat als vervangers kunnen gebruiken.' Hij voelde zich beter. Ze waren nog niet noodzakelijkerwijs verdoemd. 'En in de tussentijd,' zei Jimmy met bescheiden opgewektheid, 'kunnen we de Stella Maris wel als hulpbron blijven gebruiken. We hebben de computersystemen en de radioverbindingen aan boord tot onze beschikking.' Hij keek naar Sandoz, die tijdens de discussie vrijwel niets had gezegd. Emilio was met zijn gedachten ergens anders, al had hij wel het merendeel van het gesprek gevolgd, zo niet de berekeningen waarop dat was gebaseerd. Hij rilde opeens en leek zijn aandacht er daarna helemaal bij te kunnen houden. 'Ik heb de indruk dat de missie nog intact is. We zijn hierheen gegaan om dingen te weten te komen en we kunnen gegevens nog steeds naar huis sturen.' Hij glimlachte, maar deze ene keer deden zijn ogen daar niet aan mee. 'Zoals al is gezegd, hebben we hier alles wat we nodig hebben en iedereen die ons dierbaar is.' 'De twijgjes zijn niet zo beroerd,' zei Anne vastberaden. 'Misschien ga ik ze wel lekker vinden.' 'En wellicht kan ik toch nog een konijn uit deze hoed toveren,' zei George. Sofia Mendes werd zo'n twaalf uur later volledig gedesoriënteerd wakker. Ze had om de een of andere reden over Porto Rico gedroomd, dat ze eerder had herkend door het voelen van de zachte lucht dan door een geografische aanwijzing. Er had muziek weerklonken in de droom en zij had gevraagd: 'Zal niemand in de problemen komen door dat zingen?' 'Niet als je bloemen meeneemt,' had Alan Pace geantwoord. Daar had ze niets zinnigs van kunnen maken, zelfs niet in haar droom. Toen ze haar ogen opendeed, duurde het even voordat ze wist waar ze was. Daarna gaf de pijn in elk gewricht en elke spier haar een reprise van het verhaal van de afgelopen twee dagen. Ze bleef bewegingloos liggen, omdat ze meer pijn had dan de ochtend daarvoor in het bos, en probeerde te achterhalen waarom ze over Porto Rico had gedroomd. Iemand was bezig geweest met het maken van een sofrito en ze had de aardachtige geur van bonen kunnen ruiken. De muziek was ook echt geweest, alsof die uit de bibliotheek van de Stella Maris was gekomen. De Runa waren verdwenen, herinnerde ze zich, zodat ze ongestraft weer muziek konden draaien. Ze ging heel voorzichtig zitten en schrok toen Jimmy Quinn dicht bij haar in de buurt verkondigde: 'Doornroosje is ontwaakt!' D.W. was de eerste die het appartement indook om haar vervolgens met open mond aan te staren. 'Mendes, je ziet eruit alsof je een kilometer of vijfentwintig over een slechte weg hebt gehobbeld en ik had nooit verwacht zoiets te zien. Hoe voel je je?' 'Beroerder,' zei ze. 'Hoe is het met Marc?' 'Onder het bloed, maar niet gebroken,' riep Marc vanaf het terras. 'En te stijf om naar binnen te komen en je een goede morgen te wensen, mademoiselle.' 'Mijn hemel, kind, ik bewonder de controle die jij over je blaas hebt.' Anne kwam naar binnen. 'Sta me toe je te begeleiden naar de dichtstbijzijnde rivieroever. Kun je lopen of moet ik het taxibedrijf van Quinn bellen om je een lift te geven?' Sofia zwaaide aarzelend haar benen vanaf het lage kampeerbed buiten boord en wachtte tot haar hoofd niet meer tolde. Jimmy ging staan en bukte zich om haar een arm aan te bieden, die ze gebruikte om gedeeltelijk overeind te komen. 'Ik heb het gevoel alsof ik een vliegtuigongeluk achter de rug heb,' zei ze, verbaasd over het feit dat je je zo volledig geradbraakt kon voelen terwijl je in werkelijkheid niets had gebroken. Voorovergebogen zette ze een paar stappen, ze kreunde en lachte, maar had daar meteen spijt van omdat haar borstkas prompt zo zeer deed. 'Dit is afschuwelijk.' George kwam naar binnen. Als veteraan van veel spectaculair verloren discussies met volstrekt onbeweeglijke objecten als planeten bekeek hij haar gehobbel en zei: 'De derde dag is altijd de ergste.' Ze bleef staan, gebogen als een oude heks, en nam hem met samengeknepen ogen op. 'Telt vandaag als de tweede of als de derde dag?' Hij lachte meelevend. 'Dat zul je morgen wel merken.' Ze rolde met haar ogen, de enige lichaamsdelen die geen zeer deden, en liep langzaam naar het terras, Jimmy's arm als kruk gebruikend. Marc keek haar aan maar glimlachte niet, omdat zijn gezicht te veel schade had opgelopen om dat zonder pijn te kunnen doen. 'Robichaux, je ziet er verschrikkelijk uit,' zei ze, werkelijk van afschuw vervuld. 'Dank je. Jij ook.' 'George heeft een nieuw zakelijk plan,' zei Emilio met een uitgestreken gezicht. 'We gaan kathedralen bouwen en we zijn in staat jou en Marc als gargouilles werk aan te bieden.' Hij hield de koffiepot omhoog. 'Kijk, Mendes. Een reden om te leven.' 'Ik ben er niet zeker van of dat voldoende is.' Ze keek weifelend naar het lange pad naar de rivier. Jimmy, die met zijn blauwe ogen aldoor strak naar haar was blijven kijken, zag die blik. Het was voor hem echter voldoende haar een keer in de vierentwintig uur in zijn armen te houden. Vriendschap, zei hij tegen zichzelf, was alles waarop hij hoopte. 'Ik heb Marc al naar beneden gedragen,' zei hij nonchalant. 'Dat is waar, Mendes,' verzekerde Emilio haar glimlachend maar met een blik in zijn ogen die niet te interpreteren was. Ze zou haar schouders hebben opgehaald, maar dat leek onverstandig gezien hoe ze zich voelde nu ze stilstond. 'Oké. U hebt een klant, meneer Quinn.' Hij tilde haar net zo gemakkelijk op als wanneer ze een kind was geweest. Gedurende de eerste dagen daarna deden ze niets anders dan rusten en poogde eenieder zich aan de situatie aan te passen en het heen-en-weergeslinger tussen hoop en wanhoop binnen de perken te leren houden; gewoontegetrouw probeerde men optimisme met verstandige berusting in evenwicht te houden. Verder moesten ze zichzelf in de hand krijgen voor de volgende fase van hun leven op Rakhat. Het ontzettend moeilijke werk dat ze de afgelopen jaren hadden gedaan en de meedogenloze verandering hadden een tol geëist. Ze waren allemaal dichter bij de rand van mentale en emotionele uitputting dan iedereen met uitzondering van Emilio had beseft. De anderen hadden allemaal op een gegeven moment hun vaderland en hun eigen taal wel achter zich gelaten en te maken gekregen met andere culturen dan de hunne, maar ze hadden gewerkt binnen de internationale, wereldwijde structuur van de wetenschap en de technologie. Alleen Emilio was herhaaldelijk in contact gebracht met volledig onbekende manieren van leven, vrijwel zonder andere hulpmiddelen dan zijn eigen veerkracht en intelligentie, en hij wist hoe hondsvermoeiend dat was. Dus was hij blij met het respijt, vond dat een geschenk en bedankte God ervoor. Marc en Sofia sliepen veel, net als D.W. Anne maakte zich zorgen dat Yarbrough de een of andere darmparasiet had opgedaan die zorgde voor cyclische aanvallen van diarree, algehele zwakte en een verontrustend gebrek aan eetlust. Ze had nu de beschikking over breedspectrum-parasitotropica uit de apotheek van het landingsvaartuig en was hem die gaan toedienen, in de hoop dat iets wat thuis wormen doodde, dat wat zijn kracht hier aftapte ook om zeep zou helpen. Ze hield de anderen in de gaten om te zien of die dezelfde symptomen kregen, maar tot dusver leek alleen D.W. aangedaan. George was stilletjes. Zijn kalmeringsmiddel was het grafisch uitbeelden van de brandstofformule van het landingsvaartuig, in de hoop iemand te vinden die bereid en in staat zou zijn hen te helpen zodra ze contact hadden gelegd met de stadsbevolking. Hij voelde zich beroerder dan hij liet merken, maar hij had Anne, wier blik vaak op hem rustte, al maakte ze geen onnodige drukte over hem. Met George zou alles in orde komen, dacht Emilio. Jimmy leek de meest serene van iedereen en het was duidelijk waarom. Hij was onopdringerig attent, lette op wat Sofia nodig had tijdens haar herstel en ook op de behoeften van Marc, zag Emilio. Jimmy's hofmakerij -- want dat was het nu duidelijk aan het worden -- had iets aandoenlijk nonchalants en vrolijks. Wat hij sinds Sofia's terugkeer had gezegd en gedaan was zo beheerst, vrijgevig en respectvol dat Emilio er zeker van was dat het als zodanig zou worden herkend en gewaardeerd. En de liefde die aan dat alles ten grondslag lag, zou op een dag misschien worden beantwoord. Toen kreeg hij opeens het idee dat er een kind, mensenkinderen op Rakhat geboren konden worden. Ook dat zou goed zijn, dacht Emilio. Voor Sofia en Jimmy. Voor hen allemaal. Dus werd Emilio Sandoz in de rustige dagen na het ongeluk een tijdje introvert en onderzocht het rouwgevoel dat over hem was gekomen, en hij probeerde te begrijpen waarom hij zo sterk het idee had dat iets in zijn binnenste aan het sterven was. Net als alle anderen was hij ernstig geschokt geweest door het idee dat ze de aarde misschien nooit meer zouden terugzien. Maar toen de schok minder werd, gebeurde hetzelfde met het verdovende gevoel iets te hebben verloren. Jimmy had gelijk. Het had allemaal veel beroerder kunnen zijn. Ze hadden wat ze nodig hadden. Misschien konden ze alsnog terugkeren naar de Stella Maris, en indien dat niet kon, was er altijd de reële mogelijkheid dat ze hier lang in leven konden blijven. Zelfs meer dan dat. Dat ze hier een goed leven konden leiden, veel konden leren, veel liefde zouden kennen, dacht Emilio, en hij zette daarmee een stap verder naar de dood die hij vanbinnen voelde. In de maanden na hun aankomst op Rakhat had hij een grote oceaan van liefde ervaren en hij was er tevreden mee geweest zich daarop te laten meedrijven, zonder de mate van intensiteit of de relatieve diepte van gevoelens te peilen. Hij kon niet ontkennen dat hij van het gezelschap van Sofia genoot, maar dat was nauwelijks iets nieuws. Qua gedrag en zelfs in zijn gedachten was hij altijd zeer gewetensvol geweest. Hij had zijn eigen gevoelens verborgen en overwonnen en ze nog eens overwonnen toen het hem duidelijk was dat ze van hem was gaan houden. Ze hadden werk, humor en kameraadschap gedeeld en zich alle twee ingehouden. Dat had zijn achting voor Sofia doen toenemen en het zoveel moeilijker gemaakt niet van haar te houden zoals George van Anne hield. Ongevraagd kwam de gedachte bij hem op. Rabbi's trouwden. Dominees trouwden. Als hij een rabbi of een dominee was geweest, zei hij tegen zichzelf, zou hij als man in alle opzichten van haar hebben gehouden en God voor elke dag hebben bedankt. En als hij een Azteek was geweest, dacht hij meedogenloos, zou hij het hart uit de borstkas van een nog levende vijand hebben gesneden om het bloed aan de zon te offeren. En als hij een Tibetaan was geweest, zou hij gebedsmolens hebben rondgedraaid. Maar dat was hij allemaal niet. Hij was een jezuïet en had een andere weg te gaan. Wat stervende was, zag hij gedurende die rustige uren in, was de kans ooit echtgenoot en vader te worden. Meer nog: de echtgenoot van Sofia en de vader van haar kinderen. Hij had niet echt begrepen dat hij een deel van zijn ziel voor die mogelijkheid had opengehouden tot hij Sofia in de regen in Quinns armen had gezien en ongelooflijk jaloers was geworden. Dit was, dacht hij, de eerste keer dat het celibaat hem echt van iets zou beroven. Eerder was hij zich bewust geweest van de helderheid, de doelbewustheid, de concentratie van energie, de geschenken die de discipline met zich meebracht. Nu was hij zich in veel diepere zin bewust van het verloren gaan van menselijke intimiteit, het moeten opofferen van menselijke nabijheid, wat niets te maken had met de hem bekende sterke seksuele verlangens. Hij voelde met een bijna lichamelijke pijn wat het zou betekenen af te zien van zijn laatste kans Sofia te beminnen, haar de vrijheid te geven van Jimmy te houden, die haar beslist net zo zou koesteren als Emilio dat zelf zou hebben gedaan. Want hij was eerlijk tegenover zichzelf: voordat Sofia aandacht aan een ander ging besteden, zou ze van hem een teken verwachten. Als hij haar op de een of andere manier aanmoedigde van hem te houden, moest hij erop voorbereid zijn die liefde volledig te aanvaarden. Hij wist dat D.W. en Marc het zouden accepteren en dat George en Anne het prachtig zouden vinden. En zelfs Jimmy, dacht hij, zou het misschien zonder morren aanvaarden... Zo was de situatie. Een tijd om een gelofte te bekrachtigen of te verwerpen die hij jong en naïef had afgelegd en gestand had moeten doen toen hij volwassen was geworden en haar volledig begreep. Een tijd om de buitengewone, spirituele en peilloze schoonheid die God hem had laten zien af te wegen tegen de gewone, wereldse en onberekenbare zoetheid van de liefde tussen mensen en van het hebben van een gezin. Een moment om zich af te vragen of hij alles waarop hij als priester had gehoopt en wat hem in die hoedanigheid was gegeven zou inruilen voor alles waarnaar hij als man zo intens verlangde. Hij schrok niet terug voor het mes. Hij sneed de draad snel door, voor altijd een priester. God was vrijgevig jegens hem geweest. Daarom kon hij het priesterschap niet opgeven. Het kwam niet bij hem op zich af te vragen of Sofia Mendes ook een geschenk van God was, net als de overige liefde die hem was aangeboden, of dat hij Gods geschenk voor haar was geweest. Tweeduizend jaren theologie lieten zich horen, net als vijfhonderd jaren jezuïetische traditie en zijn eigen leven tot dat moment. God zweeg over deze kwestie. Toen Sofia later die dag een kop koffie en een sandwich aanpakte van Jimmy, die een komische vertoning van zijn ridderlijke diensten maakte, kruiste haar blik die van Emilio en zag hij dat ze begreep wat hij haar duidelijk wilde maken. Daarna keek ze naar Jim: al een dierbare vriend, betrouwbaar, goed, sterk en geduldig. Hij zag haar even nadenken en voelde zich op dat moment als een vrouw die een kind aan adoptiefouders geeft in de zekerheid dat ze het juiste doet, het beste voor het geliefde kind, iets goeds voor alle betrokkenen. Maar het verdriet was reëel. Nadat hij zijn beslissing had genomen, wachtte hij op het juiste moment voor zijn volgende stap. Dat diende zich midden op een rustige morgen ongeveer een week later aan, toen Marc en Sofia, wier blauwe plekken geel en groen begonnen te worden, zich met aanzienlijk minder geklaag konden bewegen, D.W. een wat betere kleur had gekregen en George niet meer zo somber was. Iedereen leek uitgerust. 'Ik heb nagedacht over mijn huidige situatie,' verkondigde Emilio Sandoz. Ze keken hem allemaal nieuwsgierig aan, verbaasd dat hij met zo'n persoonlijke mededeling kwam. Alleen Anne ving de ondertoon in zijn stem op en ze was al half aan het glimlachen, wachtend op de clou. 'Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik nu gelukkiger ben dan ik ooit in mijn leven ben geweest. Maar toch,' zei hij heel ernstig en plechtig, 'zou ik over jullie dode, verbrande lijken heen kruipen als dat betekende dat ik bij iets kon komen dat lekker gefrituurd is. Wát dan ook.' 'Bacalaitos fritos,' zei Jimmy, en Emilio kreunde instemmend. 'Beignets met poedersuiker,' zei Marc weemoedig. 'Frietjes,' zei George zuchtend. 'Bladerdeeg met kaas,' zei Anne. 'Ik mis die oranje kleurstoffen echt.' 'Biefstuk,' zei D.W. Sofia ging een beetje krakend staan en liep naar het terras. 'Mendes, waar ga je heen?' riep D.W. 'Naar de supermarkt.' D.W. keek naar Sofia alsof ze net een tweede hoofd had gekregen. Maar Anne sloot zich bij haar aan. 'Naar de meest verbazingwekkende high-tech-pantry van de hele wereld,' zei Anne mysterieus, waarna ze het verduidelijkte. 'Naar het landingsvaartuig, D.W. Om voorbereidingen te treffen voor het feest.' Sandoz klapte een keer in zijn handen, blij dat hij was begrepen, en op dat moment sprongen de mannen op om zich bij Anne en Sofia te voegen, met uitzondering van Marc, die gewoon maar wel met enthousiasme opstond. In feite was het precies wat de doctor zou hebben voorgeschreven. Alleen had Emilio er als eerste aan gedacht. Wat hij nodig had, wat ze allemaal nodig hadden, concludeerde hij, was een exuberant gevoel, een gevoel van vrijheid in plaats van het idee opgesloten te zijn en te worden geconfronteerd met opties die niet meer tot de mogelijkheden behoorden. Ze liepen de rots op, paradeerden naar het landingsvaartuig vol etenswaren die ze van huis hadden meegenomen en voerden felle discussies over het menu tot ze uiteindelijk overeenkwamen dat iedereen moest pakken wat hij als voedsel voor de ziel wilde hebben. Onder het praten werd duidelijk dat ze allemaal aan vlees dachten, en niet alleen D.W. Nu de Runa weg waren, konden ze de muziek luider zetten, dansen en vlees eten, en iedereen was daar klaar voor. De Runa waren vegetariërs en er was veel stampij gemaakt toen de mensen voor de eerste en laatste keer een vacuümpak met rundvlees openmaakten. Het appartement dat ze hadden gebruikt was op een onbegrijpelijke manier tot verboden terrein verklaard en tijdelijk of blijvend -- dat wisten ze niet -- verlaten. Dus waren zij al deze weken verder ook vegetariërs geweest en ze hadden aan boord van de Stella Maris voornamelijk vis gegeten. Emilio, die met grote passen naar het landingsvaartuig liep en blij was dat D.W. zich ook weer met iets van zijn oude energie bewoog, herinnerde zich het geweer te hebben gezien en stelde opeens voor dat D.W. zou proberen een piyanot te schieten, een idee dat met goedkeurende kreten werd ontvangen, behalve door Sofia, die iedereen verbaasde door te melden dat joden geen wild aten, maar dat zij wel iets anders zou vinden in de voorraden aan boord. Ze bleven staan en keken haar aan. 'Jagen is geen koosjere manier van slachten,' zei ze. Dat had geen van hen ooit eerder gehoord. Ze wuifde haar aanvankelijke bezwaar weg. 'Ik hou me daar niet aan,' zei ze een beetje verlegen, 'maar toch heb ik het altijd onmogelijk gevonden varkensvlees of schaaldieren te eten en wild heb ik nooit aangeraakt. Maar als je het beest koosjer kunt doden, neem ik aan dat het er niet toe doet.' 'Schat, als je alleen wilt dat dat koosjer gebeurt, zal ik je met alle soorten van genoegen ter wille zijn,' zei D.W. toen ze het landingsvaartuig hadden bereikt. Hij trok de deur van het laadruim ver open, bruisend van energie, en pakte het geweer, een goede oude Winchester die zijn grootvader hem had leren gebruiken en door hem deels om sentimentele redenen was meegenomen. D.W. controleerde het grondig, laadde het en liep toen naar een van de piyanot-kuddes die iets verder op de vlakte boven de rivier aan het grazen waren. Hij ging zitten en gebruikte zijn knobbelige knie als driepoot. Anne zag hem het geweer richten en vroeg zich verbaasd af hoe het hem lukte niet in de war te raken door de vertekende beelden die zijn ogen moesten zien. Maar vanaf een afstand van zo'n driehonderd meter velde hij meteen feilloos een jonge piyanot en het geluid van het schot werd door de heuvels in het noorden weerkaatst. 'Ongelooflijk!' zei George. 'Dat is voor mij koosjer genoeg,' zei Sofia, onder de indruk. D.W., die het een paar uur moest verdragen dat hij de titel Machtige Jager kreeg toebedeeld, liep op zijn gemak weg om het karkas te ontleden, samen met Anne, die later verklaarde dat het in anatomisch opzicht een interessante ervaring was geweest. De anderen troffen voorbereidingen voor een barbecue. Vroeg in de middag waren ze even gelukkig en ontspannen als een prehistorische groep Olduvai jagers, volgepropt met proteïne en vet, waar ze niet aan gewend waren maar wel een sterke behoefte aan hadden. Voor het eerst in maanden hadden ze het gevoel hun buik rond te hebben gegeten. Diep in hun genen waren ze wezens van de savanne en het vlakke grasland met ver uit elkaar staande bomen leek op een vage manier goed aan te voelen. De planten van deze vlakte waren nu vertrouwd en ze kenden er een paar die hen in leven konden houden. Om de kransdieren moesten ze nu lachen en ze wisten inmiddels dat de beten van de slangenhalzen alleen pijnlijk en voor hen niet giftig waren, hoewel het diertje wel degelijk een gif had dat zijn prooi doodde. Het terrein om hen heen begon als thuis aan te voelen, zowel emotioneel als feitelijk, en ze waren niet langer bang dat hun aanwezigheid problemen kon opleveren. Dus leek Rakhat voor hen iets bekends en toen ze -- een voor een -- een onbekende doelbewust en met grote stappen hun kant op zagen komen, waren ze slechts lichtelijk verbaasd, denkend dat iemand die met zijn boot handel dreef bloesems wilde kopen en niet wist dat de Vakashani allemaal ergens pik-wortels aan het oogsten waren. Ze maakten zich natuurlijk geen zorgen omdat de Runa nooit kwaad in de zin hadden. Later zou D.W. Yarbrough zich herinneren hoe diep Alan Pace had nagedacht over de muziek die hij de Zangers als eerste zou aanbieden als een voorbeeld van de menselijke cultuur. De subtiele mathematische vreugden van een cantate van Bach, de opwindende harmonieën van het sextet uit Lucia di Lammermoor, de verstilde, ontroerende composities van Saint-Saens, de majesteitelijkheid van een symfonie van Beethoven, de geïnspireerde perfectie van een kwartet van Mozart -- dat alles was in overweging genomen. Nu er muziek werd gedraaid, werden er onbedoeld herinneringen aan Alan Pace opgeroepen. George, die in grote mate Alans eclectische smaak had gedeeld, had de muziek uitgekozen die door de luidsprekers van het landingsvaartuig weerklonk toen Supaari VaGayjur hun kant op kwam. En hoewel Alan dit speciale muziekstuk niet zou hebben gebruikt om de menselijke muziek op Rakhat te introduceren, hoorde Supaari VaGayjur in feite iets waarvan Alan Pace intens had genoten: de ritmische kracht, de intense vocale gedeelten en de instrumentale virtuositeit van Van Halens rockmeesterwerk 5150, en niet van de Negende Symfonie van Beethoven. Anne zou zich later herinneren dat het deel toepasselijk was. 'Best of Both Worlds' werd namelijk net gedraaid. Emilio's rug was naar de nieuwkomer toegekeerd en omdat hij helemaal opging in het meeschreeuwen, was hij de laatste die door de nu angstige blikken in de ogen van de anderen besefte dat er iets groots en dreigends vlak boven hem was. Hij ging half staan en draaide zich net op tijd om om de aanval te zien aankomen. Als de uithaal voor een van de anderen bedoeld was geweest, zou die een verminking hebben veroorzaakt of dodelijk zijn geweest, maar Emilio Sandoz kende vanaf zijn vroegste jeugd de blik van iemand die hem definitief wilde uitschakelen. Zonder erbij na te denken liet hij zich buiten het bereik van de snel bewegende arm zakken, die over zijn hoofd zwaaide zonder hem schade te berokkenen. Verder gebruikte hij alle kracht in zijn benen om zijn schouder in de buik van zijn aanvaller te rammen, waarna hij door de explosieve ademstoot wist dat hij alle lucht uit de longen had geperst. Hij volgde het lichaam dat keihard op de grond viel, zette de armen klem onder zijn knieën en hield zijn eigen onderarm als een koevoet op de keel van de nieuwkomer. Emilio's blik maakte het dreigement duidelijk, zelfs voor iemand die nog nooit zulke ogen had gezien. Als hij iets van houding veranderde, kon hij zijn gewicht gebruiken om de breekbare luchtpijp te vermorzelen en de huidige luchtledigheid blijvend maken. Er volgde opeens een stilte -- Anne was naar het landingsvaartuig gerend en had de muziek afgezet om het lawaai en de krankzinnigheid van de situatie te verminderen -- en toen hoorde Emilio de klik van de Winchester die werd gespannen. Toch bleef hij strak naar degene kijken die door zijn toedoen aan het stikken was. 'Zoiets heb ik me sinds mijn veertiende niet meer laten welgevallen,' zei hij kalm in het Spaans, voor zijn eigen genoegen. Toen ging hij in het zangerige Ruanja verder. 'Iemand betreurt je ongemak. Desondanks is het toebrengen van schade verboden. Zal je hart rustiger zijn als iemand je loslaat?' De kin ging iets omhoog, lichaamstaal die instemming aangaf. Langzaam hield Emilio de onbekende iets minder stevig vast, wachtend op een teken dat hij zijn voordeel met zijn grootte en kracht zou doen om opnieuw in de aanval te gaan. Als zo iemand hem eenmaal in zijn greep had, wist Emilio uit pijnlijke ervaring, zou hij een fikse aframmeling krijgen. Dus was het vanaf zijn vroegste jeugd zijn strategie geweest om snel en gemeen te vechten, de ander uit te schakelen voordat die wist waardoor hij was geraakt. Hij had die de laatste tijd niet vaak in de praktijk kunnen brengen, maar de vaardigheid was er nog. Supaari VaGayjur was van zijn kant sprakeloos door de schok. Zijn ogen traanden en hij haalde moeizaam adem, stomweg starend naar het... ding boven op hem. Toen hij eindelijk voldoende adem en moed had verzameld om iets te zeggen, vroeg hij: 'Wie zijn jullie?' 'Vreemdelingen,' zei het monster vreedzaam, en hij bleef niet langer op Supaari's borstkas zitten. 'Dat moet het understatement aller tijden zijn,' zei Supaari, die voorzichtig zijn keel masseerde. Tot zijn opperste verbazing lachte het monster. 'Het is waar,' zei het terwijl het zijn witte en merkwaardig regelmatige gebit liet zien. 'Kan ik je een kopje koffie aanbieden?' 'Kafay! Precies datgene waarnaar ik kwam informeren,' zei Supaari bijna even vriendelijk, iets van zijn wereldwijsheid hervindend in de puinhoop die verrassing en afschuw daarvan hadden gemaakt. Het onmogelijke wezen stond voor hem en stak een bizarre hand naar hem uit, kennelijk met de bedoeling hem overeind te helpen. Supaari stak zijn eigen hand uit. Na een korte aarzeling veranderde het halfblote gezicht van de vreemdeling abrupt van kleur, op een manier die Supaari niet onder woorden kon brengen. Maar voordat hij dat kon analyseren werd zijn aandacht getrokken door het feit dat het monster geen staart had. Hij schrok zo van de alarmerende onzekerheid van een houding op twee benen zonder steuntje, dat hij nauwelijks merkte dat zijn pols met twee vrij sterke handen werd vastgepakt en hij overeind werd geholpen. Toen stond hij opnieuw verbaasd, ditmaal over de grootte van het monster, wat het des te verwarrender maakte dat het een volledig uitgegroeide Jana'ata kon uitschakelen. Hij kon op geen enkele manier weten dat het monster, wiens nek was gestrekt, op dat moment even stomverbaasd was. Emilio Sandoz was voor de tweede keer in zijn leven zelfs bijna van zijn stokje gegaan toen hij de bijna acht centimeter lange klauwen had gezien die als boter door zijn nek zouden zijn gegleden als hij even had geaarzeld met wegduiken. Supaari probeerde zich in de tussentijd wanhopig aan te passen aan een veel grotere schok dan Emilio Sandoz te verwerken had gekregen. Sandoz was in elk geval naar Rakhat gegaan in de verwachting buitenaardse wezens te zien. Supaari VaGayjur was alleen naar Kashan gereisd om een nieuwe handelsdelegatie te ontmoeten en hij had aangenomen dat de vreemdelingen en hun kafay afkomstig waren uit een niet verkend deel van het bos ver ten zuiden van Kashan. Toen Supaari bij de kade van Kashan van boord was gegaan, had het hem niet verbaasd het dorp verlaten aan te treffen, want Chaypas had hem verteld over de pik-oogst. Hij rook meteen de geur van vlees dat werd geroosterd, in combinatie met een verwarrende mengelmoes van verbrande koolwaterstof, sterkere carbonaten met een korte keten, en aminen. Het vlees vertelde hem dat de handelaren Jana'ata waren, maar de andere geuren waren heel eigenaardig. Hij tolereerde geen stroperij, al was hij wel bereid gas terug te nemen als de handelaren hem er compensatie voor aanboden. Nadat hij rennend de top van het ravijn had bereikt, had hij een immens en volstrekt onverklaarbaar apparaat op de vlakte gezien, een halve cha'ar landinwaarts, en nu hij de wind duidelijker kon proeven, besefte hij dat dat de bron was van de stank van koolwaterstof. De onbekende zweetgeur kwam van een kring van individuen die in de buurt van het apparaat zaten. Terwijl hij met grote passen hun kant op liep, gingen er vele emoties door hem heen: resterende woede over het idee dat er gestroopt werd, walging vanwege de vieze geuren en de abominabele herrie die het apparaat maakte, vermoeidheid door de lange, in zijn eentje gemaakte reis, zenuwen vanwege het vreemde tafereel recht voor hem, de wens om zichzelf in de hand te houden omdat hij er ontzettend veel bij zou kunnen winnen als het hem lukte leverancier van de Reshtar van Galatna te worden, en tot slot een stomverbaasde fascinatie toen hij op een gegeven moment had geconstateerd dat het geen Jana'ata of Runa waren, noch een ander hem bekend ras. Supaari's overweldigende aandrang om in de aanval te gaan was fundamenteel. Zoals een mens zou kunnen reageren op het plotseling verschijnen van een schorpioen of een ratelslang op de plaats waar hij zijn kamp heeft opgeslagen, wilde hij de dreiging niet alleen doden maar ook vernietigen, tot moleculen reduceren. En in die gemoedstoestand had Supaari zonder succes geprobeerd Emilio Sandoz te onthoofden. Sofia Mendes verbrak de impasse. Ze vatte Emilio's stomverbaasde onbeweeglijkheid op als een teken van inspirerende kalmte en bracht de bezoeker de kop koffie die hem door Sandoz was aangeboden. 'De meeste Runa geven er de voorkeur aan alleen de geur op te snuiven. Misschien wilt u proberen er iets van te drinken, zoals wij dat doen,' suggereerde ze met eerbied voor de duidelijke verschillen tussen hem en de Runa terwijl ze hem de kop bijna op armlengte aanbood. Supaari keek naar deze nieuwe geest, die onmogelijk werkelijk kon bestaan maar toch net in heel fatsoenlijk Ruanja tegen hem had gesproken. Haar gezicht en hals waren kaal, maar ze had wel een bos zwart hoofdhaar. De linten, dacht hij, zich Chaypas' nieuwe stijl herinnerend. 'Iemand dankt u,' zei hij uiteindelijk. Hij veegde stof en andere troep van zijn gewaad en pakte toen de kop aan, die hij tussen zijn eerste en derde klauw bij de boven- en de onderkant vasthield, met de middelste klauw als gracieus tegenwicht, en probeerde het feit te negeren dat hij was uitgenodigd iets wat zo'n veertienduizend bahli aan kafay waard moest zijn, tot zich te nemen. 'Het is heet,' zei het kleine ding waarschuwend tegen hem. 'En bitter.' Supaari nam een slokje. Hij trok zijn neus op, maar zei: 'De geur is heel aangenaam.' Tactvol, dacht Anne, kijkend naar de sterke tanden en klauwen. Jezus Christus, een tactvolle vleeseter! Maar Sofia's gebaar haalde haar uit haar shocktoestand. 'Alstublieft! Onze harten zullen blij zijn als u ons maal met ons deelt,' zei Anne, de Ruanja-formule gebruikend die ze allemaal kenden. Ik kan het niet geloven, dacht ze. Ik ben heel beleefd aan het doen tegenover een tactvolle buitenaardse vleeseter die net heeft geprobeerd Emilio doormidden te snijden. Supaari keek naar deze volgende geestverschijning en zag een ander wonder met een bloot gezicht en manen waarin linten waren gevlochten. Hij reageerde niet op Annes uitnodiging, keek voor het eerst om zich heen, zag Jimmy Quinn en vroeg ongelovig: 'Zijn dat allemaal uw kinderen?' 'Nee,' zei Jimmy. 'Deze is de jongste.' De Runa hadden die waarheid consequent beschouwd als een bewijs van Jimmy's schitterende gevoel voor humor. Supaari accepteerde haar. Net als zijn angstaanjagende klauwen en gebit maakte dat duidelijk dat ze waren geconfronteerd met een totaal verschillend ras. Supaari keek naar de anderen. 'Wie is dan de Oudste?' Emilio schraapte zijn keel, evenzeer om zichzelf er geruststellend van te overtuigen dat hij een geluid kon maken als om Supaari's aandacht te trekken. Hij draaide zich om en wees op D.W. Yarbrough. Met hamerend hart had D.W zich niet bewogen en niets gezegd sinds hij op de Winchester was afgedoken en, priester of geen priester, bereid was geweest die buitenaardse ellendeling regelrecht naar de hel te schieten. Hij had gedacht het afgesneden hoofd van Emilio voor zijn voeten te zien vallen en hij betwijfelde of hij dat moment ooit zou vergeten, of de blinde woede die een eind aan het leven van Supaari zou hebben gemaakt als Emilio niet zelf zo snel in actie was gekomen. 'Deze is de Oudere,' hoorde D.W. Emilio zeggen, 'maar niet de Oudste. Hij neemt voor ons allemaal beslissingen.' Supaari zag een niet al te groot noch al te klein monster met een stok die naar koolstofstaal, zwavel en lood rook. Omdat er geen tussenpersoon was die namens hem het woord kon doen, nam Supaari het initiatief en bracht even zijn handen naar zijn voorhoofd. 'Deze heet Supaari, als derde zoon geboren in de Gaha'ana-familie, wiens landsnaam VaGayjur is.' Hij wachtte, zijn oren verwachtingsvol gespitst in de richting van Sandoz. Emilio besefte dat hij, als tolk, werd geacht Yarbrough voor te stellen. Improviserend zei hij: 'De Oudere heet Dee, eerstgeboren zoon van de Yarbrough-familie, wiens landsnaam VaWaco is.' Een vechtersbaas, nam Supaari aan, volkomen terecht maar om de verkeerde redenen. Omdat het Ruanja hun gemeenschappelijke taal was, stak hij beide handen uit, niet wetend wat hij anders kon doen. 'Challalla khaeri, Dee.' Yarbrough gaf het geweer aan George met een blik die zei dat hij het, zo nodig, moest gebruiken. Toen zette hij een stap naar voren en legde zijn vingers in de holletjes van Supaari's lange, naar boven gedraaide klauwen. 'Challalla khaeri, Supaari,' zei hij met tot spleetjes samengeknepen ogen, een opvallend Texaans accent en een houding die duidelijk maakte wat er ongezegd was gebleven: jij stuk ellende. Hoewel Anne in de verleiding kwam om te lachen, gaf ze daar niet aan toe. Als je vijfenveertig jaar lang officiële diners hebt bijgewoond, heb je geleerd beleefd te zijn. In plaats daarvan liep ze op hun gast af en begroette hem zonder er verder bij na te denken op de manier van de Runa. Toen hun handen elkaar loslieten, zei ze: 'Sipaj, Supaari! Je moet beslist honger hebben na je reis. Wil je nu niet samen met ons eten?' Dat deed hij. Het was me alles bij elkaar het dagje wel! 28 Napels: Augustus 2060 Afgaand op de vage aanwijzingen van de portier en zijn eigen berekeningen liep John Candotti het retraitehuis steeds verder in, naar een vaag verlichte kelder die in de jaren dertig van de twintigste eeuw in een moderne wasserij was veranderd, bijna een eeuw later was gemoderniseerd en daarna nooit meer was gebruikt. De Sociëteit van Jezus, dacht John, was bereid binnen nog geen twee weken een interstellaire reis te regelen, maar met zaken als nieuwe wasmachines had men geen haast. De ultrasonische apparaten waren nu antiek, al deden ze het nog wel. Bij zonnig weer werd de natte was aan waslijnen gedroogd. Het geheel deed John denken aan de kelder van zijn grootmoeder, behalve dan natuurlijk dat zij bij regen en zonneschijn altijd een microgolfdroger had gebruikt. Hij was bijna langs de kamer gelopen toen hij aandachtiger luisterde en besefte dat hij Emilio Sandoz net had horen neuriën. Eigenlijk was hij er niet zeker van dat het Sandoz was geweest, omdat hij Emilio nooit iets had horen produceren dat ook maar in de verste verte als geneurie klonk. Maar daar stond hij, ongeschoren en comfortabel ogend in de oude kleren van iemand anders, vochtig beddengoed uit een van de wasmachines te halen en ze in een rotanmand te doen die waarschijnlijk ouder was dan het Vaticaan. John schraapte zijn keel. Toen Emilio dat geluid hoorde, draaide hij zich om en keek streng. 'Jongeman, ik verwacht niet van je dat je mijn kantoor inloopt om me te spreken zonder eerst een afspraak te hebben gemaakt.' John grinnikte en keek om zich heen. 'Broeder Edward zei dat ze je hier aan het werk hadden gezet. Heel aardig. Soort van Bauhaus.' 'Vorm volgt functie. Vuile was heeft een ambiance als deze nodig.' Emilio hield een natte kussensloop omhoog. 'Wees erop voorbereid te worden betoverd.' Het lukte hem het ding opmerkelijk goed op te vouwen voordat hij het op de stapel in de mand smeet. 'Dat zijn dus de nieuwe beugels!' riep John uit. De hoorzittingen waren een paar weken uitgesteld terwijl Sandoz bezig was met Paola Marino, de bio-ingenieur uit Milaan die de generale overste had ontboden toen pater Singh de defecten aan de oorspronkelijke beugels niet kon verhelpen. Sandoz had geaarzeld zich weer door iemand anders te laten bekijken, maar Giuliani had volgehouden. Het was kennelijk goed gegaan. 'Ik bén betoverd. Dat is geweldig.' 'Hmmm. Ik kan ook flitsend bezig zijn met de handdoeken, maar er zijn grenzen.' Emilio draaide zich weer om naar de apparaten. 'Sokken, bijvoorbeeld. Jullie doen ze binnenstebuiten in de was en dan gaan ze schoon maar in dezelfde toestand weer naar boven.' 'Mijn vader had thuis dezelfde regel.' John keek toe terwijl Sandoz werkte. Zijn greep was niet perfect en hij moest nog veel aandacht aan zijn bewegingen besteden, maar de verbetering was opmerkelijk. 'Die dingen zijn echt goed, hè?' 'Ze zijn veel makkelijker onder controle te houden. Lichter. Kijk: de blauwe plekken beginnen te verdwijnen.' Emilio draaide zich om en stak zijn armen uit, zodat John die kon inspecteren. De nieuwe beugels waren radicaal anders, minder een kooi dan een set polskappen met elektronische haken. De vingers werden aan de onderkant ondersteund door vlakke banden, met elkaar verbonden maar dicht bij zijn hand. Fijnere banden liepen kruiselings over de bovenkant van de vingerkootjes en een set van drie platte banden hield de kappen verbonden met zijn middelvingers, polsen en onderarmen. John probeerde geen aandacht te besteden aan de mate waarin de spieren verschrompeld waren en concentreerde zich op de beugels terwijl Sandoz uitlegde hoe die werkten. 'Mijn handen en armen doen zeer, maar ik denk dat dat komt omdat ik ze nu meer gebruik,' zei Emilio, die rechtop ging staan. 'Dit is het mooiste. Goed kijken!' Sandoz liep naar een grote tafel die was bedoeld om de was te sorteren en op te vouwen en bukte zich om er een onderarm plat op te leggen. Hij draaide die arm iets naar buiten om een kleine schakelaar te activeren en toen klapte de beugel open, scharnierend aan de kant tegenover zijn duim. Hij trok zijn hand eruit en daarna lukte het hem die er zonder hulp weer in te krijgen, hoewel hij met gefronst voorhoofd wel enige moeite moest doen voordat hij de schakelaar kon activeren en de beugel dichtklapte. 'Ik kan het helemaal zelf,' zei Emilio, lispelend als een driejarig kind. Toen voegde hij er met zijn eigen stem aan toe: 'Je kunt je niet voorstellen hoeveel verschil dit maakt.' John straalde, blij te zien hoe gelukkig de man leek te zijn. Iedereen had onderschat hoe deprimerend de hasta'akala was geweest, vermoedde hij. Sandoz zelf waarschijnlijk ook. Voor het eerst sinds Emilio gehandicapt was geraakt, ontdekte hij nieuwe dingen die hij kon doen in plaats van nieuwe dingen die hij niet kon doen. Alsof Sandoz Johns gedachten had gelezen, draaide hij zich met een scheef grijnsje om, boog zich voorover om de mand te pakken en bleef toen op commentaar staan wachten. 'Heel indrukwekkend,' zei John. Sandoz sleepte de mand naar de hordeur, die hij met zijn rug openduwde. John liep achter hem aan naar de waslijn. 'Hoe zwaar is die mand? Vast een kilo of zeven, acht.' 'Betere microaandrijving,' zei Emilio, die de was begon op te hangen. Het ging langzaam. Hij deed het goed, maar de wasknijpers hadden de neiging zijdelings uit zijn greep te schieten. 'Mevrouw Marino moet misschien op de duim en wijsvinger iets aanbrengen dat voor meer wrijving zorgt,' zei hij een beetje geïrriteerd toen dat voor de vierde keer gebeurde. Dit was dezelfde man die zonder te klagen maandenlang de oude beugels had gedragen! Het was prettig te horen dat hij zich wat vrijer uitte. Met Sandoz is niets mis wat zich door een beetje eerlijke druk uit te oefenen niet laat genezen, dacht John. Hij wist dat hij het daarmee te simpel stelde, maar het was zo fijn te zien dat het goed met Emilio ging. 'Het zal wel stom klinken,' zei John waarschuwend, 'maar ze zien er echt heel goed uit.' 'Italiaans ontwerp,' zei Emilio bewonderend. Hij stak een hand recht voor zich uit, als een bruid die naar haar nieuwe ring kijkt, en zei met een luchtig Engels accent: 'Volgend jaar zal iedereen ze dragen.' 'Princess Bride!' riep John uit, die het citaat meteen kon thuisbrengen. 'Aha, ik zie dat je Bonetti's verdediging tegen me aan het gebruiken bent,' zei Emilio, ditmaal met een slecht Spaans accent. 'Ga nooit tegen een Siciliaan in als je leven op het spel staat,' verklaarde John, die op het lage stenen muurtje rond de tuin aan de zijkant van het gebouw ging zitten. Ze wisselden een tijdje citaten uit die film uit, tot John achterover leunde, zijn handen om een knie sloeg en zei: 'Man, dit is geweldig. Ik had nooit gedacht dat het zo goed met je zou gaan.' Emilio bleef met een laken in zijn hand staan, enigermate geschokt beseffend dat hij genoot. Dat gevoel maakte hem even sprakeloos en hij wist nauwelijks wat hij ermee moest doen. Hij reageerde vrijwel automatisch: een impuls om zich dankbaar tot God te wenden. Hij verzette zich daartegen en hield zich koppig aan de feiten vast: hij was de was aan het doen, met John Candotti een kletsverhaaltje aan het ophangen over Princess Bride, en aan het genieten. Dat was alles. Paola Marino was de verantwoordelijke, niet God. En hij had zichzelf geholpen. Toen hij had beseft wat een verbetering die nieuwe beugels waren, had hij gevraagd in de wasserij te worden geplaatst. Hij moest ergens mee bezig zijn en dit zou een goede, niet al te zware oefening zijn, stelde hij, een natuurlijke therapie voor zijn handen. Hij at en sliep nu beter, kwam de nachten gemakkelijker door en werd sterker. Natuurlijk moest hij zo nu en dan nog even stoppen omdat hij een beetje buiten adem raakte door het herhaaldelijk bukken en boven zijn hoofd reiken, maar hij won erbij... John stond van het muurtje op, zoals altijd verontrust door die onverwachte emotionele trances. 'Kom, ik zal je helpen,' zei hij vriendelijk om de stilte te verbreken, en hij pakte een van de lakens. 'Néé.' John liet het laken vallen en zette een stap naar achteren. Sandoz bleef even staan, moeizaam ademhalend. 'Luister. Het spijt me,' zei hij. 'Ik was geschrokken. Oké? Ik rekende er niet op dat je zo dicht bij me zou zijn. Ik wil geen hulp. Mensen blijven proberen me te helpen. Het spijt me, maar dat haat ik. Als je gewoon zo vriendelijk zou willen zijn om mij te laten beoordelen...' Hij draaide zich om, uitgeput en op de rand van een huilbui. 'Sorry. Je moet veel shit van mij verdragen. John, ik raak soms in de war. Heel wat zaken zijn hiermee gemoeid.' Verlegen en beschaamd door die uitbarsting draaide Emilio zich om naar de wasmand om door te gaan met zijn werk. Na een paar minuten zei hij over zijn schouder: 'Sta daar niet te kijken. Help me een handje, wil je?' Met grote ogen schudde John zijn hoofd en zuchtte, maar hij pakte een sloop en hing die aan de lijn. Ze werkten de mand zwijgend leeg en liepen de sombere kelder weer in om een volgende lading was te halen. Emilio zette de mand neer en wachtte tot John zich bij hem had gevoegd. Toen slaakte hij een diepe zucht en keek weer naar de beugels. 'Ja, ze zijn een stuk beter dan de vorige, maar ik kan nog steeds geen viool spelen...' John was halverwege een meelevend gemompel toen Emilio's grijns hem tot zwijgen bracht. 'Ik kan niet geloven dat ik daarin ben getrapt. Je hebt toch nooit viool gespeeld?' 'Honkbal, John. Het enige dat ik ooit heb gespeeld, is honkbal.' Emilio maakte nog een wasmachine open en begon handdoeken in de mand te doen met het gevoel dat hij alles weer meester was. 'Ik ben nu waarschijnlijk te oud en versleten om als honkman rond te rennen, maar eens heb ik goede handen gehad.' 'Waar stond je opgesteld?' vroeg John. 'Gewoonlijk bij het tweede honk, omdat mijn armen niet lang genoeg waren voor het buitenveld. Als slagman was ik vrij constant, meestal een of twee honken. Heel erg goed was ik er niet in, maar ik vond het heerlijk.' 'De generale overste beweert dat hij nog steeds een blauwe plek heeft van de keer toen je tijdens een sliding van jou bij het derde honk zijn enkel beetpakte. Volgens hem was je een woeste speler.' 'Dat is laster!' riep Emilio. Verontwaardigd liep hij terug naar de deur en droeg de mand naar de waslijn. 'Serieus, ja. Barbaars, heel goed mogelijk. Maar woest? Alleen wanneer de scores heel dicht bij elkaar lagen.' Ze hingen alles samen op, luisterend naar de geluiden van de late ochtend, de potten en pannen die in de keuken in de buurt kletterden omdat broeder Cosimo de lunch begon klaar te maken, en nu was de stilte kameraadschappelijk. 'John, volg jij het honkbal?' vroeg Emilio na een tijdje, waarbij zijn stem door de rijen natte stoffen heen klonk. 'Ik ben een fan van de Cubs,' mompelde John. 'De vloek van iedereen die uit Chicago komt.' Sandoz duwde een handdoek opzij. 'Hoe erg is het met ze gesteld?' 'Iedereen kan een paar beroerde eeuwen hebben.' 'Dat zal wel. Te gek!' Sandoz liet de handdoek weer op zijn plaats vallen. Er volgde een contemplatieve stilte. 'Dat verklaart waarom Giuliani jou hierheen heeft gehaald.' Opeens hoorde John de generale overste zeggen: 'Voelker, ik heb iemand nodig om te zorgen voor een hopeloos wrak dat uit Rakhat terugkomt. Laat een fan van de Cubs aanrukken.' 'Emilio, je bent niet hopeloos.' 'John, ik zou je dingen kunnen vertellen die zo hopeloos zijn dat zelfs een fan van de Cubs die niet zou begrijpen.' 'Probeer dat dan maar eens.' Toen Sandoz aan de andere kant van de was weer het woord nam, sneed hij een ander onderwerp aan. 'Hoe gaat het dit jaar met San Juan?' 'Nog drie wedstrijden van de eerste plaats vandaan. In '58 zijn ze Amerikaans kampioen geworden,' zei John, blij met dat goede nieuws te kunnen komen. Emilio verscheen weer, glimlachte engelachtig, knikte een paar keer en ging opnieuw aan het werk, een tevreden man. John bleef even staan en keek door een spleet tussen de lakens naar Sandoz. 'Weet je dat dit de eerste keer is dat je naar het heden hebt gevraagd? Luister. Ik werd er gek van. Ik bedoel... je bent weg geweest vanaf de tijd voordat ik was geboren! Vraag je je niet af hoe alles in de tussenliggende periode is gegaan? Welke oorlogen voorbij zijn, wie ze heeft gewonnen en dergelijke dingen meer? Technologische revoluties, vooruitgang in de geneeskunde. Ben je daar niet eens nieuwsgierig naar?' Sandoz staarde hem met open mond aan. Uiteindelijk liet hij een handdoek in de mand vallen, liep een paar stappen achteruit en ging op het stenen muurtje zitten, opeens uitgeput. Hij lachte even en schudde zijn hoofd voordat hij naar John opkeek door de sluier van zwart en zilverkleurig haar die over zijn ogen viel. 'Beste pater Candotti,' zei hij vermoeid. 'Laat me je iets uitleggen. In de afgelopen vijftien jaar of zo moet ik hebben gehuisd in of op... wat? Dertig verschillende plaatsen? Vier continenten, twee eilanden. Twee planeten! Een asteroïde! Zeven of acht ecosystemen, van woestijn tot toendra. Slaapzalen, hutten, grotten, tenten, schuren, hampiy's... Er wordt van me geëist dat ik meer dan tien vreemde talen spreek en vaak drie tegelijk. Ik heb te maken gehad met duizenden onbekenden binnen culturen waartoe drie verschillende rassen behoorden en misschien zo'n twintig nationaliteiten. Het spijt me je te moeten teleurstellen, maar ik ben nergens meer nieuwsgierig naar.' Emilio zuchtte en legde zijn hoofd in zijn handen, ervoor zorgend dat de mechaniekjes niet verward raakten in zijn haar. 'John, als ik mijn zin zou krijgen, zou me zolang ik leef niets nieuws of interessants meer overkomen. Het doen van de was is het maximale tempo dat ik kan halen. Geen snelle bewegingen, geen onverwachte geluiden, geen intellectuele eisen.' 'En geen stomme vragen?' zei John spijtig terwijl hij naast Sandoz op het muurtje ging zitten. 'En geen stomme vragen,' bevestigde Emilio. Hij keek naar de rotsachtige heuvels in het oosten. 'En heel weinig interesse in dood, vernietiging en degradatie, mijn vriend. Ik heb een aantal moeilijke jaren achter de rug.' Het verbaasde John Candotti niet langer dat mensen het makkelijk vonden bij hem te biecht te gaan. Hij stond tolerant tegenover menselijk falen en het kostte hem zelden moeite te zeggen: 'Tja, je hebt het verknald. Dat doet iedereen en dat is niet erg.' Als priester kon hij de grootste voldoening putten uit het geven van de absolutie, uit het helpen van mensen zichzelf te vergeven dat ze niet perfect zijn, iets weer goed te maken en door te gaan met hun leven. Dit zou de opening kunnen zijn, dacht hij. 'Wil je me erover vertellen?' Sandoz ging staan en liep terug naar zijn mand vol handdoeken. Toen die leeg was, draaide hij zich om en zag dat Candotti nog altijd op het muurtje zat. 'Ik kan de rest zelf wel doen,' zei hij kortaf, en hij verdween de kelder weer in. Vincenzo Giuliani zat in die tijd geen duimen te draaien en het onderzoek naar Rakhat werd ook niet stilgezet. De generale overste maakte van de pauze gebruik om nog eens over zijn strategieën na te denken. De situatie vereiste een andere aanpak en er moesten meer zeilen worden bijgezet, concludeerde hij, en hij belegde een bespreking met Candotti, Behr, Reyes en Voelker. Ze hadden tijdens die hoorzittingen twee taken, zei hij. De ene was institutioneel: informatie verzamelen over de missie zelf, over Rakhat en zijn bewoners. Maar de andere was pastoraal. Een medepriester had een buitengewone ervaring doorstaan en had hulp nodig, of hij nu bereid was dat toe te geven of niet. 'Na diep nadenken,' zei de generale overste tegen hen, 'heb ik besloten jullie transcripties van de verslagen van Yarbrough en Robichaux te laten lezen, evenals bepaalde privémissiven van hen.' Hij gaf hun de codes die nodig waren om toegang te krijgen tot die dossiers. 'Ik ben er zeker van dat ik jullie niet hoef te zeggen dat die informatie vertrouwelijk is. Onder het lezen zullen jullie merken dat Emilio ten aanzien van de feiten van die missie volkomen open kaart heeft gespeeld. Ik geloof dat hij volledig met ons wil meewerken ten aanzien van onze eerste taak. Hij zal ons vertellen wat er op Rakhat is gebeurd zolang dat niets te maken heeft met zijn eigen vroegere of huidige geestesgesteldheid. Wat me op onze tweede taak brengt.' Giuliani ging staan. 'Het is me duidelijk geworden dat er voor Emilio privé een theologisch aspect aan zijn emotionele problemen kleeft. Ik ben persoonlijk overtuigd van de geestelijke oprechtheid waarmee hij aan de missie is begonnen.' Giuliani hield op met ijsberen en bleef aan de andere kant van de tafel recht voor Johannes Voelker staan. 'Ik vraag jullie niet lichtgelovig te zijn wanneer jullie de verslagen van die missie lezen, maar wel de accuraatheid van de verklaringen van zijn superieuren ten aanzien daarvan als een werkbare hypothese te aanvaarden.' Voelker knikte neutraal en Giuliani ging verder met zijn rondje door de kamer, waarna hij bij de ramen bleef staan. Hij schoof de vitrage opzij en keek naar buiten. 'Er is iets met hem gebeurd. Dat heeft alles veranderd. Tot we weten wat dat is, zullen we in het duister blijven tasten.' Terwijl de dagen verstreken merkte Giuliani de grote verandering in Sandoz zelf en hij reageerde daarop. De algehele gezondheidstoestand van de man begon weer te verbeteren, wat te danken was aan het iets afnemen van de depressie en een reeks net geïmplanteerde, semiporeuze staafjes die een gestage dosis vitamine C en D, evenals kalkderivaten en botontkalkingsremmers rechtstreeks in zijn bloedbaan brachten. Zijn vermoeidheid nam geleidelijk af, hoewel het onduidelijk was of dat kwam omdat hij zich beter voelde en zich meer bewoog, of omdat zijn psychische gesteldheid normaler werd. In elk geval liep hij minder snel blauwe plekken op en nam de kans op spontane botbreuken af. Op advies van broeder Edward kon Sandoz probleemloos bij de medicijnen komen die hij regelmatig gebruikte: prograïne en middelen tegen spierpijn, waarvan hij nu meer last had dan van de sluimerende effecten van scheurbuik. Edward had het gevoel dat Sandoz een verantwoord gebruik van die medicijnen zou maken en zich vrijer zou voelen verlichting van pijn te zoeken als hij niemands toestemming daarvoor nodig had. Toen vroeg Sandoz om slaaptabletten. De generale overste had besloten elk redelijk verzoek in te willigen, maar Emilio had het een aantal keren over zelfmoord gehad en Giuliani kon zich geen vergissing permitteren. Dus bood hij als compromis aan dat Sandoz die pillen mocht slikken als er iemand bij was. Sandoz ging daar niet mee akkoord. Het was moeilijk vast te stellen of Emilio dat te vernederend vond of alleen onacceptabel omdat hij hoopte een voorraadje van die pillen aan te leggen voor het geval hij in de toekomst mocht besluiten zichzelf van het leven te beroven. In elk geval liet Sandoz niemand meer tot zijn kamer toe. Hij vond de monitor bij zijn bed en verwijderde die. De dromen en de gevolgen daarvan wilde hij nu in alle privacy verwerken. Misschien was de ziekte een halt toegeroepen of misschien had hij zichzelf wel geleerd zelfs die onder controle te houden, net zoals hij nu zijn handen, gezicht en stem onder controle had. Hij gaf in stilte over en zweette de nachten in zijn eentje uit. De enige indicatie dat de dromen bleven komen was het tijdstip waarop hij 's morgens opstond. Als alles goed was gegaan, was hij bij het ochtendgloren uit de veren. Zo niet, dan kon het zijn dat hij pas om tien uur in de eetzaal verscheen voor een licht ontbijt, dat hij nu per se zelf wilde klaarmaken. Na de eerste morgen bood broeder Cosimo niet meer aan hem daarbij te helpen. Felipe Reyes informeerde naar fantoompijn. Sandoz gaf stijfjes toe dat hij die had en vroeg of Reyes zelf ook zenuwpijn had. Felipe zei dat dat gelukkig niet zo was, maar dat hij andere geamputeerde mensen kende die er wel mee kampten en wist hoe beroerd dat kon zijn. Bij sommigen, zei Felipe, was die pijn een meedogenloze constante. Die informatie maakte Emilio duidelijk hevig aan het schrikken, waardoor Felipe er wel een idee van had hoe groot het probleem voor Sandoz zo nu en dan was. Reyes stelde voor dat Sandoz eenvoudigweg een eind aan een hoorzitting moest maken als hij pijn had. Een paar dagen later vroeg Sandoz om de verzekering van de generale overste dat hij de zittingen kon beëindigen als hij dat wilde en zonder daar een reden voor op te geven. Die kreeg hij ook. Emilio was kennelijk tot de conclusie gekomen dat dat te verkiezen was boven doorgaan terwijl hij was afgeleid, met het risico van een inzinking zoals hij die had gehad op de dag dat hij de kop brak. Onder vier ogen kreeg Johannes Voelker van de generale overste te horen dat Sandoz er nooit meer van mocht worden beschuldigd dat hij zich ziek hield. Voelker was het daarmee eens en gaf toe dat dat geen productieve opstelling was. De anderen kregen het ook te horen. Als Sandoz zijn hakken in het zand zette, mocht niemand druk op hem uitoefenen. Zelfs als hij met zachte handschoenen werd aangepakt, zoals John Candotti dat deed, trok hij zich verder in zichzelf terug. Toen de hoorzittingen weer werden hervat, was de verandering opvallend. Het uiterlijke teken viel het eerst op. Sandoz kon nu beter omgaan met een scheerapparaat. De keurig bijgehouden baard was er weer, nog steeds voornamelijk zwart maar met onbekende grijze strepen langs de lange lijn van zijn mond, net zoals zijn donkere ogen met een nu nietszeggende blik erin werden omgrensd door strepen zilver in zijn haardos. Ze zagen nu voornamelijk degene die Sandoz wenste dat ze zagen. Soms hadden ze te maken met een Spanjaard, onkwetsbaar en aristocratisch, een man die de kasteelmuren had herbouwd en een bastion had gevonden van waaruit hij zijn integriteit kon verdedigen, en niet van streek kon raken door zinloze vragen over geliefde, nu overleden kinderen. Of met Mefistofeles, een ingehouden man met droge ogen voor wie het diepste van de hel bekend was en die geen emoties kende. Maar meestal met dr. Emilio Sandoz, taalkundige, geleerde, een man met zeer veel ervaring die een saai symposium bijwoonde dat iets met zijn specialisme te maken had, waarna zijn werk en dat van zijn collega's uiteindelijk misschien zou worden gepubliceerd. De sessies onder dit nieuwe regime gingen van start met de vraag van Reyes, professor in de vergelijkende theologie, over de kans dat de Runa enig idee hadden van de ziel. Dr. Sandoz, de taalkundige, bevond zich op eigen terrein en citeerde de grammaticale categorieën van de Runa om te verwijzen naar dingen die niet te zien en onzichtbaar waren. Reyes dacht dat dat op zijn minst zou aangeven dat ze het vermogen hadden de essentie van de ziel te begrijpen, ook als ze dat niet zelf hadden ontwikkeld. 'Dat is inderdaad heel waarschijnlijk,' zei Sandoz instemmend. 'Vergeleken met de Jana'ata of ons ras zijn de Runa geen opvallend creatieve denkers. Of misschien zou ik beter geen originele denkers kunnen zeggen. Als er eenmaal een basisidee is geleverd, zijn ze vaak heel creatief in het daarop voortborduren.' 'Ik heb de indruk dat het telkens weer opduikende begrip "hart" analoog aan het begrip "ziel" zou kunnen zijn,' zei Felipe. 'Begrijp goed dat "hart" mijn vertaling is. Het kan dicht in de buurt komen van het begrip van een ziel in een levend persoon, maar ik weet niet of de Runa geloven dat de essentie van een individu na de dood blijft bestaan...' Hij zweeg. Zijn lichaam spande zich, alsof hij van plan was te gaan staan, maar toen nam de Spanjaard het woord. 'Als zich sterfgevallen voordeden, verkeerde ik niet in een positie om naar de geloofsovertuiging van de Runa te informeren.' Even later nam dr. Sandoz weer het woord, zich tot Giuliani richtend. 'Anne Edwards heeft een aantal artikelen teruggestuurd over het onderwerp "hart". Mag ik haar bevindingen samenvatten, overste? Of zou dat een vorm van premature publicatie zijn?' 'Niets wat in deze kamer wordt gezegd zal openbaar worden gemaakt. Ga door.' Sandoz wendde zich weer tot Felipe. 'Dr. Edwards geloofde dat het begrip "hart" en de theorie van de Runa ten aanzien van ziekte nauw verband met elkaar hielden en beide dienden als nogal goedaardige middelen voor maatschappelijke controle. De Runa zijn niet openlijk agressief en beweren nooit boos te worden. Als iemand bijvoorbeeld een legitiem verzoek niet kreeg ingewilligd, of op de een of andere manier werd afgewezen of teleurgesteld, kwam hij in een toestand van porai terecht. Als je porai bent, is je hart triest en kun je ziek worden of gemakkelijker dan anders een ongeluk krijgen. Iemand triest maken getuigt van heel slechte manieren. Als je een ander porai maakt, zul je maatschappelijk gezien behoorlijk onder druk worden gezet om het verzoek alsnog in te willigen of het veronderstelde slachtoffer ervoor te compenseren: excuses aanbieden, of een geschenk dat het hart van het slachtoffer weer gelukkig maakt.' 'Er moet veel ruimte zijn om zo'n idee te misbruiken,' zei Voelker. 'Wat weerhoudt mensen ervan te beweren dat ze porai zijn, alleen om geschenken te krijgen?' 'De Runa zijn bijna nooit alleen. Bij alles wat ze doen zijn er vrijwel altijd getuigen, dus is het moeilijk om eenvoudigweg over een bepaalde gebeurtenis te liegen. Men was het echter wel vaak oneens over de ernst van de staat van porai van een slachtoffer en over de hoogte of de vorm van de compensatie die moest worden geboden. Als de discussie fel werd, kregen de deelnemers te horen dat ze fierno maakten. Veel lawaai. Als je fierno maakt, wordt dat geacht onweersbuien aan te trekken, die heel heftig en angstaanjagend kunnen zijn.' Hij pauzeerde om een slokje water te nemen en hanteerde het glas met opmerkelijk grotere handigheid, hoewel hij wel moest ophouden met praten om zich op die bezigheid te concentreren. Hij hief het glas in de richting van John alsof hij een toost op hem uitbracht. 'Nieuwe anti-slipstrips,' zei hij. John knikte waarderend en Emilio ging verder. 'Ouders gebruiken onweersbuien als milde dreigementen om kinderen te leren geen ruzie te maken of per se hun zin door te drijven. "Maak je hart stil, want anders krijgen we binnenkort onweer." Het onweert er vaak en daardoor is het voor kinderen gemakkelijk om te geloven dat er een verband bestaat tussen de herrie die zij maken en slecht weer.' 'En als het ging onweren zonder dat iemand ruzie had gemaakt?' vroeg John. Emilio haalde zijn schouders op en trok een gezicht dat duidelijk maakte dat het antwoord op de vraag voor de hand lag. 'Dan had iemand in een naburig dorp fierno gemaakt.' Ze glimlachten om de logica daarvan. 'Hadden jullie er voor de verschijning van Supaari VaGayjur enig idee van dat er op Rakhat nog een tweede ras bestond?' vroeg Johannes Voelker. Het leek een abrupte verandering van gespreksonderwerp en de Spanjaard wendde zich tot hem, duidelijk een aanval verwachtend en daarop voorbereid. 'Nee.' Maar toen gaf hij toe: 'Er waren wel aanwijzingen die we niet als zodanig hebben herkend. De Runa hebben tien vingers, maar hun getallensysteem was bijvoorbeeld gebaseerd op het cijfer zes. Wat we begrepen toen we hadden ontdekt dat de Jana'ata slechts drie vingers aan een hand hebben. Verder is het de heren Edwards en Quinn vanaf het begin opgevallen dat de Runa-cultuur die wij in Kashan observeerden en de cultuur die de radiosignalen produceerde die ons naar Rakhat hadden gebracht, verschillend waren.' De Oostenrijker reageerde verbazingwekkend verzoeningsgezind. 'Hmmm. Als ik het me goed herinner schreef pater Robichaux dat toe aan culturele verschillen in economische en technische ontwikkeling,' zei Voelker. 'Ik vraag me af... Dat eigenaardige aspect van de taal van de Runa, waarbij dingen die je op een bepaald moment niet kunt zien grammaticaal net zo worden behandeld als dingen die nooit te zien zijn... Dat moet tot de verrassing hebben bijgedragen. Zelfs als de Runa jullie over de Jana'ata hadden verteld, hadden jullie niet kunnen weten dat ze echt bestonden en geen mythische figuren waren.' Sandoz keek hem lange tijd aan, alsof hij wilde bepalen hoe hij op die gewijzigde toon diende te reageren. 'Ja,' zei hij uiteindelijk. 'In feite werden we ervoor gewaarschuwd op onze hoede te zijn voor djanada. Duidelijk een aan Jana'ata verwant woord. We dachten dat een djanada een soort boeman was die werd gebruikt om te voorkomen dat kinderen te ver wegliepen. We zagen het ook als het zoveelste bewijs dat wij, met uitzondering van de heer Quinn, geruime tijd door de Runa niet als volwassenen werden beschouwd.' 'Pater Yarbrough heeft gemeld dat u aannam dat Supaari VaGayjur een Runao was toen u hem voor het eerst zag. Lijken die twee rassen inderdaad zo sterk op elkaar, of kwam het alleen omdat u geen tweede soort verwachtte?' vroeg Voelker. 'Aanvankelijk kwam het omdat we er niet op waren voorbereid ons voor te stellen dat de Jana'ata bestonden. Toen we eenmaal wisten waarop we moesten letten, zagen we veel subtiele verschillen. Maar mannelijke Jana'ata lijken qua uiterlijk en grootte op vrouwelijke Runa.' 'Wat eigenaardig. Alleen de mannen?' vroeg Felipe. 'Vrouwelijke Jana'ata worden in afzondering gehouden en bewaakt. Ik kan niet zeggen hoeveel ze op de mannelijke of vrouwelijke Runa lijken. De twee geslachten van de Runa,' bracht Sandoz de aanwezigen in herinnering, 'lijken erg veel op elkaar, maar de mannen zijn gemiddeld veel kleiner. Om die reden heerste er bij ons lange tijd verwarring over hun sekse, en ook omdat de rol die ze -- daardoor bepaald -- speelden, niet aan onze verwachtingen voldeed. Robichaux' Madonna met Kind zou tussen twee haakjes misschien moeten worden omgedoopt tot De Heilige Jozef met Kind. Manuzhai was een man.' Er werd even hardop gelachen en de anderen gaven toe hoe verbaasd ze waren geweest toen ze dat in de verslagen van de missie hadden gelezen. 'Manuzhai heeft Askama grootgebracht en hij was kleiner dan zijn vrouw,' zei Sandoz. 'Dus dachten wij dat hij een vrouw was. Chaypas reisde veel en dreef handel, waardoor wij aannamen dat ze een man was. Wij brachten de Runa even sterk in verwarring.' 'Als de Runa niet veel meer dragen dan linten,' zei John, die zijn keel schraapte, 'konden jullie dan niet... eh... zien...' 'De geslachtsdelen van de Runa zijn onopvallend, tenzij ze vrijwel op het punt staan te paren,' zei Sandoz. 'Samen met het gebit en de klauwen is dat een onmiskenbaar verschil tussen mannelijke Jana'ata en mannelijke en vrouwelijke Runa. Dat was echter niet meteen duidelijk omdat de Jana'ata gewoonlijk kleren aanhebben.' Edward Behr, die zoals te doen gebruikelijk tegenover Sandoz aan de andere kant van de kamer zat, kreeg opeens een hoestaanval. Het leek wel, dacht de generale overste, alsof Emilio zijn eigen kracht op de proef stelde door te kijken hoe ver hij terug kon gaan in de put. 'We moeten daaruit kennelijk afleiden dat de geslachtsorganen van de mannelijke Jana'ata niet onopvallend zijn. Probeert u ons te schokken, pater Sandoz?' vroeg Giuliani licht en verveeld, hopend dat dat overtuigend klonk. 'Ik zou niet durven stellen dat ik weet wat u zou schokken. Ik legde alleen de grenzen uit van de overeenkomsten tussen de soorten.' 'Was die Supaari VaGayjur de eigenaar van het dorp Kashan?' vroeg Johannes Voelker. Giuliani keek op. Wie is er nu van gespreksonderwerp aan het veranderen, dacht hij. 'Nee. Of misschien in zekere zin wel. Hij had grond, huizen of dorpsbewoners niet daadwerkelijk in eigendom.' Sandoz schudde zijn hoofd en werd zekerder toen hij er nog even over had nagedacht. 'Nee. Ik heb begrepen dat hij de alleenrechten had op de handel met hen. Als de VaKashani ontevreden waren, hadden ze een andere koopman in de arm kunnen nemen om Supaari uit te kopen, al zou hem wel de kans zijn geboden zijn overeenkomsten met hen bij te stellen om hun zorgen weg te nemen. Het was in veel opzichten een billijk contract.' 'Hoe werden de Runa betaald?' vroeg Felipe opeens. 'De beschrijvingen van hun dorp lijken erop te wijzen dat ze niet bijzonder materialistisch waren ingesteld.' 'Ze kregen fabrieksgoederen als betaling voor de bloesemoogst. Parfums, boten, aardewerk, linten en ga zo maar door. En er was een banksysteem waarbinnen de winsten bijeen werden gebracht. Het inkomen van elk dorp werd in een pot gestort. Ik weet niet wat ze deden wanneer een gezin van het ene naar het andere dorp verhuisde.' Sandoz zweeg, zich kennelijk voor het eerst dat probleem realiserend. 'Als het bekend was dat een bepaald dorp een hoge bankrekening had en anderen daarheen verhuisden om daarvan te profiteren, neem ik aan dat heel wat harten dan porai zouden worden en de profiteurs zich er zeer verlegen mee zouden voelen.' 'Wie zag toe op de naleving van de contracten tussen Runa en kooplui als Supaari?' vroeg Giuliani. 'De regering van de Jana'ata. Er is een overerfelijke bureaucratie, geleid door als tweede geboren zonen, die toeziet op de wettelijke aspecten van de handel. Verder zijn er speciale gerechtshoven voor geschillen tussen de rassen. Het oordeel van zo'n rechtbank wordt dwingend opgelegd door de militaire politie, die bestaat uit eerstgeboren zonen.' 'En de Runa doen al het productieve werk,' raadde John walgend. 'Ja. Kooplui die als derde zoon zijn geboren, zoals Supaari VaGayjur, drijven handel met de Runa. Zij moeten net als de dorpscorporaties van de Runa belasting betalen om de Jana'ata-bevolking te steunen.' 'Kunnen de Runa op gerechtigheid rekenen als ze naar een rechtbank van de Jana'ata stappen?' vroeg Felipe. 'Ik heb slechts in beperkte mate de kans gehad dergelijke zaken te observeren. Mij is verteld dat de Jana'ata grote waarde hechten aan eer en gerechtigheid. Ze geloven dat ze de rentmeesters en beschermers van de Runa zijn. Ze zijn er trots op dat ze hun plicht doen jegens degenen die onder hen staan en van hen afhankelijk zijn.' Hij bleef een behoorlijke tijd zwijgen en voegde er toen aan toe: 'Meestal wel, in elk geval. Verder moet worden opgemerkt dat de Jana'ata slechts drie tot vier procent van de VaRakhati-bevolking vormen. Als hun heerschappij afstotelijk mocht worden, zouden de Runa tegen hen in opstand kunnen komen.' 'Maar de Runa zijn niet gewelddadig,' zei Felipe Reyes. Hij had zich de Runa in gedachten voorgesteld als vreedzame, naïeve mensen die in Eden woonden, wat niet strookte met de rapporten van het Contact Consortium. Dit was voor Felipe een van de grootste puzzels van de missie. 'Ik heb de Runa hun kinderen zien verdedigen.' Er volgde een stilte. Giuliani zag de spanning, maar Sandoz ging door. 'Uit wat ik heb gelezen in het rapport van Wu en Isley zijn er Runa die de grens van hun tolerantievermogen hebben bereikt. Hun enige wapen zou hun aantal zijn. De militaire politie van de Jana'ata is meedogenloos. Dat moet ook wel, want zij zijn verreweg in de minderheid.' Dit was een maagdelijk terrein, besefte Giuliani. 'Emilio, misschien herinner je je dat Supaari VaGayjur Wu en Isley schijnt te hebben verteld dat er voor de komst van onze missie nooit problemen tussen de Jana'ata en de Runa waren geweest.' 'Dat zal Supaari misschien met genoegen hebben gedacht. De Runa leggen hun geschiedenis niet schriftelijk vast.' Sandoz zweeg opnieuw om een slokje te nemen. Toen keek hij met opgetrokken wenkbrauwen en een koele blik in zijn ogen weer op. 'Ik kan alleen uitgaan van analogieën, heren. Er waren geen Taino, Arawak, of Caribische historici, maar in het Caribisch gebied was wel degelijk sprake van conflicten, zowel voor als na de komst van Columbus.' Voelker verbrak de stilte die daarop volgde en keerde terug naar zijn eerdere thema. 'Het is toch zeker ongewoon dat twee rassen zoveel op elkaar lijken. Zijn ze niet alleen cultureel maar ook biologisch aan elkaar verwant?' 'Dr. Edwards heeft bloedmonsters kunnen nemen voor een genetische analyse. De twee rassen waren vrijwel zeker niet meer dan in de verte aan elkaar verwant, net als zoogdieren zoals leeuwen en zebra's. Zij en Pater Robichaux dachten dat de overeenkomsten een gevolg konden zijn van convergentie, een natuurlijke selectie bij de ontwikkeling van het waarnemingsvermogen die bij beide soorten tot soortgelijke morfologische kenmerken en gedragskenmerken heeft geleid. Ik denk dat niet.' Hij zweeg en keek naar Giuliani, een geleerde van wie hij verwachtte dat hij begreep waarom die theorie hem niet lekker zat. 'Jullie moeten goed begrijpen dat ik speculeer, want dit is niet mijn vakgebied, maar...' 'Natuurlijk.' Sandoz ging staan en liep naar het raam. 'De Jana'ata zijn vleeseters en hebben een gebit en voorlidmaten die zijn aangepast om te kunnen doden. Hun intelligentie en vermogen om een maatschappij ingewikkeld te organiseren is waarschijnlijk ontwikkeld tijdens het gezamenlijk jagen. De Runa zijn vegetariërs die van alles en nog wat eten. Hun uitstekende motorische controle is waarschijnlijk ontleend aan manipulatieve vaardigheden die verband houden met het benutten van kleine zaden, het plukken van bloesems en ga zo maar door. Hun driedimensionale geheugen is zeer goed. Ze hebben heel nauwkeurige kaarten in hun hoofd zitten van hun omgeving en de wisselende natuurproducten die de seizoenen te bieden hebben. Dat kan een verklaring zijn voor de ontwikkeling van hun intelligentie, maar slechts gedeeltelijk.' Sandoz zweeg en staarde een paar momenten door het raam naar buiten. Hij begint moe te worden, dacht Behr, maar hij doet het goed. 'De paleontologie van onze eigen planeet kent veel voorbeelden van met elkaar wedijverende roofdieren en hun prooi, waardoor hun intelligentie groter werd en ze zich steeds beter konden aanpassen. Een biologische wapenwedloop, zou je kunnen zeggen. Naar mijn mening heeft dat wedijveren op Rakhat geresulteerd in de ontwikkeling van twee rassen.' 'Wil je zeggen dat de Runa de prooi waren?' vroeg John hevig geschokt. Sandoz draaide zich om en zijn gezichtsuitdrukking was kalm. 'Natuurlijk. Ik geloof dat de morfologie van de Jana'ata een vorm van nabootsen is, ooit uitgekozen om de Runa-kuddes aan te vallen. Zelfs nu geven de Runa er nog de voorkeur aan in grote groepen te reizen, met de kleinere mannen en de jonkies midden in de troep en de grotere volwassen vrouwen aan de buitenkant. Honderd-of tweehonderdduizend jaar geleden waren de overeenkomsten tussen de twee soorten wellicht lang niet zo opvallend. Maar de Jana'ata die zich het best konden mengen onder de vrouwelijke Runa aan de rand van de kudde, waren de meest succesrijke jagers. De voeten van de Jana'ata zijn geschikt om ermee te grijpen.' Sandoz laste een pauze in en weer zag Giuliani hoeveel moeite het hem kostte om door te gaan. 'Ik veronderstel dat de jagers domweg naast een vrouw achter in de groep gingen lopen, haar enkel vastgrepen en haar tegen de grond trokken. Hoe meer de jager qua uiterlijk, gedrag en geur op de prooi leek, des te beter kon hij haar besluipen en doden.' 'Maar nu werken ze samen,' zei Felipe. 'Hoewel de Jana'ata de heersers zijn, drijven ze handel met de Runa. Ze werken samen...' Hij wist niet of hij de moed moest verliezen door de prehistorie of in vervoering moest raken door de huidige staat van coëxistentie. 'O ja,' zei Sandoz instemmend. 'De onderlinge relatie is sinds die tijd beslist verder ontwikkeld, net als het soort zelf. Nogmaals: ik ben alleen aan het speculeren, maar dit alles stemt wel overeen met de feiten die ik heb waargenomen.' Sandoz liep terug naar de tafel en ging zitten. 'Heren, de Runa spelen veel rollen binnen de cultuur van de Jana'ata. Ze zijn bekwame ambachtslieden, handelaren, bedienden, arbeiders, boekhouders en ook assistenten van mensen die wetenschappelijk onderzoek verrichten. En zelfs concubines.' Hij had de felle protesten verwacht, was erop voorbereid, had zijn presentatie van het onderwerp gerepeteerd en ging door met emotieloze grondigheid. 'Het is een vorm van geboortebeperking. Supaari VaGayjur heeft me dat uitgelegd. Als rentmeesters van hun wereld leggen de Jana'ata een strikte geboortebeperking dwingend op. Echtparen van de Jana'ata mogen meer dan twee kinderen hebben, maar alleen de eerste twee mogen trouwen en een eigen gezin stichten. De anderen moeten kinderloos blijven. Als later geboren individuen wel voor een nageslacht zorgen, worden zij en hun kinderen in overeenstemming met de wet gesteriliseerd.' Ze waren sprakeloos. Natuurlijk had Supaari het volkomen redelijk gevonden. 'Jana'ata van wie het bekend is dat ze zijn gesteriliseerd, werken soms als prostituees en dat geldt met name voor kinderen die als derde zijn geboren. Maar wanneer iemand van het ene ras met iemand van het andere geslachtsgemeenschap heeft, zal daar per definitie geen kind uit kunnen voortkomen,' zei Sandoz koel. 'Voor zover ik weet brengt sex met een Runa geen risico van een zwangerschap of zelfs maar een ziekte met zich mee. Om die reden worden Runa-concubines vaak als seksuele partners gebruikt door individuen waarvan het gezin compleet is of die zich niet mogen voortplanten.' Felipe vroeg geschokt: 'Gaan de Runa daar zonder morren mee akkoord?' Het was Mefistofeles die in de lach schoot. 'Ze worden ervoor gefokt, dus is het al dan niet instemmen van hen geen punt waarover hoeft te worden gediscussieerd.' Hij keek ieder om de beurt aan terwijl ze die mededeling van hem verwerkten en sloeg daarna nogmaals toe. 'De Runa zijn niet onintelligent en sommigen zijn zelfs bijzonder getalenteerd, maar ze zijn in wezen huisdieren. De Jana'ata fokken hen zoals wij honden fokken.' 29 Het dorp Kashan: Jaar twee. Ze merkten dat Supaari VaGayjur een ideale informant was, een man die zich met gemak en als een kenner onder de Runa en de Jana'ata bewoog, in staat beider manieren van leven te bezien vanuit een gezichtspunt dat door weinigen in de twee maatschappijen werd gedeeld. Ironie en objectiviteit waren de convergerende lijnen van zijn perspectief. Hij was slim en humoristisch, zag wat mensen deden en niet alleen wat ze zeiden dat ze deden, en kon zijn cultuur goed aan de vreemdelingen uitleggen. Anne, zelf ook slim en humoristisch, was hem aardig gaan vinden vanaf het moment dat het hem lukte tegen Sofia te zeggen dat de geur van koffie 'aangenaam' was terwijl hij de smaak vrijwel zeker walgelijk vond. Buitenaards savoir faire, had Anne bewonderend gedacht terwijl ze hem zag bijkomen van iets wat een geweldige schok moest zijn geweest. Lovenswaardig aplomb. Wat een man! Anne Edwards was ongelooflijk blij met het feit dat mensen en VaRakhati van beide soorten wezenlijke emoties deelden, want hoewel haar intelligentie in hoge mate was getraind, verwerkte ze alle ervaringen met haar hart. Als antropologe had ze van de fossiele Neanderthalers gehouden die ze zo intens had bestudeerd dat ze er een beetje verlegen van was geworden. Ze was de mening toegedaan dat ze werden belasterd en verkeerd werden begrepen omdat ze lelijk waren. Voor haar waren hun lage, geprononceerde voorhoofd en zware botten onbelangrijk geworden zodra ze wist hoe goed ze voor hun zieken zorgden en hoe liefdevol ze de vele kinderen hadden begraven die rond hun vierde levensjaar stierven. Anne had op een dag in een Belgisch museum bijna gehuild toen ze besefte dat die kinderen waarschijnlijk in de lente waren overleden, omdat hun plaats aan de borst was ingenomen door jongere broertjes of zusjes terwijl ze nog te klein waren om zonder moedermelk het zware, magerste seizoen van het jaar door te komen. Wat stelden lichamelijke verschillen voor als je wist dat dergelijke kinderen waren begraven met bloemen op bogen van eeuwig groene takken? Dus keek Anne verder dan Supaari's klauwen en tanden, trok zich nauwelijks iets aan van zijn staart en had alleen anatomische belangstelling voor zijn grijpvoeten, die te zien waren toen hij zich die eerste middag na het eten zo op zijn gemak voelde dat hij zijn laarzen uittrok. Ze ging van hem houden vanwege zijn vermogen om te lachen, stomverbaasd te zijn, sceptisch en verlegen, trots, boos en vriendelijk. Hij kon haar naam niet uitspreken, hoe eenvoudig die ook was. Ze werd Ha'an, en ze brachten die eerste weken talloze uren in elkaars gezelschap door, duizenden vragen stellend en daar zo goed mogelijk een antwoord op gevend. Het was uitputtend en stimulerend, een soort onstuimige liefdesaffaire die George nors en een beetje jaloers maakte. Soms werden zij en Supaari overmand door het vreemde van hun situatie en voelden ze zich gerustgesteld omdat ze daar dan alle twee om konden lachen. Ondanks zijn goodwill was er vaak sprake van een impasse. Soms had het Ruanja geen woorden om een begrip van de Jana'ata te omschrijven dat Supaari Anne duidelijk wilde maken, of was Annes woordenschat te beperkt om een gedachte te kunnen volgen. Emilio zat bij hen en vertaalde wanneer hij het Ruanja beter begreep dan Anne. Hij vergrootte daarbij zijn kennis van die taal en begon met het leren van Supaari's eigen taal, het K'San, waarvan hij al vermoedde dat die een monsterlijk moeilijke grammatica had. Sofia deed ook mee aan de gesprekken, want tot haar woordenschat behoorden veel handelstermen en ze had al enig begrip van de commerciële aspecten van de relatie tussen de Runa en de Jana'ata, hoewel ze tot die tijd had aangenomen dat de verschillen tussen de groepen eenvoudigweg dezelfde waren als tussen plattelands- en stadsmensen. Marc werd er vaak bij geroepen om een schets te maken van een of ander voorwerp of een bepaalde situatie in het leven van de Runa waarvoor ze geen woorden hadden, zaken die Supaari kon verduidelijken nadat hij over zijn eerste verbazing over Marcs tekeningen heen was. Toen die hindernis eenmaal was genomen, lieten Jimmy en George hem op de palmtops beelden zien. Supaari werd soms getroffen door parallellen, of hij beschreef verschillen. 'Hier wordt dat op een soortgelijke manier gedaan,' zei hij dan. Of: 'Wij hebben niets wat op dat voorwerp lijkt.' Of: 'Als dat gebeurt, handelen we zo.' Toen Anne van mening was dat Supaari het aankon, maakte George een VR-koptelefoon op maat en begon hem de virtuele beelden van de aarde te laten zien. Dat bleek nog angstaanjagender te zijn dan Anne had verwacht, en hij trok het ding diverse keren los, maar pakte het toch telkens weer op, doodsbang en tegelijkertijd gefascineerd. D.W. ging Supaari geen warm hart toedragen, maar borg de Winchester uiteindelijk wel op. Yarbrough zei weinig tijdens de sessies met de Jana'ata, maar kwam vaak met suggesties over vragen die de volgende dag gesteld konden worden wanneer Supaari zich bij de tweede zonsondergang breeduit geeuwend had teruggetrokken. Zij waren met z'n zevenen en Supaari was alleen, dus hielden ze zich in omdat ze hun gesprekken niet op ondervragingen wilden laten lijken. Hij was uiteindelijk nog steeds aan het verwerken dat ze bestonden, dat hun planeet kon bestaan, dat ze een onbegrijpelijke afstand hadden afgelegd door een voortstuwing die hij absoluut niet kon begrijpen, alleen om meer te weten te komen over hem en zijn planeet. Zo'n idee was nooit bij hem opgekomen. Dat de Jana'ata op Rakhat het dominante soort was, leek waarschijnlijk vanaf het begin van hun relatie met Supaari. Ze waren gewend aan vleeseters die boven aan de voedselketen stonden en ze waren er ook aan gewend dat een moordzuchtig soort de leiding op een planeet in handen had. In alle eerlijkheid moesten ze toegeven dat de Runa vaag teleurstellend waren. De statigheid, bedaardheid en evenwichtigheid van hun leven gaf de mensen bijna het gevoel verdoofd te zijn: het voortdurende eten, het voortdurende praten en het voortdurende aanraken eisten veel van hun energie. 'Ze zijn heel lief,' zei Anne op een avond. 'Ze zijn heel saai,' antwoordde George. In de privacy van hun tent had Anne toegegeven dat ze tijdens de eindeloze discussies van de Runa vaak in de verleiding kwam om te schreeuwen: 'O, verdomme, wie kan dat nu een moer schelen! Ga aan de slag!' Dus waren ze, ondanks de onheilspellende manier waarop ze Supaari hadden leren kennen, blij te maken te hebben met iemand die zelfstandig een beslissing kon nemen, ook als die om het afhakken van iemands hoofd ging. Ze waren blij op Rakhat iemand te hebben getroffen die vlug van begrip was, grappen begreep en ze zelf ook maakte, en implicaties doorhad. Hij bewoog zich sneller dan een Runao en deed op een dag veel meer dingen zonder er zo'n verdomde show van te maken. Het niveau van zijn energie kwam dichter bij het hunne in de buurt. In feite kon hij hen zelfs uitputten. Maar dan ging hij bij de tweede zonsondergang plat en sliep vijftien uur als een reusachtige vleesetende baby. Dat de relatie tussen de Jana'ata en de Runa asymmetrisch was, kwam vast te staan toen de VaKashani-Runa een paar dagen na Supaari's komst naar hun dorp terugkeerden met immense, met pik gevulde manden. De Jana'ata werd met veel eerbied bejegend. Hij leek wel een mafia-don of een middeleeuwse baron, ontving Runa-gezinnen, legde een hand op het hoofd van hun kinderen. Maar er was ook sprake van affectie. Zijn heerschappij, als dat het juiste woord was, was welwillend. Hij luisterde aandachtig en geduldig naar allen die naar hem toe kwamen, regelde geschillen met oplossingen die iedereen eerlijk vond, bracht de betrokkenen tot een conclusie die logisch leek. De VaKashani waren niet bang van hem. De vreemdelingen konden op geen enkele manier weten hoe misleidend dat alles was, hoe ongebruikelijk Supaari was. Als selfmade man was hij niet zwijgzaam over zijn vroegere leven en zijn huidige status, en omdat alle nog in leven zijnde mensen van de groep die tot de jezuïeten behoorden, afkomstig waren uit aardse culturen die zulke lui waarderen en neerkijken op overgeërfde privileges, waren ze bereid hem in dat ietwat heldhaftige licht te bezien: een jongen met lef die goed had geboerd. Alan Pace had misschien beter kunnen omgaan met de klasseaspecten van de maatschappij op Rakhat, omdat er in Engeland nog sporen waren blijven bestaan van een cultuur die een goede afkomst serieus neemt. Alan had misschien begrepen hoe marginaal Supaari in feite was, hoe weinig toegang hij had tot de echte bronnen van macht en invloed en hoe hij ernaar verlangde daar wel bij te kunnen komen. Maar Alan was dood. Toen het tegen het eind van Partan tijd was om de Jana'ata na die eerste buitengewone weken uit te zwaaien, vergezelde de voltallige bevolking van Kashan, inheems zowel als buitenlands, Supaari naar de kade, of stond hem op de terrassen een vaarwel toe te roepen, bloemen op het water te gooien en lange, welriekende linten in de wind te laten wapperen. 'Sipaj, Supaari,' zei Anne zacht toen hij voorbereidingen trof om weg te varen temidden van de druk sprekende, steeds verder oprukkende Runa om hen heen. 'Mag iemand je laten zien hoe onze mensen afscheid nemen van degenen op wie we gesteld zijn?' Hij voelde zich ontroerd omdat ze dat wenste te doen. 'Zonder aarzeling, Ha'an,' zei hij met de lage en ietwat donderende stem die ze nu zo goed kende. Anne gaf hem een teken dat hij zijn hoofd dichter naar haar toe moest brengen en hij bukte zich diep, niet wetend wat hij moest verwachten. Ze ging op haar tenen staan en sloeg haar armen om zijn hals. Hij voelde haar even iets meer druk uitoefenen voordat ze hem weer losliet. Toen zag hij dat haar blauwe ogen, die een bijna normale kleur hadden, glinsterden. 'Iemand hoopt dat je hier spoedig en veilig zult terugkeren, Supaari,' zei ze. 'Iemands hart zal blij zijn weer bij jou te zijn, Ha'an.' Supaari merkte tot zijn verbazing dat hij aarzelde van haar weg te gaan. Hij klauterde de cockpit van de snelle boot in en keek op naar de anderen van haar soort, ieder anders, ieder een afzonderlijke en eigenaardige puzzel. Opeens had Supaari de behoefte de anderen een genoegen te doen, omdat Ha'an dat wenste, en nam daardoor uiteindelijk een beslissing waar hij moeite mee had. Hij keek om zich heen en zag de Oudere. 'Iemand zal het zo regelen dat u Gayjur kunt bezoeken,' zei hij tegen D.W. 'Er moeten veel dingen worden overwogen, maar iemand zal bedenken hoe dat kan worden gerealiseerd.' 'Tja, lieve kinderen,' zei Anne vrolijk terwijl ze het trieste gevoel over het vertrek van Supaari van zich af zette toen zijn boot door de noordelijke bocht van de rivier uit haar gezichtsveld was verdwenen en de Runa terugliepen naar hun appartementen, 'het wordt tijd dat we eens een gesprekje gaan voeren over sex.' 'In dat opzicht laat mijn geheugen me in de steek,' zei Emilio met een pokerface, en Marc schoot in de lach. 'Zullen we daar dan eens een filmpje over draaien?' stelde Jimmy behulpzaam voor. Sofia glimlachte en schudde haar hoofd. Jimmy's hart maakte een sprongetje, maar zakte toen braaf naar zijn vaste plekje terug. 'Over sex?' vroeg George, die Askama suste en naar Anne omkeek. 'Mijn hemel, mens, kun je dan nooit aan iets anders denken?' vroeg D.W. op hoge toon. Anne grinnikte toen ze samen de rots opliepen. 'Wacht maar eens tot jullie te horen krijgen wat Supaari me gisteren heeft verteld!' Het pad werd op dat punt smaller en ze liepen verder in ganzenpas. Askama was tegen George aan het kletsen over een lang, ingewikkeld verhaal dat ze samen hadden verzonnen, tot ze Kinsa en Fayer zag en de kinderen wegliepen om te spelen. 'Schattebouten, het heeft er alle schijn van dat wij gevangen zitten in een web van seksisme, maar dat geldt ook voor onze gastheren- en vrouwen,' zei Anne toen ze bij hun appartement arriveerden. Daar wemelde het van de Runa, maar ze waren nu gewend aan het eindeloze gerebbel en de andere gesprekken vielen Anne nauwelijks op. 'Jimmy, de Runa denken dat jij een dame bent, en de moeder van ons allemaal. Sofia, jij wordt gezien als een onvolwassen man en Emilio als een onvolwassen vrouw. Ze weten niet goed wat ze aan moeten met D.W., Marc en mij, maar ze zijn er vrij zeker van dat George een man is. Is dat niet fijn, schat?' 'Daar ben ik niet zo zeker van,' zei George achterdochtig terwijl hij zich op een kussen liet zakken. 'Hoe komen ze tot de conclusie wie wat is?' 'Dat alles heeft een zekere logica. Emilio, jij blijkt terecht te hebben vermoed dat Askama een meisje is. De kans was fifty-fifty en jij hebt gewonnen. Wel is Chaypas Askama's moeder, en niet Manuzhai. Ja, inderdaad, schatten!' zei Anne toen ze haar allemaal geschokt aankeken. 'Daar zal ik zo meteen op terugkomen. In elk geval zegt Supaari dat de vrouwelijke Runa degenen zijn die alle zaken voor het dorp doen. Nu moet je even goed luisteren, Sofia, want dit is echt te gek. Hun zwangerschappen zijn behoorlijk kort en ze hebben er niet veel last van. Als de baby is geboren, geeft mama het lieve kleintje aan papa en gaat dan direct weer aan de slag.' 'Geen wonder dat ik de verwijzingen naar het geslacht maar niet kon begrijpen,' zei Emilio. 'Dus Askama wordt opgeleid voor de handel en daarom denken ze dat ik ook een vrouw ben. Omdat ik formeel de tolk van onze groep ben. Dat klopt toch?' 'Bingo,' zei Anne. 'En ze denken dat Jimmy onze moeder is, omdat hij als enige groot genoeg is om een volwassen vrouw te lijken. Misschien is dat de reden waarom ze hem altijd vragen voor ons beslissingen te nemen. Ze denken dat hij D.W. alleen naar diens mening vraagt om beleefd te zijn, vermoed ik.' Yarbrough snoof en Anne grinnikte. 'Oké. Nu komt het mooiste. Manuzhai is Chaypas' echtgenoot. Maar hij is niet de biologische vader van Askama. Runa-dames trouwen met heren van wie ze geloven dat ze in maatschappelijk opzicht goede vaders zullen zijn, zoals dat voor Manuzhai opgaat. Maar Supaari zegt dat bedgenoten worden gekozen...' ze schraapte haar keel '... volgens een totaal afzonderlijke reeks criteria.' 'Ze zoeken een goede dekhengst uit,' zei D.W. 'Niet zo grof zijn, schat,' zei Anne. Chaypas en haar gasten besloten naar Aycha te gaan om te eten en opeens liep hun appartement leeg. Toen ze alleen waren, boog Anne zich naar voren en ging op samenzweerderige toon verder. 'Ik moet echter wel toegeven dat die gewoonte een primitieve aantrekkingskracht lijkt te hebben. Theoretisch gesproken, natuurlijk,' voegde ze eraan toe toen George een pruillip trok. 'Waarom zijn ze er alleen vrij zeker van dat ik een man ben?' vroeg George nukkig nu zijn mannelijkheid vanaf twee kanten schuin onder vuur werd genomen. 'Tja schat, los van je viriele, knappe uiterlijk is het die lui ook opgevallen hoe goed je met kinderen kunt omgaan,' zei Anne. 'Maar aan de andere kant vertoon je niet veel belangstelling voor het verzamelen van bloesems, dus breng je hen een beetje in verwarring. Hetzelfde geldt voor Marc, D.W. en ondergetekende. Ze denken dat ik een man zou kunnen zijn omdat ik meestal kook. Misschien ben ik een soort papa? O, Jimmy, het kan zijn dat ze denken dat jij en ik getrouwd zijn. Ze hebben duidelijk geen notie van relatieve leeftijden.' Emilio was steeds meer in gepeins verzonken geraakt en D.W., die hem in de gaten hield, begon te grinniken. Emilio lachte eerst niet mee, maar hij bedacht zich. 'Wat is er zo geestig?' vroeg Anne. 'Ik ben er niet zeker van dat "geestig" het juiste woord is,' zei D.W., die strak naar Emilio bleef kijken en een wenkbrauw vragend optrok. Emilio haalde zijn schouders op. 'Niets. Alleen dat het scheiden van de rol van biologische vader en maatschappelijke vader in mijn familie bruikbaar zou zijn geweest.' 'Dan zou je jonge achterste misschien wat meer gespaard zijn gebleven,' zei D.W. instemmend. Emilio lachte spijtig en streek met zijn handen door zijn haar. Iedereen keek nu duidelijk verbaasd. Hij aarzelde, oude wonden onderzoekend en merkend dat daar een korstje op zat. 'Mijn moeder was een zeer warme en levendige vrouw,' zei hij, zijn woorden zorgvuldig kiezend. 'Haar echtgenoot was een knappe man, lang en sterk. Bruin haar maar met een heel lichte huid, net als mijn moeder.' Hij zweeg even om dat te laten bezinken. Je hoefde geen genetisch expert te zijn om de implicaties uit te werken. 'De echtgenoot van mijn moeder was een aantal jaren de stad uit...' 'Die zat in de gevangenis wegens het in bezit hebben en verkopen van gestolen waar,' vulde D.W. aan. '...en toen hij terugkwam, merkte hij dat hij een tweede zoon van bijna een jaar oud had, die bovendien heel donker was.' Emilio bleef bewegingloos zitten en het was stil in de kamer. 'Ze zijn niet gescheiden. Hij moet heel veel van mijn moeder hebben gehouden.' Die gedachte was nog nooit eerder bij hem opgekomen en hij had er geen idee van wat hij dienaangaand zou moeten voelen. 'Ze was charmant en het was gemakkelijk om van haar te houden, zoals Anne het zou verwoorden.' 'Dus heb jij de schuld namens haar op je genomen,' zei Anne scherpzinnig. Ze haatte de vrouw die dat had laten gebeuren en nam het God in stilte kwalijk dat hij deze zoon aan de verkeerde moeder had gegeven. 'Natuurlijk. Het getuigt van heel slechte smaak als je zo bent geboren.' Emilio keek even naar Anne en wendde toen zijn blik weer af. Het was een vergissing geweest, besefte hij, om hierover te beginnen. Hij had zo hard zijn best gedaan het te begrijpen, maar hoe had een kind het kunnen weten? Hij haalde opnieuw zijn schouders op en leidde het gesprek af van Elena Sandoz. 'De echtgenoot van mijn moeder en ik speelden vaak een spelletje dat "Sla de bastaard tot moes" heette. Ik was een jaar of elf toen de betekenis van die naam me duidelijk werd.' Hij ging rechtop zitten en schudde het haar uit zijn ogen. 'Toen ik veertien was, heb ik de regels van dat spel veranderd,' zei hij, er na al die jaren nog steeds van genietend. D.W, die wist wat er zou komen, grinnikte zijns ondanks. Hij had de willekeurige geweldpleging in La Perla betreurd en hard zijn best gedaan manieren te bedenken waarop jonge jongens als Emilio iets konden regelen zonder iemand aan een mes te rijgen. Het was een moeilijk gevecht geweest in een omgeving waar vaders tegen hun zoons zeiden: 'Als iemand je een loer draait, snij je zijn gezicht aan repen.' Dat advies werd op de eerste schooldag aan achtjarigen gegeven. 'Onze geachte baas was in die tijd een parochiepriester in La Perla,' hoorde hij Emilio de anderen heel geamuseerd vertellen. 'Natuurlijk keurde hij onaangenaamheden tussen gezinsleden niet goed, hoe gespannen de sfeer in huis ook kon zijn. Toch lukte het pater Yarbrough wel de jonge misdienaartjes een zekere wijsheid bij te brengen. Onder andere de grondregel dat bij een substantieel verschil in grootte tussen tegenstanders, de grotere man gemeen vecht, eenvoudigweg door de strijd aan te binden met een veel kleinere opponent...' 'Dus vloer de ellendeling voordat hij een hand naar je heeft kunnen uitsteken,' zei D.W. op een toon die suggereerde dat dat zonneklaar verstandig was. Hij had het joch in de gymnastiekzaal best wat handigheidjes geleerd. Omdat Emilio klein was, was het verrassingselement voor een aantal manoeuvres essentieel. Hij had het joch alleen op een subtiele manier duidelijk moeten maken dat het oké was uit zelfverdediging te vechten als Miguel stomdronken thuiskwam, maar dat het niet noodzakelijk was het op te nemen tegen een heel regiment tergende kinderen uit de buurt. '... en terwijl het een zekere primitieve voldoening schenkt een zak te vloeren,' zei Emilio met sereen respect voor zijn mentor, 'moet dat niet worden gedaan zonder zelfbeheersing en tolerantie.' 'Ik had me al vaag afgevraagd hoe je had geleerd te doen wat je met Supaari hebt gedaan,' zei Jimmy. 'Dat was nogal verbazingwekkend.' Het gesprek kwam op verhalen over een priester die Jimmy in het zuidelijke deel van Boston had gekend en die tijdens de Olympische Spelen had gebokst, en toen begon D.W. over een paar sergeanten die hij bij de mariniers had meegemaakt. Anne en Sofia gingen de lunch klaarmaken en luisterden hoofdschuddend naar verhalen over bepaalde illegale maar opmerkelijk effectieve ijshockeytechnieken die in de regio Québec beschikbaar waren voor alerte keepers. Daarna kwam het gesprek echter weer terug op de 'Jana'ata-handdruk' waarmee Supaari's aanval op Sandoz nu door hen werd aangeduid. Toen het vervolgens weer de kant van Emilio's jeugd op draaide, ging hij staan. 'Je weet maar nooit wanneer een oude vaardigheid handig van pas kan komen,' zei hij lichtelijk gespannen terwijl hij naar het terras liep om aan te geven dat hij het er verder niet over wilde hebben. Maar toen bleef hij opeens weer staan, lachte en voegde er vroom aan toe: 'De wegen van de Heer zijn ondoorgrondelijk.' Het was onmogelijk vast te stellen of hij het serieus meende, of een grapje maakte. De tocht stroomafwaarts vanuit Kashan leek voor Supaari sneller te gaan dan de heenreis vanuit Gayjur. De eerste dag liet hij zijn geest domweg leeg worden terwijl zijn aandacht werd opgeëist door de draaikolken en het drijfhout, de zandbanken en de grote stenen. Maar de tweede dag op de rivier had hij tijd om na te denken en zich over dingen te verbazen. Hij was overspoeld met nieuwe feiten, ideeën en mogelijkheden, maar hij had kansen altijd snel ingezien en was bereid vriendschap te sluiten als hij daartoe in staat werd gesteld. De vreemdelingen verschilden net als de Runa soms schrikbarend veel van zijn ras en ze waren vaak onbegrijpelijk, maar hij vond Ha'an heel erg aardig. Ze had een levendige geest en kon iemand op alle mogelijke manieren uitdagen. De anderen waren hem minder duidelijk. Ze waren in feite niet meer geweest dan aanhangsels tijdens zijn sessies met Ha'an, vertalend, tekenend, zorgend voor eten en drinken met bizarre en irriterende tussenpozen. En om eerlijk te zijn roken ze bijna allemaal hetzelfde. Hij zou de gehuurde snelle boot meteen kopen als hij terug was, besloot Supaari, die een grote kivnest in de rivier dicht bij hem zag breken. De prijs die hij ervoor zou moeten betalen deed er inmiddels niet meer toe. Hij had de buitenlandse goederen bekeken en wist hoeveel handel hij ermee kon drijven. Ongekende rijkdom was gegarandeerd. Deze reis alleen al had een fortuin opgeleverd aan exotische goederen. Hij had zijn bedrijf aan de vreemdelingen uitgelegd en ze hadden hem met genoegen veel pakjes aromastoffen aangeboden, waarvan de namen even schitterend waren als hun geuren. Kruidnagel, vanille, gist, salie, komijn, wierook. Stokjes bruine kaneel, witte cilinders die kaarsen van bijenwas werden genoemd en konden worden aangestoken, waarna ze een welriekend licht uitstraalden dat Supaari betoverend vond. En ze hadden hem een paar 'landschappen' gegeven die een van de vreemdelingen op papier maakte. Mooie dingen, werkelijk opmerkelijk. Supaari hoopte dat de Reshtar die landschappen niet zou aannemen, want hij wilde ze zelf wel houden. Het was duidelijk dat de vreemdelingen geen idee hadden van de waarde van hun goederen, maar Supaari VaGayjur was een eerlijk man en had de tolk er een fatsoenlijke prijs voor geboden, wat ongeveer een twaalfde was van wat Kitheri hem ervoor zou geven, maar desalniettemin een substantieel bedrag. Daarop was heel wat gênante verwarring gevolgd. Ha'an had geprobeerd vol te houden dat de goederen geschenken waren: een rampzalig idee omdat hij ze dan niet zou kunnen verkopen. De kleine, donkere tolk en zijn zuster met de grote manen hadden het uiteindelijk begrepen, maar toen had... hoe heette hij ook alweer? Suhn? Suhndos? Toen had die geprobeerd de pakjes rechtstreeks aan Supaari te overhandigen! Wat voor ouders hadden die mensen? Als Askama de handen van haar tegenhanger niet naar Chaypas had geleid voor de overdracht, zouden de VaKashani er helemaal niets wijzer van zijn geworden. Schokkende manieren, hoewel de tolk fatsoenlijk het boetekleed had aangetrokken toen hij inzag welke vergissing hij had begaan. Omdat de VaKashani als gastheren en -vrouwen optraden voor de buitenlandse delegatie en dus recht hadden op een deel van de winst van Supaari, zou het dorp bijna een jaar dichter in de buurt komen van voortplantingsrechten. Supaari was blij voor hen, maar ook een tikkeltje jaloers. Als het leven voor een derde zoon van de Jana'ata even gemakkelijk en eerlijk was als voor een Runa-corporatie, zou zijn eigen probleem zijn opgelost. Dan zou hij eenvoudig voortplantingsrechten kunnen kopen en van start kunnen gaan nadat hij de regering had getoond dat hij gehoorzaam was en aan zijn belastingplicht voldeed. Maar het leven van een Jana'ata was nooit eenvoudig en zelden recht door zee. Diep in de ziel van de Jana'ata was een vrijwel niet aan het wankelen te brengen overtuiging dat alles onder controle moest worden gehouden, alles goed moest worden doordacht en dingen op de juiste manier dienden te worden gedaan, dat er weinig plaats voor vergissingen in het leven was. Traditie betekende veiligheid, verandering gevaar. Zelfs Supaari voelde dat, hoewel hij het instinct vaak en tot zijn financiële voordeel tartte. De verhalenvertellers beweerden dat de eerste vijf Jana'ata-jagers en de eerste vijf Runa-kudden door Ingwy op een eiland waren geschapen, waar het evenwicht gemakkelijk verloren kon gaan en vernietiging de prijs van een slecht bestuur was. Vijf keer hadden de jagers en hun maten zich vergist door dingen aan het toeval over te laten, te doden zonder erbij na te denken en hun eigen aantal vrijuit te laten groeien. Toen was alles verloren. Bij de zesde poging had Tikat Vader van Ons Allen geleerd de Runa te fokken. Sa'arhi Onze Moeder werd zijn echtgenote en ze werden naar het vasteland gebracht, waar ze de leiding in handen kregen. Er waren andere verhalen over Pa'au en Tiha'ai en de eerste broers en ga zo maar door. Wie kon het zeggen? Misschien school er iets van waarheid in dat alles, maar Supaari was sceptisch. De Ingwy-cyclus was een te geschikte verklaring voor duogenituur, iets waarmee de als eerste en tweede geborenen hun greep op de wereld maar al te gemakkelijk konden verklaren. Het deed er niet toe. Of de legenden aan oude zaden van waarheid waren ontsproten of door de heersers uit eigenbelang domweg in hun geheel waren verzonnen... de dingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn, dacht Supaari. Hij was een derde zoon. Hoe zou hij de Reshtar van Galatna ervan kunnen overtuigen dat Supaari VaGayjur het Stichterschap waardig was? Het was een delicate aangelegenheid die subtiliteit en gewiekstheid vereiste, want reshtari waren zelden genegen anderen precies het recht te geven dat henzelf was onthouden. Op de een of andere manier moest Hlavin Kitheri gaan beseffen dat het in zijn eigen belang was dat privilege toe te kennen. Een leuke puzzel voor Supaari VaGayjur. Hij liet het probleem rusten, want een achtervolging kan een prooi verdrijven. Het was beter op zijn gemak door te gaan, lettend op een kans, zonder energie te verspillen met krankzinnige sprintjes en onwaardige jachtpartijen. Als je geduldig was, wist hij, kwam iets altijd binnen je bereik. Na het eerste bezoek van Supaari begon het gezelschap van de jezuïeten aan een routinematig leventje dat hun tweede volledige jaar op Rakhat even productief en voldoening gevend maakte als ze hadden kunnen hopen. Ze kregen twee eigen appartementen, dankzij Supaari die dat had geregeld nadat Anne had toegegeven dat ze het vermoeiend vonden voortdurend Runa om zich heen te hebben. Ze had hem onder vier ogen ook verteld dat D.W. zich niet goed voelde en soms problemen had met de afstand naar de rivier. Supaari had er geen idee van wat de ziekte van de Oudere was, of hoe die kon worden genezen, maar hij was wel zo attent te zorgen voor leefruimte lager in de rots dan het huis van Manuzhai. Sofia woonde bij Anne en George. Het appartement ernaast werd een slaapzaal voor de ongetrouwde mannen en een werkkamer voor iedereen. Annes appartement werd hun thuis. Deze keurig geordende indeling was, zo merkten ze, ontzettend veel beter dan de eindeloze ad hoc-regelingen die ze dag na dag hadden getroffen toen ze nog bij Manuzhai en Chaypas woonden. Ze wisten nu van Supaari dat ze door de VaKashani niet alleen werden getolereerd, maar bij hen echt welkom waren. Ze hadden hun plaats gevonden binnen de economische structuur van de leefgemeenschap door Supaari goederen te geven waar het dorp baat bij had en daardoor hadden ze zelf het idee dat ze assertiever konden zijn ten aanzien van het verzoeken om kleine aanpassingen, zoals grenzen aan logeerpartijen en perioden van privacy overdag. Ze gingen nog steeds dikwijls op bezoek en kregen vaak gasten die bleven logeren, met name Manuzhai en de alomaanwezige Askama, maar ze hadden nu regelmatig wat privacy. De opluchting was immens. Dat jaar wijdden Sofia en D.W. het merendeel van hun tijd aan het opschrijven van de gesprekken met Supaari, waarbij ze de nadruk legden op de biologie van de Runa, op hun maatschappelijke structuur en economie en de samenwerking tussen de Runa en de Jana'ata. Elke opgeschreven paragraaf riep een honderdtal nieuwe vragen op, maar ze deden het rustig aan en een stroom van artikelen ging terug naar Rome, week na week en maand na maand. Omdat Anne Supaari zo graag mocht, stelde ze voor hem als tweede auteur bij elk artikel te vermelden. Sofia deed dat meteen, omdat Emilio er geen enkel bezwaar tegen had en uiteindelijk ging D.W. het ook doen. Emilio Sandoz, een tevreden spin in een intellectueel web, verzamelde lexiconeenheden, woordvelden, prosodie en idioom, semantiek en dieptestructuren. Hij beantwoordde vragen, vertaalde en hielp ieder van hen bij zijn of haar onderzoek terwijl hij met Sofia samenwerkte aan een instructieprogramma voor het Ruanja, en met Askama en Manuzhai aan een Ruanja-woordenboek. Een paar dagen na hun aankomst was Marc begonnen met het tekenen en schilderen van de Runa en hun leven, en hij bleef dat door de seizoenen heen doen. Tot Emilio's grote genoegen gebruikten de Runa de ruimtelijke verbuigingsklasse wanneer ze refereerden aan Marcs tekeningen. Wanneer de vrouwen nu weggingen om handel te drijven, lieten ze door Marc of diens leerlingen een portret schilderen, zodat ze ook bij hun familie konden zijn als ze op reis waren, legde Chaypas uit. Afwezige moeders waren weg maar niet onzichtbaar. George en Jimmy installeerden een geïmproviseerd rioleringssysteem en zorgden voor een katrol waarmee dingen langs de rots naar boven en naar beneden konden worden gehaald. De Runa voegden al snel soortgelijke faciliteiten aan de andere appartementen toe. Verder was er Georges steeds ingewikkelder wordende glijbanencomplex bij de rivier waar de kinderen dol op waren en waaraan iedereen zo nu en dan zijn steentje bijdroeg. De Runa namen alles zoals het was. Niets leek die lui ooit te verrassen en het begon erop te lijken dat ze nergens door te verbazen waren. Maar tegen het eind van Supaari's eerste bezoek had Marc de koopman gevraagd of hij op de hoogte was van bezwaren die zouden kunnen worden geopperd als zij een eigen tuin aanlegden. Het Ruanja, had Emilio ontdekt, kende geen woord voor planten die in een kunstmatig ecosysteem worden gekweekt, dus hadden ze Supaari afbeeldingen van tuinen laten zien. Supaari, die wel wist wat tuinen waren, bracht het onderwerp ter sprake bij de ouderen van Kashan en verkreeg voor Marc toestemming om aan de slag te gaan. Dus begonnen Marc Robichaux, George Edwards en Jimmy Quinn om geen enkele goede reden die de VaKashani konden bedenken, te graven in een stuk grond waar geen bruikbare wortels groeiden. Ze gebruikten immense lepels om grote brokken aarde op te tillen en legden die dan domweg weer terug op hun oude plaats, maar dan wel omgekeerd. De Runa waren volslagen verbijsterd. Dat deze mysterieuze activiteit voor de vreemdelingen hard werken betekende, maakte het allemaal nog geestiger. George hield af en toe op om zijn voorhoofd af te vegen en dan schudden de Runa van het lachen. Marc ging soms even zitten om op adem te komen en dan snakten de Runa naar adem van de pret. Jimmy werkte hardnekkig door, met glinsterende zweetdruppels bij de punten van zijn kroezende rode haar, en dan merkten toekijkende Runa behulpzaam op: 'Ah, zo is de aarde veel beter. Grote verbetering!' Waarna ze piepten van de lach. De Runa wisten wat sarcasme was. Al spoedig kwamen Runa uit andere dorpen naar de tuiniers kijken terwijl hun kinderen op de glijbaan bij de rivier speelden en George begon met terugwerkende kracht medelijden te krijgen met de Amish in Ohio, die tegen hun zin een toeristische attractie waren en zich gestaar en wijzende vingers moesten laten welgevallen. Maar de aanvankelijke hilariteit verdween toen de tuin vorm begon te krijgen en de Runa het geometrische plan ontdekten dat aan het onverklaarbare werk van de vreemdelingen ten grondslag lag. De tuin was een serieus wetenschappelijk experiment en er zouden zorgvuldige verslagen worden bijgehouden van ontkieming en oogst, maar alles wat Marc Robichaux deed was mooi en hij legde de tuin aan als een reeks elkaar rakende, ruitvormige en ronde bedden, omzoomd met kruiden. George en Jimmy maakten latwerkconstructies en gebruikten aangepaste terrasparasols van de Runa om de sla en erwten in de schaduw te zetten en de neerstromende regen te weren. De nu geïntrigeerde Manuzhai werkte daaraan mee en het resultaat was mooi. Het 'droge' seizoen op Rakhat bleek redelijk geschikt te zijn om aardse planten te kweken. Naarmate het seizoen verstreek, werd duidelijk dat de rijen en heuvels groenten zorgvuldig waren gepland. Snijbieten met felrode stengels staken uit boven bedden smaragdgroene spinazie. Courgettes, koren en aardappelen, tomaten en kolen en radijs, komkommers en worteltjes, rode bieten en purperen rapen waren allemaal geïncorporeerd in weelderige perken, met daar tussenin eetbare bloemen: viooltjes en zonnebloemen, goudsbloemen en Oost-Indische kers. Het zag er schitterend uit. Supaari kwam eens in de zoveel tijd terug naar Kashan en bewonderde tijdens zijn derde bezoek plichtsgetrouw het bloeiende geheel. 'Wij Jana'ata hebben ook zulke tuinen. Ze ruiken alleen anders dan bij jullie,' zei hij tactvol, want een paar van de buitenlandse geuren waren voor hem hoogst onaangenaam. 'Maar dit is mooier om te zien.' Hij toonde er daarna geen belangstelling meer voor en zag het als een onschadelijke excentriciteit. Ze merkten dat Supaari vanuit de stad zijn eigen eten meenam en dat opat in de hut van zijn boot. Soms nam hij vanuit de stad ook Runa mee, geheugenspecialisten die een soort levende handboeken leken, en enkele meer technische vragen van de vreemdelingen konden beantwoorden. Er was ook schriftelijk materiaal, geschreven in het K'San en daardoor volstrekt onbegrijpelijk, met uitzondering van de bijbehorende illustraties. George en Jimmy waren met name geïnteresseerd in de radio en ze wilden weten hoe kracht werd opgewekt, hoe signalen werden geproduceerd, wat voor ontvangers ze hadden en ga zo maar door. Dat vond Supaari begrijpelijk, omdat hij vaag wist dat de vreemdelingen naar Rakhat waren gekomen omdat ze op de een of andere manier de Galatna-concerten hadden gehoord, maar hij was niet in staat hun veel informatie te verstrekken. Hij kende de radio alleen als luisteraar en zijn onwetendheid was frustrerend voor de technofielen. 'Hij is een koopman, geen ingenieur,' zei Anne tot Supaari's verdediging. 'Bovendien is Leonardo da Vinci waarschijnlijk de laatste mens geweest die alle door hem gebruikte technologie echt begreep.' En ze nodigde een knorrige George uit Supaari uit te leggen hoe aspirine werkte. In elk geval was Supaari wel in staat te verklaren waarom de Runa een hekel hadden aan muziek. 'Wij Jana'ata gebruiken liederen om activiteiten te organiseren,' zei hij tegen Anne en Emilio terwijl ze buiten in een hampiy op kussens zaten en zich geen zorgen hoefden te maken over de motregen. 'Het is iets dat alleen wij doen. De Runa vinden het angstaanjagend.' 'De liederen of de activiteiten die daardoor worden georganiseerd?' vroeg Anne. 'Beide, denkt iemand. En wij hebben ook bar'ardali basnu charpi, waarvoor in het Ruanja geen woorden bestaan. Er zijn twee groepen, eentje hier en eentje hier.' Hij maakte met een gebaar duidelijk dat de twee groepen tegenover elkaar dienden te staan. 'Ze zingen. Eerst de ene groep en dan de andere. Daarna wordt er een oordeel geveld en een prijs uitgereikt. De Runa vinden dergelijke dingen niet prettig.' 'Zangwedstrijden!' riep Anne uit. 'Emilio, wat denk je daarvan? Kun jij daar iets zinnigs van maken? Het klinkt als wedstrijdzingen. Vroeger werden dergelijke evenementen in Wales georganiseerd. Schitterende koren.' 'Hmmm. Ik denk dat de Runa dergelijke wedstrijden mijden, want er zal dan altijd sprake zijn van porai omdat iedereen wil winnen.' Emilio stapte over op de taal van de Runa. 'Iemand denkt dat de harten van de Runa misschien porai worden als de ene groep wordt beloond en de andere niet,' waagde hij het op te merken en hij legde die logica aan Supaari uit om het model te testen. 'Ja, Ha'an,' zei de Jana'ata, in de veronderstelling dat Emilio alleen als tolk fungeerde. Steunend op een elleboog ging hij op zijn gemak achteroverzitten en voegde er op een in Annes oren droge toon aan toe: 'Wij Jana'ata hebben dergelijke harten niet.' Maar Supaari nam geen andere Jana'ata mee en zocht uitvluchten toen George en Jimmy hun verzoek herhaalden om de stad te bezoeken en soortgenoten van hem te ontmoeten. 'De Jana'ata spreken alleen K'San,' zei hij toen hem dringend naar een reden werd gevraagd. Het was ongebruikelijk, gaf hij te verstaan, dat hij het Ruanja had leren spreken. Gewoonlijk werd van de Runa geëist dat ze Jana'ata-talen leerden. Het was een slap excuus en ze aanvaardden het als een beleefd verzinsel. D.W. meende dat Supaari hun bestaan waarschijnlijk geheimhield om zijn handelsmonopolie niet te verliezen. Het gezelschap van de jezuïeten was vertrouwd met het kapitalisme en misgunde de koopman zijn hoekje op de koffie- en kruidenmarkt niet. Hoewel Yarbrough dolgraag contact wilde leggen met iemand die het voor het zeggen had, probeerden ze toch geduldig te zijn. Cunctando regitur mundis, nietwaar? In de tussentijd ging Emilio zich intensiever bezighouden met het K'San. Uiteindelijk kwam er een dag, anderhalf Rakhati-jaar na hun aankomst in Kashan, waarop Supaari hun vertelde dat hij een manier had gevonden waarop ze de stad Gayjur konden bezoeken. Het zou enige tijd kosten, want er moest nog veel worden geregeld, en ze zouden moeten wachten tot na de volgende regentijd. In die tijd zou hij niet de rivier op kunnen varen om hen te bezoeken, maar hij zou terugkeren aan het begin van Partan en hen dan meenemen naar de stad. Zijn plan hing op de een of andere manier af van hun vermogen in rood licht te zien, maar hij maakte niet duidelijk waarom dat zo was. In elk geval waren ze behoorlijk tevreden met de huidige situatie. Ze waren allemaal productief bezig. Supaari was in veel opzichten geweldig behulpzaam geweest en ze wilden hem niet tegen zich in het harnas jagen. 'Stap voor stap,' zei Emilio vaak. 'Het is zoals het zijn moet,' voegde Marc er dan aan toe. In die tijd was de gezondheid van eenieder door de bank genomen goed. Virusinfecties deden zich niet voor, omdat hier geen ziektebron was die voor hen kwaad kon. Jimmy brak een vinger. Marc werd ernstig gebeten door iets wat hij had gevonden toen hij een paar stenen had opgetild. Het dier was ontsnapt, dus wisten ze niet wat het was geweest. Robichaux herstelde echter. George bevestigde Manuzhai's angst door op een avond van een pad te vallen, maar raakte daarbij niet ernstig gewond. Verder was er zoals te doen gebruikelijk sprake van snijwonden, blauwe plekken, blaren en verrekte spieren. Sofia had een tijd erg veel last van hoofdpijn toen ze probeerde minder koffie te drinken omdat de VaKashani nu van ergernis op hun benen stonden te wiegen wanneer de vreemdelingen dat spul opdronken in plaats van het te verkopen. Na een maand pijnstillers te hebben verstrekt, stelde Anne voor dat Sofia koffie zou drinken als er niemand in de buurt was. Die oplossing werd door Sofia opgelucht aanvaard. Door de bank genomen had de arts Anne Edwards een keurig praktijkje, met als enige probleem haar wanhoop ten aanzien van een van haar patiënten. De vitaliteit en geestkracht van D.W. Yarbrough bleven sterk, maar zijn lichaam begon hem in de steek te laten en voor zover Anne dat kon bepalen kon ze daar in deze wereld op geen enkele manier iets aan doen. Toen ze er later nog eens over nadachten, was het voorspelbaar geweest dat de Runa zouden gaan tuinieren. Zodra ze begrepen wat die belachelijke arbeid had opgeleverd en hadden gezien hoe mooi een tuin kon zijn, zodra ze wisten dat gewassen dicht bij huis konden worden gekweekt, gingen ze met het voor hen typerende enthousiasme creatief aan de slag. Vanuit Kashan breidde de praktijk zich via de rivieren uit naar andere dorpen en langs de kust in de richting van Gayjur. Anne, die bezoekende Runa vragen stelde en satellietgegevens gebruikte, volgde het proces, zei dat het een standaardvoorbeeld van verspreiding was en schreef alles op. Marc en George vergezelden de eerste tuiniers van de Runa op tochten naar de pik- en k'jip-velden. Er werden zaden verzameld, stekjes gepakt, meegenomen en weer in de grond gestopt. Sommige gewassen sloegen niet aan, maar andere wel. Er werden nieuwe planten aan toegevoegd. De vreemdelingen leverden met genoegen aardappelen, waar de Runa dol op waren, en deelden bieten en zelfs popcorn met hen, wat een groot succes bleek te zijn, als middel van vermaak en ook als eten. Toen Sofia zich afvroeg of dit delen van zaden en gewassen die ze van de aarde hadden meegenomen geen ecologische ramp tot gevolg kon hebben, zei Marc: 'Alle soorten die ik heb meegenomen, planten zich spontaan slechts heel moeizaam voort. Als zij of wij de tuinen niet langer verzorgen, zullen deze planten binnen een jaar dood zijn.' Omdat de VaKashani nu niet langer de eindeloze tochten hoefden te ondernemen van hun huis naar de in de vrije natuur groeiende voedselbronnen, en hun dieet werd aangevuld met de producten die de tuinen opleverden, werden zij en hun buren zichtbaar dikker. Het vetgehalte in hun lichaam ging omhoog. Er werden zoveel hormonen aangemaakt dat dat paardrift tot gevolg had en het leven in Kashan en de omliggende dorpen werd een stuk interessanter. Zelfs als Supaari Anne geen hint had gegeven over de grote lijnen in de seksualiteit van de Runa, zou ze daar zelf wel achter zijn gekomen door ze dat jaar alleen maar te observeren. In het leven van de Runa bestond echte privacy niet. Ze ontdekte ook dat de Runa heel nieuwsgierig waren naar het antwoord op de vraag waar die kleine vreemdelingen vandaan kwamen. 'De aarde' was niet het antwoord waar ze belangstelling voor hadden. Omdat sex, zwangerschappen en nieuwe gezinnen opeens de algemene belangstelling genoten, legde Anne bepaalde aspecten van het menselijke gedrag en de menselijke fysiologie en anatomie uit. Dat leidde al snel tot een nieuwe accuratesse bij het Ruanja-gebruik van persoonlijke voornaamwoorden voor de vreemdelingen. En hoewel ogen met een enkele iris liefhebbend werden afgewend en menselijk commentaar omzichtig werd gegeven binnen de seksueel geladen sfeer in Kashan, kon de hofmakerij van Jimmy Quinn en Sofia Mendes op geen enkele manier onopgemerkt blijven. De VaKashani vonden het prachtig. Dat lieten ze blijken door lawaaiig en zinnelijk te zijn, door dubbelzinnige opmerkingen te maken die vaak niet uitsluitend suggestief waren maar regelrecht direct. Jimmy en Sofia vatten het even vriendelijk op als het was bedoeld. Verlegenheid was geen luxe die hun werd gegund. En om eerlijk te zijn was er slechts een persoon in wiens gezelschap ze zich verlegen voelden toen hun vriendschap zich verdiepte en er eindelijk liefde tussen hen mocht opbloeien. Ze hadden het er gedrieën nooit over. Als ze dat wel deden, zouden waarheden die ze insubstantieel hadden gehouden vaste vormen aannemen, iets waarvoor ze allemaal een zekere prijs hadden moeten betalen. Emilio maakte geen al dan niet schuine grapjes met hen zoals hij dat met een ander stel misschien zou hebben gedaan. Maar af en toe, wanneer ze samen na een wandeling naar huis terugkeerden, of opkeken en hem aan de andere kant van de kamer zagen zitten, wisten ze dat hij naar hen had gekeken en zagen ze in het bewegingloze gezicht en de rustige blik in zijn ogen een zegening. Toen Jimmy eindelijk met zijn huwelijksaanzoek kwam, ruim twee maanden nadat Sofia daar klaar voor was, klonk dat op de voor hem typerende manier komisch en reageerde zij al even typerend beslist. 'Sofia,' zei hij, 'ik ben me er pijnlijk van bewust dat ik praktisch gezien de laatste man op aarde ben...' 'Ja,' zei ze. En dus werden James Connor Quinn en Sofia Rachel Mendes op de vijfde Stan'ja, ongeveer 26 november 2041, in het dorp Kashan in de zuidelijke provincie Inbrokar, op de lavendelkleurige, blauwe en groene planeet van Rakhat in de echt verbonden onder het traditionele baldakijn met open zijkanten voor joodse huwelijken, bij de hoeken versierd met linten: geel en violet, groen en blauwgroen, kornoeljegeel en lila, die een beetje roken als gardenia's of lelies. De bruid droeg een eenvoudige jurk die Anne had gemaakt van een zijden Runa-stof die Supaari had geleverd. Manuzhai had de krans van bloemen en linten gemaakt die Sofia om haar hoofd droeg, met lange linten in veel kleuren die in de kroon waren geweven en overal om haar heen tot op de grond vielen. D.W., nu niet veel zwaarder dan Sofia en heel breekbaar, gaf de bruid weg. George was getuige. Anne werd geacht het bruidsmeisje te zijn, maar besloot in plaats daarvan te gaan huilen. Askama was natuurlijk het bloemenmeisje en de VaKashani vonden dat element van het ritueel prachtig, omdat het zo dicht bij hun eigen esthetiek kwam. Marc Robichaux leidde de oecumenische plechtigheid en verwerkte nogal wat mooie Runa-poëzie in de huwelijksmis. Anne wist dat de echtgenoot aan het eind van een joodse plechtigheid een glas kapot moest slaan, maar omdat er geen glas voorhanden was, moest Jimmy maar genoegen nemen met het breken van een parfumflesje van de Runa, zei ze. Toen zei D.W. dat een koffiekop symbolisch de meest juiste keuze zou zijn, gezien het feit dat Sofia zo graag koffie dronk, en dus gebruikten ze een aardewerken kop. Marc eindigde de dienst met de Shehecheyanu, het Hebreeuwse gebed voor het eerste fruit en een nieuw begin. Sofia zette grote ogen op zodra ze de met een Frans accent uitgesproken woorden herkende en zag Marc geconcentreerd naar de lippen van zijn taalmeester kijken. Toen ze zich omdraaide naar Emilio Sandoz, die een eindje verderop stond, glimlachte hij en zo kreeg ze zijn huwelijksgeschenk. Er volgde een feestmaal met veel twijgjes en popcorn. Er werden wedstrijden en races gehouden, die winnaars en verliezers opleverden maar niemand porai maakten omdat er geen prijzen waren. Het was een goedhartig amalgaam van gebruiken en gerechten van de Runa en die van de mensen. Anne, die even druk met het regelen van alles in de weer was geweest als de moeder van een bruid op de aarde, maakte later duidelijk dat Jimmy en Sofia tijdens hun eerste huwelijksnacht onder geen enkele voorwaarde mochten worden gestoord. De VaKashani vonden dat wel mooi en maakten een deur voor het appartement dat aan het kersverse echtpaar was gegeven: een latwerk waaromheen ranken waren gedraaid en dat was versierd met bloemen en linten. Onderweg naar hun huis bedankten Jimmy en Sofia iedereen lachend voor hun zeer behulpzame instructies en waren toen eindelijk samen. De uitingen van algemene vreugde namen in intensiteit af en vermengden zich tegen de derde zonsondergang met geluiden van wat persoonlijker feestjes. Lang voor deze avond hadden ze al intensief met elkaar gesproken. Gedurende de heerlijke dagen voor hun huwelijk, terwijl de anderen allerlei plannen voor het feest maakten, hadden ze uren doorgebracht in het vage, gefilterde licht van een hampiy met allemaal kussens op de grond. Er vielen veel dingen te delen: familielegenden, geestige verhalen, eenvoudige biografische details. Op een middag had Jimmy naast Sofia gelegen, genietend van haar perfectie en zijn mazzel. Hij had nooit aangenomen dat ze als een onschuldig meisje bij hem zou komen en terwijl hij de zuivere lijn van haar profiel met zijn vinger volgde, had hij haar aangekeken met een erotische blik in zijn diepliggende, glimlachende ogen en op een zo lage en intieme toon gevraagd dat er aan zijn bedoeling niet kon worden getwijfeld: 'Wat geeft jou genot, Sofia?' Ze was in tranen uitgebarsten en had gezegd: 'Dat weet ik niet.' Het idee dat iemand zoiets zou kunnen vragen, was nooit bij haar opgekomen. Jimmy had geschrokken de zoute tranen weggekust en gezegd: 'Dan zullen we daar samen achter moeten komen.' De kracht van haar reactie had hem echter verbaasd en hij wist dat er iets achter stak. Daarnaar zoekend had hij haar aandachtig aangekeken. Het was haar bedoeling geweest dat deel van haar verleden achter de oude verdedigingsmuren te laten, maar ook de laatste barrière tussen hen kwam omlaag. Toen Jimmy het hele verhaal had gehoord, dacht hij dat zijn hart zou breken omdat hij zo met haar te doen had. Hij ging echter alleen rechtop zitten en hield haar vast, met zijn lange armen en eindeloos lange benen als een nestje om haar heen, wachtend tot ze weer tot rust was gekomen. Daarna keek hij haar glimlachend in de ogen en vroeg op de droge, academische toon van een astronoom die een theoretische kwestie met een collega bespreekt: 'Hoelang denk je dat ik ermee kan doorgaan elke dag meer van je te houden?' Hij ontwierp een calculus van liefde die de oneindigheid als limiet naderde, en maakte haar zo weer aan het glimlachen. Dus hoefden er geen hindernissen meer te worden genomen en moesten er geen forten meer worden verdedigd op de vijfde Stan'ja, een maand die op Rakhat het begin van de zomer markeert, wanneer de nachten heel kort zijn en vol sterren, voortschietende wolken en manen. Maar die eerste nacht was voor hem lang genoeg om haar te leiden tijdens hun huwelijksdans, zoekend naar het ritme van haar hart. En het maanlicht, dat gefilterd door de bloemen en wijnranken en kleurrijke en welriekende linten heen kwam, was heel geschikt om samen de weg te vinden naar momenten die een lied van een Rakhati-dichter waard waren. Later die zomer, toen het weer regende, bleef zo'n moment flikkerend halt houden bij de grens en begon toen aan de aloude dans van getallen: twee, vier, acht, zestien, tweeëndertig. Er ontstond een nieuw leven, dat ging groeien. Zo werden de vroegere generaties gekoppeld aan de onbekende toekomst. 30 Het dorp Kashan en de stad Gayjur: Jaar drie. 'Wat denk je ervan? Het zal vandaag waarschijnlijk niet meer gaan regenen. Heb je energie genoeg voor een wandeling?' vroeg Anne aan D.W. 'Ik kan niet zeggen dat ik geneigd ben overhaast een dergelijke beslissing te nemen.' D.W. nam een slok van de vleesbouillon die Anne hem had gebracht en leunde toen weer achterover in de hangmatstoel. Zijn blik gleed langs de lange, kronkelende rand van zijn neusbeenderen en hij keek haar peinzend aan. 'Ik dacht dat ik mijn krachten misschien beter kon sparen om later nog wat modder te zien opdrogen.' Ze glimlachte en het deed hem goed dat hij anderen nog steeds aan het glimlachen kon maken. Hij hield de mok een tijdje tussen zijn handen om die warm te maken. Toen begon hij zich zorgen te maken dat hij uit zijn vingers zou glippen, dus zette hij hem neer op het tafeltje dat Sofia en Emilio in deze hampiy eens als bureautje hadden gebruikt. Dit onderkomen was nu van hem en hij was er vrijwel permanent, tenzij er echt sprake van noodweer was. Hij was graag buiten, waar hij de bergen in het zuiden kon zien of naar de horizon in het noordoosten kon kijken, waar de vlakten opgingen in de lucht. Manuzhai of Jimmy droeg hem naar beneden naar het appartement als het ernaar uitzag dat de weersomstandigheden beroerd zouden worden en weer terug naar de hampiy als zo'n bui voorbij was. Zelf kon hij de rots niet meer opkomen. Emilio bleef 's nachts bij hem, zodat hij niet alleen was. D.W. was bang geweest voor iedereen een lastpak te zijn, maar voelde zich beter toen Sofia tegen hem had gezegd: 'Het is je plicht ons jou te laten helpen. Zelfs jouw Jezus wist dat. Zorgen voor de zieken is een gebod. Voor ons is het een mitzvah.' 'Eet die soep op,' zei Anne, zijn overpeinzingen onderbrekend. 'Dat beveel ik je als arts.' 'Eet die soep op! Je klinkt nogal kortaf,' reageerde hij verontwaardigd. Maar hij pakte de kop met zijn magere handen en dwong zichzelf alles op te drinken. Hij trok een gezicht, wat een beetje overbodig was gezien hoe hij eruitzag als hij dat niet deed. 'Alles smaakt als metaal,' zei hij tegen haar. 'Dat weet ik, maar de proteïne doet je goed.' Anne stak een hand uit en kneep even in zijn pols. Ze had alles geprobeerd wat ze kon bedenken. Ze had hem half gedood met bestrijdingsmiddelen tegen parasieten. Ze had hem op een volstrekt aards dieet gezet uit de voorraden in het landingsvaartuig. Ze had het regenwater dat hij dronk gekookt nadat ze het door alle filters had gehaald en met chemicaliën had bewerkt. Ze was opgehouden hem de chemicaliën toe te dienen, denkend dat die het misschien erger maakten. Een keer of twee, drie had ze gedacht dat ellendige ding op de vlucht te hebben gedreven, wat het verdomme dan ook mocht zijn. Hij was weer aangekomen en had wat kleur en energie teruggekregen. Daarna was hij weer weggezakt. Hij was de enige die ziek was. Dus vroegen ze zich natuurlijk alle twee af of hij bij zijn komst hier al iets onder de leden had gehad. Maar iedereen was voor hun vertrek door een fijnmazige medische zeef gehaald en D.W. Yarbrough was eens kerngezond geweest, even sterk als een mager oud renpaard. Misschien was er op een subtiele manier iets misgegaan met zijn fysiologie en hield zijn lichaam iets vast dat normaal werd afgevoerd. Het kon ook zijn dat een of ander enzymenproces naar de verdoemenis was gegaan. 'Zo erg is het niet, Annie,' had hij eens tegen haar gezegd. 'Het merendeel van de tijd ben ik alleen moe.' 'Als je echt van me hield, zou je weer gezond worden, verdomme. Ik haat patiënten die weigeren hun artsen almachtig te laten lijken. Dat is heel onbeleefd.' Hij herkende gepoch wanneer hij dat hoorde. 'Mensen zijn sterfelijk,' had hij tegen haar gezegd. 'Jij en ik weten beiden dat er veel ergere manieren zijn om uit het leven te stappen.' Anne had een andere kant op gekeken, snel knipperend met haar oogleden, maar diep ademgehaald en zichzelf weer onder controle gekregen. Toen ze weer het woord nam, had haar stem vast en toornig geklonken. 'Ik word niet pissig vanwege het feit of de manier waarop, maar wel vanwege de timing.' D.W. kwam met een schok naar het heden terug en vroeg zich af of hij was weggedoezeld. 'Kom mee,' zei hij terwijl hij zich naar de rand van de hangmatstoel wurmde en daar even op uitrustte voordat hij ging staan. 'Laten we een eindje gaan lopen. Ik zal de modder vandaag wegblazen.' 'Oké.' Anne sloeg met haar handen op haar knieën en duwde zich op, haar zorgen van zich af zettend. 'Alles of niets, zeg ik dan maar. Leven voor het moment.' Ze liepen langzaam, zeiden niet veel, gingen langs de rand van het ravijn naar de bergen in het zuiden. D.W. bepaalde het tempo. Anne hield hem nauwlettend in de gaten, wetend dat ze niet te ver moesten gaan, omdat hij ook weer terug moest lopen. Gewoonlijk kon ze erop rekenen dat iemand hem naar huis droeg als hij te vermoeid was geraakt, maar voor het eerst sinds de ramp met het landingsvaartuig waren ze alleen in Kashan. De Runa waren de oogst aan het binnenhalen van een bloem die ze anukar noemden. George, Marc en Jimmy waren eindelijk met Supaari meegegaan om de stad Gayjur te bekijken. Dus was er niemand die kon helpen, met uitzondering van Sofia, die zwanger en misselijk was, en Emilio, die sliep. Hij was het merendeel van de nacht opgebleven bij D.W., die het weer te kwaad had gehad. Tot Annes en D.W.'s eigen verbazing ging het hem goed af. Ze kwamen tot hun oude plekje boven op de rots, vanwaar ze een goed uitzicht hadden op het ravijn en de westelijke hemel. 'Denk je dat je dat oude lijf van me weer overeind kunt hijsen als ik ga zitten?' vroeg D.W. 'Jawel, schat. Als jij je hakken bij wijze van spreken in het zand kunt zetten, krijg ik je wel omhoog.' Ze liet hem haar arm vastpakken en leunde achterover om hem het gaan zitten te vergemakkelijken. Toen ging ze eveneens zitten. Ze zwegen een tijdje terwijl hij weer op adem kwam. 'Als ik er niet meer ben...' begon hij toen. Anne deed haar mond open, maar hij bracht haar met een blik tot zwijgen. 'Als ik er niet meer ben, en ik verwacht dat dat over een dag of drie, vier het geval zal zijn, zal Marc Robichaux de facto overste worden. Ik kan hem niet officieel benoemen, maar het zal bijna negen jaar duren voordat we vanuit Rome over de radio een beslissing dienaangaand kunnen ontvangen.' Hij zweeg en woelde gewoontegetrouw met zijn hand door de aarde, zoekend naar steentjes die er inmiddels niet meer te vinden waren. Dus gaf hij het op en legde zijn handen in zijn schoot. 'Nu moet je even goed naar me luisteren. Marc is een goeie man, maar geen leider. Emilio kan me soms verbaasd doen staan, maar hij leeft vaak in zijn eigen wereldje. Geen van hen is echt goed tijdens een crisissituatie...' 'Ze hebben zich altijd kunnen verlaten op jou of een andere superieur. Misschien zouden ze onder andere omstandigheden wel tegen zo'n situatie opgewassen zijn.' 'Dat heb ik me ook bedacht. Toch maak ik me zorgen. George is een goed staflid, maar ik zie hem eerlijk gezegd niet als iemand die in de praktijk bevelen kan geven. Anne, als jullie geen van allen kunnen terugkeren naar de aarde omdat George geen extra brandstof kan maken, en hier dus verder moeten blijven, zullen jullie een soort structuur nodig hebben om te voorkomen dat jullie gek worden.' Hij zweeg even. 'Ik heb alles in gedachten uitgewerkt. Er moet één persoon zijn die de lakens uitdeelt. Ik ben een voorstander van het geven van adviezen en consensus, maar jullie zullen hier te geïsoleerd leven en te kwetsbaar zijn om geen duidelijke leider te hebben. Dat hoeft echter niet per se een jezuïet te zijn. Oké? Ik zal je nu deelgenoot maken van mijn mening. Jij en Sofia zullen de hersenen van het gezelschap zijn. Ga er niet met mij over in discussie, want daar heb ik de tijd noch de energie voor. De jonge Quinn is een heel stabiel figuur. Ik wil dat je ervoor zorgt dat Jimmy wordt erkend als degene die de beslissingen neemt.' Ze wilde gaan protesteren, maar herinnerde zich de uren na Alans dood en de manier waarop Jimmy was opgetreden toen ze beseften dat ze vastzaten. Ze knikte. 'Ik heb iets dergelijks al tegen Marc en Emilio gezegd. Niet met dezelfde woorden, maar ze begrepen wat ik bedoelde. Het moeilijkst zal zijn Jim ervan te overtuigen dat hij de beste man voor die taak is. Hij zal willen dat jij de leiding overneemt, of Sofia.' Yarbrough zweeg en hief zijn arm met de bedoeling die om Annes schouders te leggen. Dat lukte hem echter niet, dus legde hij zijn hand op de hare. 'Annie, jij hebt te veel gevoel en Sofia denkt te snel voor haar eigen bestwil. Jim is een heel evenwichtig persoon. Jullie moeten hem allemaal laten profiteren van jullie intuïtie, intelligentie en kennis, maar hem de beslissingen laten nemen.' 'Dan wordt Jimmy toch nog de Oudere,' zei ze, proberend het moment iets luchtiger te maken. Maar het was geen luchtig moment, dus voegde ze eraan toe: 'Het is een prima plan, D.W. Ik zal het tijdens de geboorte zo goed mogelijk begeleiden.' D.W. glimlachte en ze voelde dat zijn hand de hare iets steviger omklemde, maar hij keek naar de lucht. Hij was uitgepraat. Hij was van plan geweest haar te vertellen over zijn grootmoeder, die vierennegentig was geworden en dat niet had kunnen aanbevelen. Hij was van plan geweest haar te zeggen dat ze die Supaari in de smiezen moest houden, omdat er iets vreemds aan die man was en zij zich niet door haar gevoelens moest laten verblinden. Hij was van plan geweest haar te zeggen hoe echt gelukkig hij was geweest, zelfs deze laatste maanden. Hij had gedacht dat hij nog een paar dagen te leven had. Maar de dood heeft zijn eigen agenda en logica en verraste hen beiden, met een geringere waarschuwing dan ze hadden verwacht. 'Mijn god,' zei George heel zacht. 'Daar is het.' 'Jezus, Maria en Jozef,' fluisterde Jimmy. 'Het is de moeite van het wachten duidelijk waard geweest.' Marc Robichaux wendde zijn blik van het panorama af en keek naar Supaari VaGayjur, die het snelle bootje sereen door de met boeien gemarkeerde vaargeulen naar de stad manoeuvreerde. 'Sipaj, Supaari. We danken je hiervoor,' zei hij zacht. De kin van de koopman ging iets omhoog. Hij had hun aankomst zorgvuldig gepland door hen even voor de tweede zonsondergang om de landtong heen de Radinabaai in te varen. Gayjur, omringd door drie bergen en met witte stenen en metselwerk van rode klei die in het parelachtige licht glansden, omarmde de maanvormige haven van het zuidoosten tot het noordwesten. De toenemende duisternis onttrok de warwinkel van schepen, kranen, pakhuizen en winkels dicht in de buurt van de kaden aan het oog en hun blik werd omhooggetrokken, naar het Galatnapaleis dat als een juweel in de zeegroene vegetatie van de middelste berg was gezet. Dit was de beste tijd van de dag om de stad te zien, wanneer de lucht kleuren kreeg die Supaari altijd deden denken aan marmer uit Gardhan. Het was ook de veiligste tijd om de vreemdelingen de haven mee in te nemen. Marc glimlachte naar Jimmy en George, die volledig gefascineerd waren door wat ze zagen, en was blij. Bijna zes jaren subjectieve tijd hadden deze twee mannen erover gedroomd de Stad der Liederen te zien, waarvan ze nu wisten dat dat Gayjur was. Telkens wanneer Supaari in Kashan was geweest, hadden ze erop gezinspeeld, bijna geëist en vrijwel gesmeekt daarheen te worden meegenomen. Ze wilden een echte stad zien, hadden ze tegen hem gezegd. Het kostte moeite uit te leggen waarom ze er zo dolgraag naartoe wilden. Er waren geen woorden in het Ruanja voor veel dingen die die twee interesseerden, wat in feite alles was. Ze wilden weten hoe de gebouwen eruitzagen, zien waar het eten vandaan kwam, waar de riolen op uit kwamen, hoe de universiteiten, de regering en de ziekenhuizen draaiend werden gehouden, welke transportmiddelen er waren, hoe elektriciteit werd opgewekt, opgeslagen en gebruikt. Ze wilden spreken met scheikundigen, natuurkundigen, astronomen en wiskundigen. Ze wilden zien hoe de principes van het wiel, de hefboom en het hellend vlak op deze planeet werkten. Alles. Ze wilden alles weten. Marc had minder staan te springen Kashan te verlaten, maar hij verlangde er wel intens naar de architectuur en de kunst te zien, de muziek te horen en de bezienswaardigheden te bekijken. Waren er parken? Musea? Dierentuinen? En Supaari had gezegd dat er ook tuinen waren. Geometrisch aangelegd of zomaar, uit utiliteitsprincipes aangelegd of zuiver decoratief? Waren er kerken, in welke vorm dan ook? Wie gingen erheen? Waren er priesters of priesteressen, monniken, ingewijden? Geloofden ze in magie, in God of goden, in het lot, in het belonen van het goede en het straffen van het kwaad? Hoe werden de mijlpalen van een leven gemarkeerd? Met plechtigheden of een korte, formele handeling? En het eten... was dat beter in de stad? Wat hadden de mensen aan? Waren ze beleefd of brutaal, nauwgezet of nonchalant? Wat was een misdaad? Wat was straf? Wat was deugd en wat was ondeugd? Wat was pret? Alles. Ook Marc wilde alles weten. Nadat Supaari VaGayjur hen een volledig Rakhati-jaar aan het lijntje had gehouden, was hij van mening geweest dat hij alles voldoende in overweging had genomen, alles adequaat had geregeld, en dat de tijd eindelijk rijp was om hen zijn geadopteerde stad te laten bezoeken. Tijdens de drie dagen durende tocht stroomafwaarts vanuit Kashan, varend langs langzame platte schepen en kleine roeibootjes, beantwoordde hij zoveel mogelijk vragen van hen. Ze waren geïnteresseerd in de accu's met zwavel en aluminium die de krachtbron van zijn boot waren, het materiaal waaruit het casco was vervaardigd, de waterafstotende laag die was aangebracht, de instrumenten om te navigeren. Nadat hij hen er eindelijk van had overtuigd dat hij de boot alleen gebruikte en hem niet had gebouwd, begonnen ze te vragen naar de stad zelf. Toen hij er uiteindelijk genoeg van kreeg, had hij gezegd: 'Wacht nu maar even. Jullie zullen zo meteen alles met eigen ogen kunnen bekijken.' Daarna hadden ze onderling gesproken in het H'inglish en waren even nieuwsgierig gebleven. Onderweg hielden ze voor de nacht halt in twee dorpen, de eerste keer net boven de delta van de Pon en de tweede keer aan de kust van Masna'a Tafa'i, ongeveer twaalf uur varen van Gayjur vandaan. Net als in Kashan accepteerden de Runa de vreemdelingen zonder er drukte over te maken. Supaari stelde hen eenvoudigweg voor als handelaren van heel ver weg. Hij rekende op een soortgelijke ontvangst door de Runa in VaGayjur en het deed hem goed daar in de dorpen een voorproefje van te krijgen omdat hij zich er toch best wel zorgen over had gemaakt. Hij begon te hopen dat alles goed zou gaan. Maar opnieuw liet hij de vreemdelingen beloven dat ze alleen naar buiten zouden gaan tijdens het rode licht en dan zelfs nog uitsluitend in het gezelschap van Awijan, zijn secretaresse en een Runa. Het was belangrijk dat ze niet werden gezien door andere Jana'ata. Die beperking was volledig in tegenspraak met de wens van D.W. Yarbrough om contact te leggen met de Jana'ata-regering. Dat was hoog tijd, had hij gemeend. Als het gezelschap van de jezuïeten nog veel langer bleef hangen zonder hun aanwezigheid kenbaar te maken, konden de autoriteiten gaan denken dat ze iets stiekems in de zin hadden en zich gaan afvragen waarom ze hun bestaan hier zo lang geheim hadden gehouden. Maar ze stonden bij Supaari in het krijt vanwege al zijn hulp, en uiteindelijk besloot D.W. dat ze zich naar zijn wens moesten schikken. 'Oriënteer je deze eerste keer zo breed mogelijk,' had Yarbrough tegen Marc, George en Jimmy gezegd voordat ze vertrokken. 'Als jullie terug zijn, moeten jullie alles bespreken en bepalen wat de volgende stap moet zijn.' Hij wist dat hij niet meer zou deelnemen aan die discussie. Hij wist dat hij stervende was. Dat wisten ze allemaal. Nu de drie mensen Gayjur zelf zagen, begrepen ze dat het al een hele klus zou zijn om gedurende de zes dagen die hun bezoek zou duren een oppervlakkige indruk van de stad te krijgen. Marc Robichaux kreeg het gevoel dat dit weer een van de behoedzame stappen was die ze moesten nemen. Toen Supaari zijn eigen terrein kon zien, nam hij via de radio contact op met Awijan om hun komst aan te kondigen en laveerde zijn bootje tussen de grote massa schepen door. Hij meerde met nonchalante vaardigheid en geeuwend af en wees met onverschillige trots op het hek naar zijn terrein, erop vertrouwend dat de imposante afmetingen en de duidelijke tekenen van welvarendheid zijn bezoekers zouden laten merken dat ze te maken hadden met een man van gewicht. 'Willen jullie nu uitrusten, of de stad bekijken?' vroeg hij, heel goed wetend hoe ze zouden reageren. Toen ze zijn vraag hadden beantwoord, droeg hij hen over aan zijn secretaresse en zei dat ze erop moesten vertrouwen dat Awijan hen een fatsoenlijke rondleiding zou geven en hun vragen zou beantwoorden. Hij, Supaari, ging nu slapen en zou hen de volgende ochtend bij de tweede zonsopgang weer zien. Zo goed voorbereid als ze hadden kunnen hopen doken Marc Robichaux, Jimmy Quinn en George Edwards voor de eerste keer een onbekende stad in. De verwachting te worden verbaasd en in verwarring te raken was een ding, maar het bleek er een waar gekkenhuis te zijn. De geuren en het lawaai van Gayjur leken hen aan te vallen: pakhuizen gevuld met de zoete, gekruide en grasachtige geuren van componenten van parfum, kaden en scheepswerven die naar natte zeilen roken, naar rottend zeeleven, afdichtingsproducten en verf, matrozen en laders die aan het schreeuwen waren, eethuisjes en stalletjes op straat en fabrieken die de lucht welriekend of stinkend maakten door soep, ammoniak, gefrituurde groenten en oplosmiddelen. Er werd veel gekocht en verkocht, er werden zaken gedaan in tijdelijke maar goed onderhouden stalletjes die mooi waren ingericht en tegen fraai gemetselde muren stonden. Venters liepen rond met niet te identificeren waar in handkarren die eenvoudig qua ontwerp waren en goed in evenwicht. Terwijl ze door de overvolle zijstraten liepen, vingen ze door halfopen deuren glimpen op van Runa die met dichtgeklapte oren aan het werk waren temidden van een oorverdovend lawaai van hamers en beitels, boren en elektrische zagen. Het tempo lag er veel hoger dan in Kashan, zag Marc, en er waren ook in lichamelijk opzicht veel meer verschillende typen. De dokwerkers waren gedrongen en stevig en hadden hangoren. Er waren anderen die gekleed gingen in eenzelfde gewaad als Supaari toen ze hem hadden leren kennen, maar die aan de kleine kant waren en een iets ander gezicht hadden, alert, met een fijne beenderstructuur en een directe, verontrustende oogopslag. Awijan was een van diegenen. Er waren ook verschillen in de vachten: de kleuren en structuren varieerden, sommige waren ruw en krullend, andere zachter en langer dan in Kashan normaal was, meende Marc. Misschien immigranten, wat in een havenstad niet verbazingwekkend was. Het was een eigenaardig gevoel daar vrijuit rond te lopen, voor iedereen zichtbaar, onmiskenbaar vreemd. Maar toch verzamelden zich geen menigten, gingen kinderen niet schreeuwen, wijzen of zich verstoppen. Men merkte hen op en er werd rustig commentaar op hen geleverd, maar toen Awijan aanbood kebabachtige stokjes met geroosterde groenten voor hen te kopen, overhandigde de venter die met normale beleefdheid. Ze hadden net zo goed pretzels in Philadelphia kunnen kopen. Toen het avond werd, nam Awijan hen mee terug naar het terrein van Supaari. Ze liepen een open binnenplein over, langs veel kleine gebouwen waarin spullen opgeslagen konden worden, langs een indrukwekkend pakhuis en toen naar het woongedeelte, dat spaarzaam gemeubileerd was maar waar aan de muren wel schitterende wandtapijten hingen en op de grond hoogpolige tapijten lagen. Na jaren te hebben geslapen in het gezelschap van vele Runa waren ze verbaasd dat ze een eigen kamertje toegewezen kregen, en ze merkten dat de ronde bedden op platforms een soort nesten waren waarin je je lekker kon omdraaien. Ze sliepen diep, tot lang na de eerste zonsopgang. Om twaalf uur troffen ze Supaari voor hun eerste en zijn enige maaltijd. Terwijl ze op hun gemak op de kussens langs de muren zaten, werd een lage tafel naar binnen gedragen waarop vervolgens allerlei borden, kommen en schalen werden neergezet. Er waren diverse soorten geroosterd vlees, soepen, buitengewone visbroden -- gevuld met een hartige puree -- die in plakken waren gesneden, vruchten die ze nog nooit eerder hadden gezien en veel soorten groenten, met en zonder saus, soms listig gesneden, soms heel. Sommige gerechten waren heel pikant, andere delicaat, zacht of gekruid. Het personeel bediende vrijwel geluidloos en zeer discreet en de maaltijd duurde uren. Awijan zat een eindje van hen vandaan te knabbelen en observeerde alles. Marc zag de volgende dag dat de gerechten waar niemand iets van had genomen uit het assortiment waren verdwenen en die waarvan ze het meest hadden genoten opnieuw werden aangeboden, samen met andere etenswaren die ze nog niet eerder hadden gezien. De tweede avond nam Awijan de vreemdelingen verder mee naar het centrum en tijdens die rondleiding begonnen ze gevoel te krijgen voor de vreemde, hybridische opzet van de stad. Men was, beseften ze nu, bij de bouw uitgegaan van een soort rooster, een rechtlijnig systeem van met goede, zware keien geplaveide hoofdstraten, plus een systeem van kanalen die de stad in wijken opdeelden en waarover vanaf het platteland of de oceaan binnenkomende goederen konden worden vervoerd naar fabrieken en distributiecentra. Het was er niet zo vreselijk druk als in de grote havensteden op aarde. Er waren geen bedelaars, geen mensen zonder armen en benen, geen uitgemergelde individuen die afval doorzochten of kinderen met dikke buikjes die zich vastklampten aan vermoeide, wanhopige ouders. Het contrast tussen rijk en arm werd steeds duidelijker toen ze de heuvel opliepen, er minder mensen op straat waren en de gebouwen imposanter werden. Dat verontrustte de mensen echter niet zoals dat misschien het geval zou zijn geweest in Rio of Calcutta, Lima of New York. Hier had je de indruk dat welvaart bereikbaar was, dat mensen competent waren, zelfvertrouwen hadden en ofwel hoger op de maatschappelijke ladder aan het komen waren of blij waren met de positie die ze hadden. De geïmproviseerde markten en de drukte leken te stoelen op een wens om ter zake te komen zonder al te veel uiterlijk vertoon. En dat had een zekere schoonheid. Ze zagen geen scholen maar wel veel winkeltjes, fabriekjes en minismederijen waar leerlingen zich ijverig in hun vak aan het bekwamen waren. Er waren hekken naar kleine binnenpleinen, waar je families kon zien uitrusten, etend onder ver overhangende dakranden, beschermd tegen de regen maar wel lekker buiten in de avondlucht. Soms was het griezelig rustig, wanneer ze alleen de geluiden van de zachte laarzen, de muzikale Runa-stemmen en het gespetter van de gestage regen konden horen terwijl ze door wijken liepen waar kleding of borduurwerk werd gemaakt en waar dus geen metaal aan te pas kwam. Op de derde avond nam Awijan hen over de baai mee naar de wijk van de glasmakers, waar ze konden zien hoe de pronkstukken werden gemaakt die Supaari's tafel opsierden: helder, zwaar, gepolijst glas met strepen bronskleurig aventurien erdoorheen. Marc had de indruk dat er twee belangrijke esthetische tradities waren, de een gekenmerkt door rijke versieringen, de ander door eenvoud. Gemaakt voor de Jana'ata en de Runa, vermoedde hij terwijl hij over de baai naar het Galatnapaleis keek en naar de omliggende, tegen de heuvel gebouwde huizen met hun mozaïeken en fonteinen, hun hoge, van kantelen en kraagstenen voorziene muren, hun rijkelijk versierde voorgevels. Meer geld dan smaak, dacht Marc onvriendelijk. Galatna had wel iets van de klassieke Chinese architectuur, alsof er te lang aan was gewerkt en er meer aan was toegevoegd dan strikt genomen goed was. Hij vroeg Awijan daarnaar toen ze een bezoek brachten aan het volgende atelier. 'De meeste Jana'ata geven de voorkeur aan dergelijke dingen,' zei ze, wijzend op de rijkelijk versierde werkstukken. Toen voegde ze er op lage, vertrouwelijke toon aan toe: 'Iemands ogen worden moe van het kijken daarnaar.' Wat Marcs bewondering voor de chic van de Runa bevestigde. Maar op hun laatste dag in de stad was Marc gedwongen zijn afwijzende houding jegens de kunst van de Jana'ata bij te stellen. George en Jimmy hadden eindelijk duidelijk gemaakt dat ze zeer beslist een bezoek moesten brengen aan een scheikundige, om te praten over brandstof voor het landingsvaartuig. Ze hadden dat nogal uitgebreid moeten uitleggen voordat Supaari begreep waar het om ging en toen stuurde Awijan een renner naar een plaatselijke parfumdistilleerder, die terugkwam met een nogal zenuwachtig ogende scheikundige met een mager gezicht. Met behulp van een afbeelding van het periodiek systeem en driedimensionale beelden van brandstofcomponenten had de scheikundige het probleem al snel door. Tot de immense opluchting van de vreemdelingen leek de formule totaal niet afschrikwekkend. Maar Marc kreeg een wazige blik in zijn ogen tijdens de technische discussie die volgde en Supaari, die zich net zo verveelde, vroeg of Robichaux soms iets van de kunst van de Jana'ata wilde zien. Die vraag werd zo nonchalant gesteld dat Marc, die Supaari goed begon te kennen, meteen vermoedde dat de man dit zo had gepland. Er werd een draagstoel voor twee personen geroepen en Marc kreeg een gewaad met een capuchon overhandigd dat veel te groot voor hem was. Dat trok hij aan en daarna werd hij de van gordijntjes voorziene stoel in geholpen. Supaari verklaarde dat hij de vreemdeling persoonlijk zou vergezellen en liet Awijan achter om George en Jimmy met de scheikundige terzijde te staan. Er was nog volop daglicht en Marc, die door de kieren tussen de gordijnen keek terwijl ze naar het centrum werden gedragen, ving een glimp op van nieuwe delen van de stad en kreeg er daardoor een heel andere indruk van. Hier waren Jana'ata overal en opvallend aanwezig. 'In gewaden die even zwaar zijn als hun verantwoordelijkheden en met hoofdtooien die even verheven zijn als hun idealen,' zei Supaari een tikkeltje sarcastisch. Hun gezichten leken veel op de Marc bekende Runa-gezichten, maar ze hadden ingevallen wangen en iets wolfachtigs, wat hem een ongemakkelijk gevoel gaf. Anders dan Supaari leken ze niet levendig maar angstaanjagend intens, niet vriendelijk maar koud hoffelijk, niet humorvol maar scherp waarnemend en bovenal: onbenaderbaar. Overal deden Runa een stap naar achteren, maakten een buiging, knikten of wendden zich af. Marc ging wat dieper weggedoken zitten en begreep Supaari's herhaalde waarschuwingen over andere Jana'ata nu diep in zijn binnenste wel. Hij dankte God dat ze de Runa het eerst hadden leren kennen. De commotie van de stad nam af toen ze verder heuvelopwaarts gingen en naar de berg ten zuiden van Gayjur afdraaiden. Uiteindelijk arriveerden ze bij een afgelegen stenen gebouw, laag, voorzien van veranda's en ver uitstekende dakranden. Supaari zei tegen Marc dat hij moest wachten op een plaats waar hij niet kon worden gezien en verdween toen enige tijd. Bij zijn terugkeer stak Supaari zijn hoofd tussen de gordijntjes door en fluisterde: 'Je bent een Jana'ata-dame op leeftijd die hierheen is gekomen om de plechtigheid te observeren en sereen te worden. Om die reden moet je alleen zijn. Begrijp je dat?' Marc stak zijn kin omhoog en begreep het heel goed. De Jana'ata konden dus liegen, constateerde hij enigermate geamuseerd. Supaari ging op heel zachte toon verder. 'Iemand heeft de exclusieve kijkrechten gekocht. Ze zullen het plein ontruimen, zodat je het balkon op kunt. Hier mag geen Ruanja worden gesproken. Zeg dus niets.' Toen ze alleen waren, met uitzondering van de Runa die de stoel droegen, hielp Supaari Marc uit de stoel. Met gebogen hoofd onder de capuchon en in het veel te grote gewaad dat hem er deed uitzien als een kind dat zich heeft verkleed, werd hij meegenomen het gebouw in en over een open gedeelte in het midden waar geurende fonteinen stonden. Marc trok het lange gewaad iets op en hield zijn handen verborgen in de lage overmouwen. Toen ging hij een helling op naar een veranda op de eerste verdieping. Hij lette zo goed op niet over het veel te lange gewaad te struikelen en zijn vreemde anatomie verborgen te houden, dat hij nauwelijks om zich heen keek tot ze een kleine kamer hadden bereikt die met zijn gordijnen wel wat weghad van een loge in de opera. Supaari liep als eerste naar binnen en bepaalde waar hij moest gaan staan voordat hij de gordijnen aan de voorkant goed dichttrok. Daarna gaf hij Marc een teken dat hij ook naar binnen moest komen en deed het achterste gordijn dicht. In het halfduister gaf hij de vreemdeling met een gebaar te kennen dat hij zijn capuchon nu veilig kon afzetten. 'Je moet een beetje achterin blijven staan, maar je ogen goed gebruiken,' fluisterde Supaari. 'Het is heel erg mooi, net als jouw "landschappen".' Marc was gecharmeerd door dat compliment, maar wel erg bang dat ze een afschuwelijk risico aan het nemen waren. Voordat hij echter iets kon zeggen begon de plechtigheid en omdat ze er al tot over hun oren in zaten, besloot hij te vertrouwen op Supaari's oordeel en Gods plan. Marc ging iets anders staan, zodat hij door de smalle spleet tussen de gordijnen kon kijken, en zag een kamertje dat een stille perfectie uitstraalde. In de grijs geverfde stenen muren was vrijwel geen metselwerk te zien en ze glansden als gepolijst graniet. De vloer was voorzien van roze, dooraderde tegels die wel van marmer leken. Er was een grote, lage schaal van zwarte steen, gevuld met een kleurloze vloeistof, en daaromheen zaten zes Jana'ata in eenvoudige gewaden geknield. Naast ieder van hen stonden allerlei aardewerken koppen met kleurstoffen en achter hen stonden stoofjes waarin een soort wierook brandde. De geur daarvan bereikte Marcs neus toen het zingen net begon en hoewel hem was verteld dat het kunstenaars waren, riep het geheel voor hem de stemming en het ontzag van een godsdienstige plechtigheid op. Er werd een episch gedicht opgezegd en tegelijkertijd bogen de ingewijden zich met een balletachtige beweging van lichaam en arm naar de schaal toe. Ze doopten hun klauwen, die wel etsnaalden leken, in de koppen met kleurstoffen en beroerden vervolgens het oppervlak van de inhoud van de zwarte schaal. Een intens moment lang verschenen er kleuren die zich met elkaar vermengden en zich uitbreidden tot een stralend mandala. Telkens weer herhaalden de kunstenaars dat proces, zingend, dopend en op de maat meewiegend, magie en kleuren scheppend, waarbij de trillende patronen bij elk hypnotiserend couplet veranderden en de geur van wierook steeds sterker werd... Later kon Marc zich niet meer herinneren dat hij het kamertje had verlaten of de draagstoel weer in was geklommen. De zwaaiende, ritmische bewegingen van de dragers vermengden zich in zijn gedachten met de poëzie die hij had gehoord en de reis terug naar het terrein van Supaari VaGayjur bij de haven was een mengeling van half gedroomde visioenen en vluchtige momenten van werkelijkheid. Tegen Supaari aan hangend en met grote ogen in zijn cocon om zich heen starend zag Marc op een gegeven moment met vage, afstandelijke interesse dat ze langs een soort plein kwamen waar drie Runa in het openbaar ter dood werden gebracht. Hun keel werd doorgesneden terwijl ze op hun knieën zaten, met hun rug naar de Jana'ata-beulen die hun zware klauwen over de kelen van hun slachtoffers haalden, even clean en humaan als koosjere slagers. Dat tafereel werd door Marc op een of ander niveau geregistreerd, maar hij kon er niet zeker van zijn dat het echt was of een hallucinatie. Voordat hij ernaar kon vragen was het beeld weer weggedreven, verloren in pulserende flitsen van stralende kleuren en ritmisch gezang. Het was kennelijk geen dag om nuchter te zijn. George en Jimmy, die nu de zekerheid hadden gekregen dat de brandstof voor het landingsvaartuig kon worden gedupliceerd, waren afwisselend slap van opluchting en opgewonden van vreugde. Awijan begreep het motief dat aan de net afgesloten transactie ten grondslag lag niet helemaal, maar zag dat de vreemdelingen er behoefte aan hadden feest te vieren en voelde zich geroepen dat voor hen mogelijk te maken. Ze kwam niet meteen in actie, want ze was een onnatuurlijk beheerste en weinig spontane Runao, het product van enige honderden generaties selectief fokken en een gedegen opleiding. In eerste instantie was ze als opzichter voor Supaari gaan werken en daarna was ze al snel opgeklommen tot diens secretaresse. Hij had haar altijd als een gelijke behandeld. Ze was zijn ondergeschikte, maar geen minderwaardig persoon. Eigenlijk ging de stamboom van Awijan verder in de tijd terug dan die van Supaari en deze was in sommige opzichten ook beter dan de zijne, een gegeven dat hij met het voor hem typerende amusement over de ironie ervan had vastgesteld. En hoewel de andere kooplui van de Jana'ata het afkeurden dat Supaari met de Runa door de bank genomen omging alsof die vrijwel zijn gelijken waren en er onterecht werd geroddeld over hem en Awijan, kon ze haar capaciteiten tot haar genoegen volledig ontplooien en leefde ze in een niet onaanzienlijk fysiek comfort. De prijs die Awijan voor haar positie moest betalen, was een leven in eenzaamheid. Ze had geen gelijken, niemand tot wie ze zich om raad kon wenden. Ze waagde zich zelden buiten het terrein van Supaari, tenzij ze zaken moest doen. In dat geval had ze de juiste legitimatiebewijzen bij zich en zorgde ervoor Jana'ata zowel als Runa eerbiedig te bejegenen. Ze had er geen behoefte aan anderen nijdig of jaloers te maken. Dat zorgde voor een gespannen leven en ze had af en toe een uitlaatklep nodig. 'Morgen gaan jullie terug naar Kashan,' zei ze tegen de vreemdelingen die haar met respect en vriendelijk hadden behandeld. 'Iemand wil jullie uitnodigen een maaltijd te delen. Is dat acceptabel?' Dat was het. Terwijl Marc Robichaux doezelend door de straten van Gayjur naar de Radinabaai werd gedragen, liepen Jimmy Quinn en George Edwards achter Awijan aan Supaari's terrein af, onderweg naar een Runa-wijk iets verder landinwaarts. Toen ze samen met haar bij een poort halt hielden, zagen ze iets wat oogde als een restaurant of misschien een club, vol Runa-typen die exuberanter en luidruchtiger waren dan zij hen ooit hadden meegemaakt. 'Jezus, net als tijdens mijn huwelijk,' zei Jimmy met een brede grijns. Ze liepen naar binnen en Awijan nam hen mee naar een hoek waar ruimte voor hen werd gemaakt op de vloer vol kussens. Immense schalen met eten gingen van hand tot hand, evenals prachtige borden met een zoete lekkernij die George en Jimmy heerlijk vonden. Er werd niet gedanst en er werd geen muziek gedraaid, maar er was wel een verhalenverteller en overal in de ruimte werden krachtspelletjes gedaan, waarbij druk en om geld werd gewed. George gaf Jimmy een por toen ze op de kussens gingen zitten en mompelde: 'Ik denk dat Runa in de stad niet zo makkelijk porai worden als hun soortgenoten op het platteland.' Al spoedig ontdooide de gereserveerde en introverte Awijan en ze leverde, net als vele anderen, ruuw commentaar op het verhaal van de verhalenverteller. De twee vreemdelingen merkten tot hun vreugde dat hun Ruanja goed genoeg was om de geestige gedeeltes te begrijpen. George, Jimmy en Awijan aten, keken, luisterden en praatten met elkaar en op een gegeven moment daagde een van de Runa Jimmy uit voor een soort armworstelwedstrijd. Jimmy probeerde eronderuit te komen door te zeggen: 'Iemand zou triest worden je hart porai te moeten maken.' Hij had dat bedoeld als een hoffelijke opmerking, maar het was nu precies het soort belediging waar deze menigte dol op was. Dus namen de twee onwaarschijnlijke tegenstanders ieder aan een kant van een lage tafel plaats. Awijan gaf Jimmy volstrekt nutteloze atletische adviezen en George juichte als een gek toen Jimmy twee van de vijf keer had gewonnen ondanks zijn handicap: het ontbreken van een stabiliserende staart. Om het te vieren namen ze alle drie nog wat zoetigheden die koel op hun tong aanvoelden. De aandacht van de menigte richtte zich op een paar andere vechtlustigen en Jimmy ging uiteindelijk met gestrekte benen plat op zijn rug liggen. Hij legde zijn handen onder zijn hoofd, glimlachte sereen naar Awijan en toen naar George, die met gekruiste benen en bewegingloos tegenover hem zat. Hij ziet er geweldig uit, dacht Jimmy opeens. Met het witte haar dat in zijdezachte golven was weggekamd uit een gebruind en schitterend oud gezicht was George Edwards de belichaming van eerbiedwaardige waardigheid: Seneca temidden van een groep Romeinse staatslieden, mits je alle staarten over het hoofd kon zien. Alsof George merkte dat Jimmy naar hem keek, draaide hij zich naar de jongere man toe. Er volgde een zwangere stilte. 'Ik kan mijn lippen niet voelen,' kondigde George aan, en toen begon hij te giechelen. 'Ik ook niet, maar ik voel wel iets.' Jimmy dacht over dat gevoel na en moest zich tot het uiterste concentreren om het thuis te brengen. 'Ik heb opeens de ontzettend sterke behoefte om "Danny Boy" te gaan zingen.' George krulde zich op tot een lachende bal en sloeg met ongecoördineerde waardering met zijn vuisten op de kussens aan weerszijden van zijn knieën. Jimmy ging rechtop zitten en strekte een lange arm uit om nog een snoepje van een langskomende schaal te grissen. Hij keek ernaar: wazig, maar met zeer veel wetenschappelijke belangstelling en gefronste wenkbrauwen. 'Jezus, Maria en Jozef. Wat zijn dit verdomme voor dingen?' 'Buitenaardse Jell-O-shots,' zong George buiten adem. Hij boog zich naar Jimmy toe om hem iets toe te fluisteren, maar raakte uit balans en viel. 'Bill Cosby zou zo trots zijn!' 'En wie is Bill Cosby verdomme?' vroeg Jimmy op hoge toon. Zonder op een antwoord te wachten keek hij George strak aan en zei met zijn Bostonse accent: 'Ik ben gevloohrd.' George, die het Ruanja redelijk beheerste, goed Spaans en uitstekend Engels sprak, dacht na over 'gevloorhd'. Na enig vergelijken had hij het door. 'Gevloerd!' riep hij, nog altijd liggend. 'Verwoest. Vernietigd. Uitgevaagd. Gebombardeerd. Tot moes geslagen. Een wrak.' Jimmy staarde naar de kleine tijdbom die met zijn laagje van gelei onschuldig in zijn slappe hand lag te glanzen. 'Dit spul is geweldig,' zei hij tegen niemand in het bijzonder, omdat George verder was gegaan met zijn litanie van synoniemen en zich er niets van aantrok dat hij geen aandachtige toehoorders had. 'Je hoeft niet eens even het feestje te verlaten om te gaan pissen.' En Awijan, die geen woord had begrepen van wat haar brullende gasten zeiden, keek desondanks met weldadig genoegen naar hen. Want ze was volkomen ontspannen en maakte zich totaal geen zorgen meer over haar eigenaardige leven en de bijna nimmer aflatende spanningen. Ze was stilletjes en met opzet schitterend dronken geworden, temidden van vrienden. Supaari wist dat zijn secretaresse af en toe de behoefte had het ongemakkelijke gevoel waaraan ze ten prooi kon vallen van zich af te zetten, en hoewel het hem verbaasde dat ze de vreemdelingen had meegenomen naar de club, was hij niet boos. In feite genoot hij van de bijna volledige stilte die op de eerste dag van de terugreis naar Kashan op zijn boot heerste. De tweede dag verliep iets geanimeerder, maar de vreemdelingen leken ook veel na te denken. Supaari vermoedde dat ze elkaar heel wat te zeggen hadden als ze weer thuis en bij hun metgezellen waren. Door de maaltijden die ze samen hadden gebruikt en hun vragen en commentaren wist hij dat Gayjur door hen niet als teleurstellend was ervaren en dat zijn gastvrijheid was gewaardeerd. Dat deed hem genoegen. Hij verheugde zich er nu op hetzelfde voor Ha'an en de anderen te doen en was er zekerder van dat hij de situatie in de stad onder controle kon houden. Supaari besefte dat de stilte tijdens de laatste dag van hun reis anders was, al kon hij niet bepalen waarom. Toen ze de laatste bocht in de rivier door waren en hij afmeerde bij de kade van Kashan, waren Marc Robichaux, George Edwards en Jimmy Quinn zich erop aan het voorbereiden te worden opgewacht door rouwende mensen. Wetend dat het eind voor D.W. nabij was, hadden ze aangeboden hun reis naar Gayjur uit te stellen, maar hij had erop gestaan dat ze vertrokken omdat hij vermoedde dat Supaari zijn aanbod niet zou herhalen nadat hij hen al een heel jaar aan het lijntje had gehouden. Dus hadden ze voor hun vertrek afscheid genomen. Nu zagen ze dat Sofia, die op haar terras stond, hen had gezien en samen met Sandoz de rots afliep naar de haven. De intrieste gezichten van Emilio en Sofia vertelden alles wat er te vertellen viel, meenden ze. Jimmy klauterde de boot uit, liep naar zijn vrouw toe en boog zich ver voorover om haar vast te houden terwijl ze huilde. Marc Robichaux zei zacht: 'Onze overste.' Emilio knikte zonder iets te zeggen, maar bleef naar George kijken, wat hij al had gedaan vanaf het moment dat hij het appartement van de Quinns uit was gelopen en hen had gezien. 'En Anne,' zei George, het niet begrijpend maar het wel zeker wetend, en zijn hart ging dood. Emilio knikte nogmaals. De Runa waren de anukar-oogst nog aan het binnenhalen, dus waren ze alleen. Supaari ging met hen mee naar het appartement van Sofia en Jimmy. Hem was alleen meegedeeld dat Ha'an en de Oudere gedood waren. Hij was geschokt en kon zien hoe verdrietig de anderen allemaal waren. Ze houden van elkaar, dacht hij, nauwelijks wetend of hij hen moest benijden of medelijden met hen moest hebben. Fia, de kleine met de zwarte manen, vertelde het verhaal. Omdat ze wist dat Supaari op Ha'an gesteld was geweest, herhaalde ze voor hem delen in het Ruanja. Dee en Ha'an waren gedood door een soort dier, zei ze tegen hem. 'Manuzhai en de anderen hadden ons gewaarschuwd voor djanada. Iemand denkt dat een djanada hen heeft aangevallen.' 'Het was geen dier. Djanada zijn Jana'ata, begrijp je wel? Maar het zijn eerloze mannen. De moordenaar was VaHaptaa,' zei Supaari met duidelijke minachting. 'Begrijp je dat woord? Haptaa? In Ruanja is dat brai noa.' De kleine, donkere tolk nam het woord, eerst in het Ruanja, toen in het H'inglish ten behoeve van de anderen. 'Brai noa. Zonder huis. VaHaapta betekent "nergens vandaan". Landloos, misschien.' Sandoz, herinnerde Supaari zich toen. Hij had de namen van de metgezellen van Ha'an langzaam geleerd, maar had problemen met die van de tolk. Meelo, noemden de Runa hem. En Ha'an had hem Emilio genoemd. De Oudere had hem soms met "zoon" aangesproken en de anderen gebruikten de naam Sandoz. Zoveel namen! Die hadden Supaari aanvankelijk in verwarring gebracht. 'VaHaptaa zijn criminelen,' legde Supaari uit. 'Ze hebben geen thuis. Ze zijn buitenstaanders: n'jorni.' Hij zocht naar een eenvoudige parallel. 'Herinner je je de dag waarop we elkaar hebben leren kennen? Iemand was boos omdat het een misdaad is vlees zonder toestemming te pakken. Dat pakken wordt khukurik genoemd.' 'Stropen,' zei Sandoz, die zijn kin omhoogstak om te laten zien dat hij het begreep. 'VaHaptaa pakken zonder toestemming. Khukurik is verboden. Jullie moeten hem doden als jullie hem weer zien,' zei Supaari. 'Iemand zou jullie voor die goede dienst bedanken. En de VaKashani zullen ook dankbaar zijn. VaHaptaa zijn voor hen gevaarlijk. Djanada, begrijpen jullie wel?' Dat deden ze nu, dachten ze. Te laat, maar nu begrepen ze het. Supaari nam daarna afscheid omdat hij het gevoel had dat het tijd werd de vreemdelingen hun eigen rouwrituelen te laten voltrekken. Sandoz liep met hem mee naar de kade, altijd hoffelijk als hij wist hoe hij respect kon tonen. Supaari kende de vreemdelingen nu goed genoeg om te beseffen dat een belediging altijd uit onwetendheid voortkwam en niet uit boosaardigheid. 'Sipaj, Sandoz. Iemand betreurt jullie verlies,' zei hij terwijl hij de boot inklom. Sandoz keek hem aan. De vreemde bruine ogen waren voor Supaari nu minder verontrustend. Hij was gewend aan de kleine ronde iris en wist dat Sandoz en de anderen niet door tovernarij konden zien, maar op een normale manier. 'Heel aardig van je,' zei Sandoz uiteindelijk. 'Iemand zal terugkomen voor het eind van Partan.' 'Daar zullen onze harten blij om zijn.' Supaari maakte de trossen los en voer achteruit weg, waarna hij het zuidelijke kanaal opdraaide naar het dorp Lanjeri, waar hij iets zakelijks moest regelen. Hij keek een keer om voordat zijn boot de bocht door ging en zag de vreemdeling nog op de kade staan, een klein, zwart silhouet dat afstak tegen de rotsen van Kashan. De lange avond ging voorbij terwijl George afwisselend zat of liep te ijsberen, opeens begon te huilen, dan door zijn tranen heen lachte, Jimmy en Sofia verhalen vertelde over Anne en hun huwelijk en vervolgens weer zweeg. Het was bijna onmogelijk naar huis te gaan nu Anne er niet meer was, maar toch besloot George dat uiteindelijk wel te doen. Sofia barstte weer in tranen uit, volkomen van de kaart door herinneringen aan het verdriet van haar vader toen die weduwnaar was geworden, haar eigen verdriet en het idee Jimmy te kunnen verliezen zoals George Anne had verloren. Ze drukte Georges hand tegen haar buik en zei met grote overtuigingskracht: 'Jij bent de grootvader van deze baby. Jij zult bij ons komen wonen.' Ze bleef hem vasthouden tot hij ophield met huilen en bracht hem naar het bed dat Jimmy had opgemaakt. Toen hielden Sofia en Jimmy de wacht bij George tot hij uiteindelijk in slaap viel. 'Met mij is alles in orde,' zei Sofia toen fluisterend tegen Jimmy. 'Ga kijken hoe het met Emilio is. Het was beroerd, Jimmy. Je kunt je er geen voorstelling van maken. Het was afschuwelijk.' Jimmy knikte, gaf haar een kus en vertrok om naar de priesters te gaan, die zich al in geen uren hadden laten zien. Hij bukte zich om hun appartement in te kijken, zag hoe de stand van zaken was en gaf Marc een teken dat hij naar buiten moest komen. 'D.W. zou tegen je zeggen dat je dat ellendige rapport moest schrijven,' zei Jimmy heel zacht terwijl hij met Marc naar de verste kant van het terras liep. 'Maar het zal wel tot morgen kunnen wachten als je je er nu niet tegen opgewassen voelt.' Er verscheen een onbestendig glimlachje op Marcs in het maanlicht heel bleke gezicht. Hij begreep dat hem een goed excuus werd aangeboden om zijn ware plicht te ontduiken, namelijk het op de een of andere manier troosten van Emilio. Hij betreurde zijn eigen gebrek aan pastorale ervaring. Wat kon je zeggen? Hij wist dat Sandoz voorbereid was geweest op de dood van D.W., maar op die van Anne... Het moest een ontzettende klap voor hem zijn geweest hen beiden tegelijkertijd te verliezen en dan ook nog eens op zo'n afschuwelijke manier. 'Dank je. Ik zal het verslag vanavond schrijven. Het zal goed zijn iets te doen te hebben.' Marc dook het appartement in om zijn palmtop te halen, aarzelde even en pakte toen die van D.W., met zijn voorgeprogrammeerde codes. Yarbrough had hem laten zien hoe je die kon gebruiken, wetend dat zijn eind naderde. Hij keek naar Sandoz, bang dat die van streek zou raken door die praktische herinnering aan het overlijden van D.W., maar Emilio leek niet te weten dat Marc in de kamer was. Toen Marc naar het terras was teruggelopen, zei hij zacht tegen Jimmy: 'Ik ben in het appartement van Aycha.' Hij draaide zich even om naar Sandoz, en toen met een licht schouderophalen weer terug naar Jimmy. Jimmy legde een hand op Marcs schouder en keek langs hem heen naar Emilio, die in het donker zat. 'Het is oké. Ik zal zien wat ik kan doen.' Jimmy liep naar binnen. Een tijdje was hij even hulpeloos als Marc dat was geweest en kon hij zich niet voorstellen wat Emilio ervan weerhield volledig in te storten. De Ieren huilen, drinken, zingen en praten tijdens een wake, dus had Georges reactie in Jimmy's ogen normaal en voorspelbaar geleken, een vorm van verdriet die hij begreep. Maar dit... Jij ellendig machomannetje, dacht Jimmy opeens, beseffend dat Sandoz waarschijnlijk alleen wat privacy wilde hebben om eindelijk te kunnen huilen zonder dat er anderen bij waren en zonder dat hij zich daarvoor hoefde te schamen. Jimmy ging staan, maar liet zich toen op zijn hurken zakken om Emilio's gezicht te kunnen zien. '¿Quieres compañeros o estar solo?' vroeg hij zacht, om zeker van zijn zaak te zijn voordat hij Emilio alleen liet. 'Soy solo.' Jimmy was al bijna het appartement uit voordat de gewijzigde werkwoordsvorm tot hem doordrong. Hij liep weer terug. 'Mirame, 'mano. Kijk me aan!' zei hij terwijl hij opnieuw op zijn hurken ging zitten. Hij legde zijn handen op Emilio's schouders en schudde hem licht heen en weer. Vanaf een grote afstand kwam Emilio's blik zijn kant op. 'Emilio, je bent niet alleen. Sofia hield van hen en ik deed dat ook. Hoor je me? Misschien niet zo lang en misschien niet zo veel, maar wel gemeend. Wij hielden ook van hen.' Pas toen hij dat hardop had gezegd, drong de werkelijkheid van hun overlijden tot Jimmy door en hij was niet zo stoïcijns dat hij zijn tranen niet de vrije loop kon laten. Emilio's ogen gingen dicht. Hij draaide zijn hoofd af en toen begreep Jimmy eindelijk ook de rest. 'O, Jezus. Emilio, je bent echt niet alleen. Ik hou van je. Sofia houdt van je. En ons kind zal een oom nodig hebben, man. Je bent niet alleen. Je hebt ons immers nog? O, Jezus,' zei hij nogmaals terwijl hij zijn armen om Sandoz heen sloeg. 'Dat is beter. God zij dank! Dat is beter...' De huilbui was sneller voorbij dan Jimmy meende dat goed voor Emilio was, maar in elk geval had hij even een uitlaatklep gehad. Jimmy wachtte tot hij dacht dat het moment juist was, veegde toen zijn eigen ogen met zijn mouw droog en hees Sandoz overeind. 'Kom mee. Vannacht zal niemand alleen slapen.' Hij nam Emilio mee het appartement uit en riep met een door de tranen rauwe stem naar Robichaux: 'Marc, kom ook naar ons appartement. Vannacht zal niemand alleen slapen.' Toen Jimmy met Emilio en Marc naar binnen kwam, was Sofia nog wakker. Haar donkere ogen waren in haar smalle gezicht ontzettend groot en haar lippen en oogleden waren dik. Ze had gehoord wat haar man naar Marc had geroepen en kon er wel naar raden waarom hij dat had gedaan. Ze hield ontzettend veel van hem en dacht: ik heb een goede keus gemaakt. Omdat ze te moe was om iets te kunnen doen, keek ze toe hoe Jimmy slaapkussens voor de twee priesters naast elkaar legde. Marc was stilletjes, maar leek zich verder goed te voelen. Emilio was er niet best aan toe, wist ze, maar hij was uitgeput en viel vrijwel meteen nadat Jimmy hem had toegedekt in slaap. Toen kwam Jimmy naar haar toe en ze pakte zijn hand, waarna ze met moeite overeind kwam. Ze liepen het terras op en gingen dicht tegen elkaar aan zitten in de tweepersoons schommelstoel die George en Manuzhai hadden gemaakt. Jimmy sloeg een arm om haar heen en zij legde haar kleine hand op zijn dijbeen. Jimmy bracht de stoel in beweging en een tijdje schommelden ze in een aangename, kameraadschappelijke stilte. De lucht begon bewolkt te raken. Manen die een halfuur geleden nog fel licht hadden afgegeven, waren al gereduceerd tot mistig gloeiende schijven. Sofia voelde de baby bewegen, bracht Jimmy's hand naar haar buik en zag zijn gezicht oplichten. In zijn roodomrande ogen verscheen een afwezige blik terwijl hij met zijn vingers naar de dans in haar lichaam luisterde. Toen begonnen ze met elkaar te praten, met de liefhebbende en normale intimiteit van mensen met een goed huwelijk die met grote ellende zijn geconfronteerd. Met George ging het gegeven de omstandigheden redelijk. Marc begon zijn evenwicht te hervinden. Emilio leek verdoofd, maar had een beetje kunnen huilen. 'En jij, Sofia? Je ziet er zo moe uit,' zei Jimmy, die zich zorgen maakte over haar en het kind. Mijn god, dacht hij opeens. Wat moeten we beginnen zonder Anne? Stel dat er sprake is van een stuitligging? O god, laat het alsjeblieft een meisje zijn, een klein meisje dat op Sofia en mijn moeder lijkt. Laat het alsjeblieft een gemakkelijke bevalling worden. En hij vroeg zich af of ze voor de uitgerekende datum naar huis zouden kunnen gaan als de brandstof voor het landingsvaartuig snel genoeg kon worden geproduceerd. Maar hij zei: 'Wil je me er vanavond over vertellen of later?' Ze had gezworen nooit meer iets voor hem achter te houden. Dat had ze zichzelf plechtig beloofd, en hem. Ze zou geen enkele last meer in haar eentje dragen. Dus begon ze hem met zachte stem te vertellen over de afgelopen twee dagen. 'Sandoz? Sorry.' Ze zag hem met moeite wakker worden en vond het verschrikkelijk dat ze hem had gewekt. 'Sorry,' herhaalde ze terwijl hij met knipperende oogleden ging zitten. Emilio keek om zich heen, nog altijd een beetje verdwaasd. Toen gingen zijn ogen ver open en vroeg hij bezorgd: 'D.W.?' Sofia schudde haar hoofd en haalde haar schouders op. 'Ik heb een tijdje geleden iets gehoord en ik zal wel onnodig alarm slaan, maar Anne en D.W. zijn al zo lang weg. Ik denk dat we hen moeten gaan zoeken.' Hij knikte vriendelijk en nog altijd slaperig: zeker, natuurlijk, als jij dat wilt. Hij keek om zich heen, zoekend naar zijn kleren. Zijn hand belandde op zijn shirt, waar hij even naar keek alsof hij er geen idee van had wat hij ermee moest doen. Eindelijk leek hij volledig wakker te worden en Sofia zei: 'Ik wacht buiten op je.' Terwijl hij zich aankleedde, nam ze zichzelf haar timide houding kwalijk. 'Ik had zelf moeten gaan zoeken,' riep ze. 'Ik had jou niet wakker moeten maken.' Emilio had duidelijk last van het feit dat hij nachten lang slecht had geslapen door het verplegen van D.W. en had alle slaap nodig die hij overdag kon pakken. Ze voelde zich als een karikatuur van een zwangere vrouw, bang van geluiden, geneigd zonder een goede reden in tranen uit te barsten. De eerste weken van haar zwangerschap had ze het gevoel gehad emotioneel in een achtbaan te zitten en daar had ze zich vaak voor gegeneerd. 'Nee, het hindert echt niet. Je hebt er goed aan gedaan me te wekken.' Een minuutje later verscheen Sandoz op het terras, redelijk alert. Hij had misschien vier of vijf uur geslapen. Ze gingen eerst naar de hampiy en zagen de kop met het restje bouillon. Sandoz liep de boom weer uit en keek om zich heen. 'Het is daar stil,' zei hij lijzig en met samengeknepen ogen, als een cowboy uit een oude film. 'Te stil.' Hij zei het om haar aan het lachen te maken en ze glimlachte, maar wenste dat ze Anne en D.W. ergens kon ontdekken. 'Ze wandelen gewoonlijk die kant op.' Hij wees vaag naar het zuiden. 'Blijf jij maar hier. Ik red het wel in mijn eentje.' D.W. was nu zo mager dat Emilio hem vrijwel alleen kon dragen. Hij en Anne zouden door hun handen letterlijk ineen te slaan een soort stoeltje voor hem kunnen maken. 'Nee,' zei Sofia, die haar emotionele labiliteit ook praktisch benaderde. 'Dan ga ik me alleen maar zorgen zitten maken. Ik kan net zo goed met je meegaan.' Hij keek haar weifelend aan, dus voegde ze eraan toe: 'Het is oké. Ik voel me goed. Echt waar.' Ze waren nog ten noorden van het landingsvaartuig toen ze zich begonnen te realiseren dat er iets mis was. De wind moest zijn gedraaid, want de eerste aanwijzing van wat er was gebeurd was de onmiskenbare geur van bloed. Emilio liep naar het landingsvaartuig en trok geluidloos de deur van het laadruim een paar centimeter open om de Winchester van D.W. te kunnen pakken. 'Ga naar binnen, doe de deur op slot en blijf hier,' zei hij tegen haar. Hij controleerde of het geweer was geladen, of er een patroon in de kamer zat, en liep om het landingsvaartuig heen zonder om te kijken. Ze was er niet zeker van waarom ze zijn bevel niet opvolgde. Misschien was ze bang om alleen te zijn, of misschien wilde ze hoe dan ook met eigen ogen zien wat er was gebeurd. In elk geval liep ze achter hem aan en kon even later net als hij in de verte vaag het bloedbad zien. Zelfs vanaf de plaats waar ze stonden waren bepaalde dingen duidelijk. Wat Sandoz ook van plan was geweest met het geweer te doen, daar was het nu te laat voor. Emilio draaide zich met een lijkbleek gezicht om en zag haar. 'Blijf hier,' zei hij, en deze keer gehoorzaamde ze hem wel, verstijfd door herinneringen aan het lijk van haar moeder. Ze zag Emilio naar de lijken lopen, zag het geweer uit zijn handen vallen, zag dat hij zijn hoofd boog en wegdraaide. Vrijwel meteen keek hij weer naar het bloedbad en ze zag zijn handen naar zijn hoofd gaan terwijl hij de details in zich opnam. Opeens wist ze dat het voor hem onverdraaglijk was dat alles alleen te verwerken. Ik ben Mendes, dacht ze, en ze dwong zichzelf dichter naar hem toe te lopen, maar struikelde en moest vechten om niet te gaan overgeven. Nimrod, dacht ze verdoofd. De jager uit Genesis, wiens prooi de mens was. Emilio draaide zich om en zag haar weer op hem af lopen. Ze was van plan hem weg te trekken of haar armen om hem heen te slaan, maar voordat ze echt dicht bij hem in de buurt kon komen, zei hij rustig: 'In het landingsvaartuig zijn zeildoeken en een schop.' Hij keek haar strak en met droge ogen aan, tot ze uiteindelijk besefte waarom hij wilde dat ze wegging. Laf liep ze terug. Toen ze terugkeerde, zat hij onder het bloed, maar hij had de twee lichamen zo neergelegd dat de ledematen op hun juiste plaats lagen. Hij veegde een hand aan zijn shirt af, sloot toen hun ogen en streek hun haar glad. Ze was nu bijna verblind door haar tranen, maar even stil als Emilio. Ze wilde hem helpen met het openvouwen van de zeildoeken, maar haar armen leken niet in beweging te willen komen, dus bedekte hij in zijn eentje de afgeslachte lichamen van de vader van zijn ziel en de moeder van zijn hart. Sofia liep naar de rand van de rots en gaf over in het ravijn. Het enige dat ze kon bedenken, was wat een mager maaltje ze moesten zijn geweest. Het duurde lang voordat de graven waren gegraven, omdat er veel stenen in de grond zaten. Emilio groef vlak bij de plaats waar het was gebeurd, want het was ondenkbaar de lijken in delen te transporteren. Hij had het te druk gehad met het taalonderzoek om te helpen met het aanleggen van de tuin, dus had hij geen eelt op zijn handen en kreeg daardoor problemen met de schop. Na een tijdje besefte Sofia dat hij handschoenen nodig had en die ging ze halen, blij op de een of andere manier te kunnen helpen. Daarna verzamelde ze stenen, om die later op de graven te kunnen leggen. Toen dat was gebeurd, ging ze zitten toekijken, maar een uur later stond ze weer op om voor hem een veldfles met water te vullen. Terwijl de lange Rakhati-avond verstreek, hield hij af en toe op met graven en staarde met holle ogen voor zich uit. Op zulke momenten gaf ze hem de veldfles met water, die hij zonder iets te zeggen van haar aanpakte. Daarna ging hij weer verder en het meedogenloze geluid van de schop vulde de wereld. Toen het schemerig werd haalde Sofia een lantaarn uit het landingsvaartuig en bleef bij hem tot hij ergens na middernacht klaar was. Emilio klauterde het tweede graf uit en ging een tijdje met zijn hoofd in zijn handen op de grond zitten. Toen duwde hij zich weer overeind. Samen bestelden ze de stoffelijke resten van D.W. Yarbrough en Anne Edwards ter aarde en daarna pakte Emilio de schop weer om de graven dicht te maken. Toen de bergjes met stenen waren bedekt, was de korte, eindeloze nacht voorbij en stonden ze domweg naar de graven te staren, te uitgeput om te kunnen denken of spreken. Sofia boog zich voorover om de lantaarn uit te doen waarvan de oranje gloed verloren ging in het ochtendlicht. Toen ze weer rechtop ging staan, keek ze Emilio Sandoz recht in de ogen en schrok heel erg van wat ze zag. Hoe lang kenden ze elkaar nu, vroeg ze zich af. Tien jaar? In al die tijd had ze hem nooit bij zijn voornaam aangesproken... Ze probeerde woorden voor hem te vinden, de een of andere manier om hem te laten weten dat ze wist hoe groot dit verlies was, hoe zwaar, diep en breed. Dat ze zijn verdriet met hem deelde. 'Emilio,' zei ze uiteindelijk, 'ik ben je zuster en wij zijn wezen geworden.' Hij was, meende ze, te moe om te kunnen huilen, te geschokt ook, maar hij keek naar haar en knikte, haar opmerking accepterend. Hij liet haar naar zich toe komen. Toen ze dan uiteindelijk hun armen om elkaar heen hadden geslagen, was zij een getrouwde vrouw, zwanger van het kind van zijn vriend, en was hij voor eeuwig een priester, overmand door intens verdriet. Ze klampten zich aan elkaar vast, zonder iets te zeggen, volledig van streek. Ze pakte zijn hand, nam hem langs de rotswand mee naar beneden en hield alleen even halt om schone kleren te pakken. Bij de rivier wasten ze het bloed, de aarde en het zweet van zich af en kleedden zich weer aan. Ze nam hem mee naar haar appartement, waar het even griezelig stil was als op de eerste dag dat ze dit vreemde en mooie dorp hadden betreden. Ze maakte voor hen beiden iets te eten klaar. Aanvankelijk weigerde hij een hap tot zich te nemen, maar ze drong aan. 'Het is een joodse wet,' zei ze. 'Je moet eten. Het leven gaat door.' Toen hij de eerste hap had genomen, merkte hij dat hij uitgehongerd was en at hij alles op wat ze voor zijn neus zette. Ze wist, even duidelijk als haar man dat de volgende avond wist, dat niemand alleen moest slapen, niet nu, niet na dit alles, dus gaf ze hem Jimmy's plaats in bed en ruimde nog een paar dingen op voordat ze naast hem ging liggen. Toen voelde ze de baby voor de eerste keer bewegen. Even bleef ze doodstil liggen, verbaasd en gefascineerd. Toen pakte ze zijn hand en hield die tegen haar buik. Er volgde een ademloze pauze, waarna het kind zich opnieuw bewoog. Het leven gaat door, wilde ze hem duidelijk maken. Er is een tegenwicht voor de dood. 'Het was niet mijn bedoeling om wreed te zijn,' zou ze de volgende avond wanhopig tegen Jimmy zeggen. 'Ik wilde alleen dat hij iets levends voelde en daardoor zelf weer ging leven.' Emilio ging opeens rechtop zitten en wendde zich van haar af, eindelijk instortend. Toen besefte ze welke indruk hij moest hebben gehad, smeekte hem om vergiffenis en probeerde het uit te leggen. Hij begreep het, maar hij had de indruk nu een volstrekt geïsoleerde positie in te nemen en kon geen woord over zijn lippen krijgen. Ze ging achter hem op haar knieën zitten en hield hem zo stevig mogelijk vast, alsof ze wilde voorkomen dat zijn lichaam in stukjes uiteen zou vallen omdat hij zo uitgeput was. Maar hij huilde heel lang. Uiteindelijk ging hij weer liggen, met zijn rug naar haar toe en zijn handen voor zijn gezicht. 'God,' hoorde ze hem telkens weer fluisteren. 'God.' Ze ging achter hem liggen en trok haar knieën ver op, zijn lichaam wiegend tot het spastische getril minder werd en hij langzamer en regelmatiger ademhaalde. En zo sliepen ze: uitgeput, dierbaren verloren hebbend, met rouw als hun chaperonne. 31 Napels: augustus 2060 De generale overste en zijn collega's kregen van Emilio een droge versie van het verhaal van Sofia te horen, maar ze hadden ook de beschikking over het rapport van Marc Robichaux over die nacht en de daaropvolgende dagen. 'De VaKashani reageerden meelevend,' zei Sandoz. 'Toen ze terug waren en hoorden wat er was gebeurd, zorgden ze ervoor dat niemand alleen achterbleef. Ik geloof dat ze dat deels deden uit een verlangen ons te troosten, maar ik denk dat ze ook bang waren dat de VaHaptaa-jager die Anne en D.W. had gedood, nog in de buurt was en naar meer gemakkelijke prooien zocht. Ze vreesden natuurlijk voor het leven van hun kinderen, maar ook voor het onze omdat we duidelijk niet wisten hoe we goed op onszelf moesten passen. En we hadden problemen aangetrokken.' De aanvallen van hoofdpijn waren heel erg en kwamen om de paar uur, waardoor denken en bidden volstrekt onmogelijk werd en zelfs het verdriet uit zijn gedachten werd verdreven. De Runa verwachtten dat trieste emoties een ziekte veroorzaakten, maar maakten zich zorgen omdat ze hem er op geen enkele manier compensatie voor leken te kunnen bieden. Askama ging in het donker naast hem liggen, wachtend tot zo'n aanval weer over was, en als hij dan wakker werd, zag hij haar naar hem kijken, zoekend naar tekenen dat hij beter was. Ze was nu ouder en wijzer. 'Meelo,' zei ze op een ochtend, 'kun je niet meer blij zijn? Ik maak me erg veel zorgen dat je dood zult gaan.' Het was een keerpunt, een reddingslijn die hij kon vastpakken, en daar dankte hij God voor. Hij wilde haar geen angst aanjagen. 'Pater Robichaux heeft gemeld dat er in die tijd veel baby's zijn geboren,' zei John. Toen hij de rapporten las, had hij de indruk gekregen dat die geboorten een of ander gevoel van vernieuwing met zich mee hadden gebracht. Robichaux had dat gevoel ook gehad en zich erover verbaasd dat hij een tijd lang was vergeten 'hoeveel vreugde een pasgeboren kind kan geven, wat een simpel genoegen het is om het vochtige hoofdje van een baby op je schouder te hebben'. In het laatste door Robichaux ingezonden verslag -- ongeveer twee weken na de dood van Anne Edwards en D.W. Yarbrough -- schreef hij dat George Edwards bijzonder was opgebeurd door de kindjes die in zijn armen werden gelegd en de vele nieuwe levens dicht om hem heen. Ook de Quinns wachtten op een geboorte. Maar toen John dat had gezegd, kreeg Emilio's gezicht weer die bewust neutrale uitdrukking die iedereen nu duidelijk maakte dat hij diep nadacht. 'Ja, er zijn toen veel baby's geboren.' Hij bleef heel stil zitten en keek Johannes Voelker strak aan. 'Het kwam door de tuinen.' Voelker, die wist dat Sandoz om de een of andere reden rechtstreeks het woord tot hem richtte, maar niet waarom, schudde zijn hoofd. 'Sorry. Dat kan ik niet volgen.' 'De vergissing. Waar jullie allemaal op hebben zitten wachten. De fatale vergissing.' Voelker bloosde, keek even naar de generale overste, die niet reageerde, en toen weer naar Sandoz. 'Ik neem aan dat ik dat had verdiend.' Sandoz zweeg. 'Dat had ik verdiend,' herhaalde Voelker zonder het 'aannemen'. 'In feite hadden we de beschikking over alle informatie,' zei Emilio. 'Het was er allemaal. We begrepen het alleen niet. Ik denk dat zelfs als het ons rechtstreeks was verteld, we het misschien nog niet hadden begrepen.' Ze luisterden naar het tikken van de klok en keken naar hem, niet zeker wetend of hij zou doorgaan of zou vertrekken. Toen ontwaakte Sandoz uit zijn overpeinzingen en nam weer het woord. Ze hoorden in eerste instantie het zingen. Martiaal en zeer afgemeten. Flarden, vanaf een afstand meegenomen door de wind. De VaKashani kwamen in beweging, groepeerden zich en liepen naar de vlakte om de patrouille dichterbij te zien komen. Waarom waren ze niet in hun appartementen gebleven? Waarom waren ze niet op de vlucht geslagen? Ze hadden de baby's kunnen verstoppen, dacht hij later. Maar dan zouden ze wel een spoor hebben achtergelaten dat elk half competent roofdier gemakkelijk had kunnen volgen. Wat zou het voor zin hebben gehad? Dus vormden ze een kring met de baby's, de kinderen en de vaders in het midden, en wachtten op de vlakte tot de patrouille bij hen was. Later, toen hij een tijdje in Gayjur had gewoond, was hij de beperkingen van de Runa die in een dorp leefden beter gaan begrijpen. Op het moment zelf was het voor hem onbegrijpelijk geweest. Ze stonden hun baby's af. Ze moesten op een of ander niveau hebben geweten dat ze hen niet zouden mogen behouden, maar de hoeveelheid levenssappen in hun lichaam was toegenomen en ze hadden hun eigen maten uitgezocht, waarna de natuur -- op een onnatuurlijke manier geholpen door de tuin van de vreemdelingen die voedzamer voedsel dicht binnen hun bereik bracht -- zijn loop had genomen. 'Hun voortplanting wordt bepaald door wat ze eten,' vertelde Sandoz de anderen. 'Ik heb dat later beseft en Supaari heeft het bevestigd. Het systeem is zo uitgebalanceerd dat de Runa geen seksuele verlangens kennen. Ze hebben een familieleven, maar ze planten zich alleen voort als de Jana'ata dat willen. Normaal gesproken blijft het vetgehalte in hun lichaam laag. Ze trekken naar natuurlijke voedselbronnen en dat kost energie. Onze tuinen verstoorden dat evenwicht.' Hij keek van de een naar de ander, om te zien of ze het begrepen. 'Het is moeilijk te bevatten, nietwaar? De Jana'ata houden de Runa niet opgesloten op omheinde terreinen en maken hen ook niet tot slaaf. De Runa werken binnen de cultuur van de Jana'ata omdat ze dat willen. Zo zijn ze gefokt en voor hen is het normaal. Als de bankrekening van een dorpscorporatie een bepaalde hoogte heeft bereikt, krijgen ze extra eten en extra calorieën en daardoor worden de vrouwen tochtig.' Opeens moest Giuliani denken aan een frase uit een rapport. 'Een passieve stem,' zei hij. 'Toen ik dat las, vroeg ik me al meteen af wat dat betekende. Dr. Edwards zei dat hun maten werden uitgekozen op grond van criteria die anders waren dan die voor het uitkiezen van een echtgenoot.' 'Dat klopt. Subtiel, nietwaar? Hun maten werden voor hen uitgekozen door genetici van de Jana'ata. De Runa kunnen zelf bepalen met wie ze trouwen, maar ze worden gefokt volgens de normen van de Jana'ata.' Hij lachte, maar het was geen aangename lach. 'Als je er eens wat dieper over nadenkt, is het een behoorlijk humaan systeem vergeleken met de manier waarop wij dieren fokken die ons vlees leveren.' Felipe Reyes verbleekte en zei heel zacht: 'O, mijn god!' 'Inderdaad. Het zal jullie nu wel duidelijk zijn.' Sandoz keek naar Voelker, tot wie het nog niet was doorgedrongen. Toen gingen Voelkers ogen dicht. 'Nu is het duidelijk,' herhaalde Sandoz, Voelkers gezicht in de gaten houdend. 'In de stad zijn de eisen voor specialisten heel hoog. Maar niets wordt verspild. Als het resultaat van een paring niet aan de gestelde eisen voldoet, wordt het nageslacht zo snel mogelijk weggehaald, voordat men zich eraan kan gaan hechten. Een soort kalfsvlees, zou je kunnen zeggen.' Johannes Voelker leek elk moment te kunnen gaan overgeven. 'De Runa in de dorpen hebben in sommige opzichten de meeste mazzel. Ze verzamelen voedsel, vezels en andere plantaardige producten vrijwel net zoals ze dat zouden hebben gedaan indien de Jana'ata zich niet met hun leven hadden bemoeid. Het fokken van hen wordt strikt onder controle gehouden, maar ze zijn geen prooien zoals in de prehistorie, al is er af en toe wel een VaHaptaa-stroper die hen nog op de oude manier uitbuit: als loslopend voedsel. Supaari heeft ons dat verteld. Wanneer ook alweer? Ongeveer twee dagen nadat Anne en D.W. waren gedood. Het woord "stroper" heb ik in mijn mond genomen. Ik besefte alleen niet dat dat het bestaan van een legaal gebruik van het vlees impliceerde.' 'Emilio, het zou geen enkel verschil hebben gemaakt,' zei John. Sandoz ging opeens staan en begon te ijsberen. 'Inderdaad. Dat begrijp ik, John. Het was al te laat. De tuinen waren aangelegd. De baby's waren verwekt. Overal. Overal in Inbrokar. Zelfs als ik had begrepen wat Supaari ons vertelde, zou het geen verschil hebben gemaakt.' Hij bleef voor Voelker staan. 'We hadden om toestemming gevraagd. We hadden de ecologische gevolgen overwogen. We wilden onszelf domweg van voedsel voorzien om het dorp niet tot last te zijn.' Hij zweeg even en voegde er toen ontzettend eerlijk aan toe: 'En we wilden eten hebben waarmee we vertrouwd waren. Niemand zag er iets kwaads in. Zelfs Supaari niet. Maar hij was een vleeseter! Hij dacht dat de tuin puur voor de versiering zou zijn. Het idee dat we eetbare gewassen zouden kweken is nooit bij hem opgekomen.' De generale overste leunde achterover in zijn stoel. 'Vertel ons wat er is gebeurd.' Emilio bleef staan en keek Giuliani lange tijd aan, alsof hij in de war was. Toen deed hij zijn verhaal. De officier van de Jana'ata wist duidelijk dat er zonder officiële toestemming was gefokt en beval de Runa de baby's naar voren te brengen. Dat werd vrijwel in stilte gedaan. Alleen een paar oudere kinderen, zoals Askama, waren aan het huilen. De mensen werden verborgen gehouden in het midden van de menigte. Ze zouden wellicht niet zijn ontdekt als Sofia niet naar voren was gelopen, meende Sandoz. Of misschien toch wel. Het was heel goed mogelijk dat hun geur binnen de kortste keren was opgepikt, ook als ze niet de aandacht op zichzelf hadden gevestigd. 'We hadden er geen idee van wat er zou gaan gebeuren. We waren alleen naar de vlakte gegaan omdat iedereen dat deed,' zei Sandoz. 'Marc was de enige onder ons die behalve Supaari andere Jana'ata had gezien en hij maakte zich erg veel zorgen over die patrouille. De VaKashani vroegen ons in het midden van de kring te blijven en ons stil te houden en Marc dacht dat dat juist was. Hij was heel geagiteerd. Hij vertelde me dat hij iets in de stad had gezien maar er niet zeker van was of hij het had begrepen. Manuzhai zei toen dat we onze mond moesten houden, dus ben ik nooit te weten gekomen wat hij daarmee bedoelde. Ik wist alleen dat Marc bang was, maar de Runa leken de situatie vrij rustig op te nemen. Toen begon de patrouille de baby's te doden.' Emilio ging zitten en legde zijn hoofd in zijn handen. Broeder Edward liep naar de wc om de prograïne te halen, maar bij zijn terugkomst was Sandoz alweer aan het woord en hij negeerde de pot met pillen die Ed naast hem zette. 'In het Hebreeuws bestaat een uitdrukking,' zei hij. 'Eshet chayil: een moedige vrouw. Sofia besefte eerder wat er aan het gebeuren was dan de rest van ons.' 'En zij pleegde verzet,' zei Giuliani, die nu besefte hoe geweldpleging met het gezelschap van de jezuïeten in verband was gebracht. 'Ja. Ik hoorde het haar als eerste zeggen, maar toen werd het door de VaKashani overgenomen als een soort van litanie. "Wij zijn met velen en zij met weinigen." Dat zei ze en toen liep ze naar voren.' In zijn dromen zag hij haar zoals ze die avond was geweest, haar hoofd geheven, een koninklijke houding. 'Ze pakte een van de baby's van de grond op. Ik denk dat de commandant van de Jana'ata zo verbaasd was over haar bestaan dat hij in eerste instantie domweg niet in beweging kon komen. Maar toen rukte het gehele dorp op om de kinderen terug te pakken en op dat moment kwam de patrouille heel snel in actie.' Hij ademde diep in en staarde met grote ogen naar de tafel. 'Het was een bloedbad,' zei hij uiteindelijk. Voelker boog zich naar voren. 'Misschien kunnen we er nu beter even mee stoppen?' 'Nee, nee. Ik moet dit afmaken.' Emilio's hoofd kwam omhoog. Hij keek naar de pot prograïnetabletten, maar raakte hem niet aan. 'Ik denk dat de patrouille even door het dolle heen raakte, door de combinatie van schrik over onze aanwezigheid en woede omdat de Runa tegen hen in opstand kwamen. Verder was wat Sofia tegen hen had gezegd, angstaanjagend. Jullie moeten begrijpen dat de Jana'ata ook hun eigen aantal strikt beperkt houden tot degenen die door dit foksysteem in leven kunnen worden gehouden. Hun bevolkingsstructuur is bijna exact die van een roofdierensoort in het wild, ongeveer vier procent van de bevolking die als prooi dient. Supaari heeft me dat uitgelegd. Dus moet het voor hen een nachtmerrie zijn geweest dat "wij zijn met velen en zij met weinigen" te horen.' 'Ik kan niet geloven dat je hen verdedigt,' zei Felipe ontzet. Er werd opeens druk gepraat over het Stockholm-syndroom. Emilio legde intussen zijn handen op zijn hoofd. Daarna sloeg hij opeens met zijn vuist op de tafel, zacht en beheerst om zijn beugels niet te beschadigen, en zei nadrukkelijk: 'Als jullie zoveel herrie blijven maken, moet ik ermee stoppen.' Toen zwegen ze weer en hij haalde een keer diep adem. 'Ik verdedig hen niet. Ik probeer jullie uit te leggen wat er is gebeurd en waarom. Maar het is hun maatschappij en ze betalen een eigen prijs voor hun manier van leven.' Met een harde blik in zijn ogen keek hij naar Reyes en vroeg op hoge toon: 'Felipe, hoeveel mensen leven er nu op aarde? Veertien, vijftien miljard?' 'Bijna zestien,' zei Felipe zacht. 'Op Rakhat zijn geen bedelaars. Werkloosheid kennen ze er niet. Er is geen sprake van overbevolking. Niemand sterft de hongerdood. Milieuverontreiniging kennen ze niet. Genetische ziekten bestaan niet. De ouderen gaan niet geleidelijk achteruit. Het leven van degenen die terminaal ziek zijn, wordt niet gerekt. Ze betalen een afschuwelijke prijs voor dat systeem, maar dat doen wij ook, Felipe, omdat wij kinderen laten lijden. Hoeveel kinderen sterven vanmiddag, terwijl wij hier zitten, de hongerdood? Het feit dat hun lijken niet worden opgegeten maakt ons soort er in mijn ogen in moreel opzicht niet beter op!' Giuliani liet die uitbarsting gewoon wegsterven. Toen Sandoz zichzelf weer in de hand had, herhaalde de generale overste: 'Vertel ons wat er is gebeurd.' Emilio keek naar hem op alsof hij zich verloren voelde, maar besefte uiteindelijk dat hij van zijn verhaal was afgedwaald. 'Ik geloof dat het oorspronkelijk alleen de bedoeling van de patrouille was de baby's te doden. Als de dorpelingen zich voor de tweede keer zonder toestemming hadden voortgeplant, zou dat een halsmisdaad zijn geweest van de vrouwen die waren bevallen, heeft Supaari me later verteld. Maar omdat de Runa zich verzetten, reageerde de patrouille te fel. Het was duidelijk hun bedoeling de opstand meteen te onderdrukken.' 'Hoeveel zijn er gedood?' vroeg Giuliani vlak. 'Dat weet ik niet. Misschien een derde van de VaKashani. Misschien meer.' Hij keek een andere kant op. 'En Sofia. En Jimmy. En George.' Emilio greep uiteindelijk toch naar de prograine. Hoogstwaarschijnlijk te laat om er nog iets aan te hebben. Ze keken toe hoe hij de twee tabletten met een glas water naar binnen werkte. 'En waar was jij?' vroeg Giuliani. 'Vrijwel midden in de menigte. Askama was heel erg bang. Toen het doden begon, probeerden Manuzhai en ik haar met onze lichamen te beschermen. Chaypas werd gedood terwijl ze ons verdedigde.' 'En pater Robichaux?' 'Die zette het op een rennen.' Sandoz keek naar Felipe en zei zacht: 'Hem verdedig ik ook niet, maar hij had toch niets kunnen doen. Wij hadden de afmetingen van half volwassen kinderen en er was sprake van een volstrekte chaos. Van hoffelijkheid was geen sprake. Iedereen die binnen hun bereik kwam, werd gedood.' Hij smeekte hen bijna het te begrijpen. 'We waren er volstrekt niet op voorbereid. Supaari was zo anders. Probeer je eens voor te stellen hoe het was.' 'De politie van de Jana'ata is de martiale arm van een roofdiersoort,' zei Voelker zacht. 'En ze waren de beschaving aan het verdedigen zoals zij die kenden. Het moet ongelooflijk angstaanjagend zijn geweest.' 'Inderdaad.' Het werd moeilijker. 'Het licht moet uit, want anders hou ik het niet vol.' Voelker ging staan om dat te doen. Toen hoorde hij de stem van de generale overste weer. 'Vertel het ons.' 'Ik werd meteen gevangengenomen.' Hij kon Askama zijn naam horen schreeuwen. 'Marc werd moeiteloos achtervolgd en gevonden. Wij werden meegenomen door de Jana'ata. Van dorp naar dorp. Ik denk niet dat ze zonder meer begrepen dat wij verantwoordelijk waren voor die tuinen. Ze wisten niet wat ze van ons moesten maken. Ik geloof dat ze van plan waren ons uiteindelijk mee te nemen naar de hoofdstad Inbrokar. In elk dorp langs de route werden de tuinen in brand gestoken en onschuldigen afgeslacht. Ik moet dit afmaken.' Hij zweeg even, concentreerde zich om regelmatig te blijven ademhalen. 'Marc... jullie begrijpen dat de tuinen van Marc waren, hè? Om die slachtpartij gade te slaan...' Nog een paar minuten. 'De Jana'ata eten maar een keer per dag. Wij kregen elke morgen eten aangeboden en daarna moesten we veel uren marcheren. Marc weigerde te eten. Ik heb geprobeerd hem over te halen wel iets tot zich te nemen, maar dan zei hij alleen iets in het Frans. Een paar woorden.' Hij haalde zijn handen weg van zijn hoofd en probeerde hen aan te kijken. 'Er zijn vele talen die ik niet beheers. Ik heb Arabisch en Amharisch en K'San leren spreken, maar ik kan in die talen niet lezen. Frans is de enige taal die ik wel kan lezen maar niet kan spreken. In gesproken vorm is die heel anders.' Het licht werd hem te machtig. Hij deed zijn ogen weer dicht. 'Als ik probeerde Marc te laten eten, zei hij: "Ill son, less and sawn" of zoiets. Ik had het moeten herkennen.' 'Ils sont les innocents,' zei Giuliani. 'Het is moeilijk het ondenkbare te denken. Ze boden jullie het vlees van de onschuldigen aan.' Emilio was nu heel erg aan het trillen. 'Ja. Later heb ik zelf gezien wat... Niets werd verspild. Ed?' Het lukte hem het vol te houden tot broeder Edward hem naar de wc had gebracht en toen hij had overgegeven, verving Ed de uitgespuugde prograïne door een geïnjecteerde dosis. Sandoz had er geen idee van wie hem naar zijn kamer had gebracht, maar voordat hij in slaap viel, zei hij: 'Soms droom ik ervan.' Toen hij wakker werd, zat Johannes Voelker bij hem een rozenhoedje te bidden. 'Ik vind het heel triest,' zei hij. Het duurde twee dagen voordat Sandoz verder kon gaan. 'Je hebt ons verteld dat je geloofde dat de militaire politie jullie naar de hoofdstad zou brengen,' begon Giuliani. 'Ik neem aan dat jullie...' Hij raadpleegde zijn aantekeningen. 'Dat jullie Inbrokar niet hebben bereikt.' 'Dat klopt. Supaari heeft me later verteld dat hij ongeveer twee dagen na het bloedbad in Kashan arriveerde. Hij regelde daar het een en ander en ging toen achter mij en Marc aan. Ik neem aan dat hij naar de route moest gissen. Ik denk dat we zo'n week of twee onderweg waren voordat hij ons had ingehaald. Die periode was heel verwarrend en we functioneerden niet goed. Ik probeerde Marc aan het eten te krijgen. Ik... Hij was daar niet toe in staat en na een tijdje gaf ik het op.' 'Maar jij at het vlees wel, ook toen je wist wat het was,' zei John. 'Ja.' Emilio zocht naar een manier om het uit te leggen. 'Er is een tijd geweest dat een man in het Britse leger kon worden gestraft met achthonderd zweepslagen. Hebben jullie over dergelijke dingen weleens iets gelezen? Sommige mannen hebben dat overleefd en zij meldden dat ze na een tijdje helemaal geen pijn meer voelden. Ze voelden alleen een soort gehamer. Zo verging het mijn ziel. Begrijpen jullie dat? Kinderen gedood te zien worden en het vlees te eten. Dat voelde na een tijd alleen nog als gehamer aan.' Hij haalde zijn schouders op. Ze deden hun best, maar hij wist dat ze het zich niet konden voorstellen. 'In elk geval haalde Supaari de patrouille in en rond die tijd was Marc al heel zwak. Ik denk dat de commandant hem snel zou hebben gedood, want hij vertraagde hun tempo.' Van emotie was geen sprake geweest toen hij Supaari zag. Hij en Marc zaten eenvoudigweg op de grond, te moe om te denken, te hopen of te bidden. Ondanks het vlees was hij ook uitgeput geweest. Hij wist dat hij Marc niet veel langer op de been kon houden en zelf ook het punt van instorten naderde. 'Ik denk dat Supaari de commandant heeft omgekocht. Er was sprake van een lange discussie in een taal die ik niet kende.' 'Dus Supaari heeft jullie mee teruggenomen naar Kashan,' zei John toen de stilte te lang voortduurde. Sandoz dwong zichzelf bij zijn positieven te komen. 'Nee. Ik weet niet of we daar welkom zouden zijn geweest. Hij nam ons mee naar Gayjur, naar zijn eigen terrein. Kashan heb ik nooit meer gezien.' 'Uitgaand van de beschrijvingen van pater Robichaux van de tijd die hij in die stad heeft doorgebracht, moeten jullie daar relatief veilig zijn geweest zolang jullie je maar niet lieten zien,' zei de generale overste. 'Of vergis ik me daarin?' 'Ik geloof dat het oorspronkelijk Supaari's bedoeling was dat we daar veilig waren. Misschien waren zijn beweegredenen hem zelf niet duidelijk. Hij had wellicht het gevoel ons iets verplicht te zijn en ik geloof dat hij echt op Anne gesteld was. Verder hadden we hem een heel rijk man gemaakt. Voor een Jana'ata was hij behoorlijk meelevend. Ik denk dat hij zich tot op zekere hoogte wel kon voorstellen hoe het was alleen te zijn en door niemand te worden gesteund.' Vincenzo Giuliani werd heel stil, maar dat viel Sandoz niet op. Ik heb dat verdiend, dacht Giuliani -- een echo van de opmerking van Voelker -- ook al was het niet zo bedoeld. 'In elk geval,' zei Sandoz, 'had hij kennelijk besloten een losgeld voor ons te betalen, ons mee te nemen naar zijn huis en verantwoordelijk voor ons te zijn.' 'En toen heeft hij jullie meegenomen om jullie de klimop, de sta'aka, te laten zien?' vroeg John. 'Ja.' Deze keer hoefde hij niets uit te leggen. Hij bleef rustig zitten en dacht aan andere dingen terwijl John Candotti de anderen over de hasta'akala vertelde. Over de manier waarop de handen werden bewerkt om te lijken op de lange takken van klimop die op sterkere planten groeit, om afhankelijkheid te symboliseren en af te dwingen. John besefte nu waarom Marc was gestorven. 'Stel dat Marc scheurbuik begon te krijgen?' had hij Sandoz gevraagd. 'Was er iets dat jij wel hebt gegeten en Marc niet?' Marc Robichaux was niet overleden aan de gevolgen van scheurbuik. Wel door uithongering en bloedarmoede. En, heel goed mogelijk, door wanhoop. Hij besefte later dat hij halverwege de verwoesting van zijn linkerhand in een klinische shocktoestand was geraakt. De eerste dagen daarna kwam hij af en toe bij zijn positieven, nat en koud en met een ontzettende dorst die hij nog nooit eerder had ervaren. Het leek onmogelijk voldoende adem te halen en als hij sliep, droomde hij dat hij stikte of verdronk. Soms greep hij in zijn dromen ergens naar, pogend zich op te richten om lucht te happen, en maakten zijn handen spastische bewegingen zoals de poten van een hond die droomt dat hij aan het rennen is. Dan werd hij krijsend wakker zodra de onvrijwillige beweging voor hevige pijnscheuten in de lange zenuwen van zijn armen zorgde. Een tijd lang kon hij niet kijken naar wat ze met hem hadden gedaan omdat hij zoveel bloed had verloren dat hij niet overeind kon komen. Hij had het gevoel dat zijn handen met een knots waren bewerkt. Ze waren opgezet en ze klopten, maar hij kon zijn hoofd niet optillen om ernaar te kijken. Af en toe kwam iemand naar hem toe om zijn vingers te strekken, ze plat te leggen. Hij had er geen idee van waarom dat werd gedaan. Hij wist alleen dat het ontzettend pijnlijk was en smeekte ermee op te houden. Dat smeken deed hij in het Spaans, waardoor ze hem niet begrepen, maar het zou hem ook niets hebben geholpen als hij het in perfect K'San had gedaan. Ze geloofden dat het nodig was om de manier waarop zijn vingers aan zijn polsen hingen -- de lijn daarvan -- niet te verpesten. Dus lieten ze hem krijsen. Terwijl zijn lichaam langzaam het bloed weer aanmaakte dat hij had verloren, kon hij zich bewegen, maar daar werd hij ook niets wijzer van. Er kwamen korsten op de wonden en de jeuk die genezing aankondigde, maakte hem gek. Ze bonden hem vast om te voorkomen dat hij met zijn tanden woest en huilend van ellende aan het verband kon trekken. Het was heel goed mogelijk dat zijn pogingen om dat wel te doen hadden voorkomen dat er bloedproppen in zijn benen ontstonden die een hartaanval of een beroerte hadden veroorzaakt als ze waren losgeschoten. En hij had, God stond hem bij, het vlees gegeten tijdens de lange tocht vanuit Kashan en de hasta'akala dus ondergaan terwijl hij fatsoenlijk doorvoed was. Daardoor was zijn leven waarschijnlijk gered, ten goede of ten kwade. Zijn eerste zin in het Ruanja was de vraag hoe het met Marc ging. 'Die is niet sterk,' kreeg hij te horen, maar hij was door de inspanning van het praten zo uitgeput dat hij het antwoord niet hoorde en die ene keer droomloos sliep. Toen hij weer wakker werd, was zijn hoofd helder en was hij alleen, niet vastgebonden, in een heel zonnige kamer. Met veel moeite ging hij zitten en keek voor de eerste keer naar zijn handen. Hij had niets over om mee te reageren en was zelfs te zwak om zich af te vragen waarom ze dit hadden gedaan. Hij zat nog altijd bleek en ineengedoken naar niets te staren toen een van de Runa-bedienden binnenkwam. 'Iemands hart zal ziek worden als hij Marc niet ziet,' zei hij zo ferm mogelijk. Als een tweeling die in verschillende kamers is ondergebracht om te voorkomen dat ze elkaar wakker maken, waren de twee vreemdelingen van elkaar gescheiden. De Runa wisten dat het lichamelijke uithoudingsvermogen dat nodig was om te kunnen blijven schreeuwen betekende dat de kleinste van de twee waarschijnlijk in leven zou blijven. Ze hadden hoop voor degene die zo stil was, maar niet veel, en haalden hem weg om te voorkomen dat hij al zijn kracht zou verliezen omdat de ander voortdurend wakker was. 'Die slaapt,' zei Awijan tegen Sandoz. 'Iemand zal u naar hem toe brengen als hij wakker wordt.' Twee dagen later wachtte hij opnieuw op haar, vastbesloten nu hoe dan ook naar Marc toe te gaan. 'Iemands hart zal blijven stilstaan als hij Marc niet ziet,' zei hij nadrukkelijk. Hij ging staan en liep op dunne, wankele benen naar de deur. De Runao ving hem op toen hij viel en droeg hem mompelend naar de kamer waar Marc sliep. De stank van bloed was overal en Marc had de kleur van regen. Emilio zat op de rand van het slaapnest, met zijn geruïneerde handen in zijn schoot, en riep Robichaux' naam. Marc deed zijn ogen open en er verscheen een vage blik van herkenning in. Hij had er geen idee van wat Marc tijdens die laatste uren zei. In het Latijn had hij Marc gevraagd of hij wilde biechten. Toen werd er weer in het Frans gefluisterd. Daarna gaf Emilio hem de absolutie. Marc viel in slaap en hij ook, zittend op de grond naast het bed, zijn hoofd rustend naast Marcs rechterhand waaruit nog altijd bloed drupte. Op een gegeven moment voelde hij in die nacht iets over zijn haar strijken en hoorde iemand zeggen: 'Deus vult.' Het kon een droom zijn geweest. Toen de zon de volgende morgen zijn ogen bescheen, werd hij stijf en beroerd wakker. Hij ging staan, liep de kamer uit en probeerde een Runao te vinden die een genezer kon halen of een drukverband kon aanleggen op de druppende wonden tussen Marcs vingers. Awijan keek hem alleen met een niet-begrijpende gezichtsuitdrukking aan. Later vroeg hij zich af of hij eraan had gedacht Ruanja te spreken. Misschien had hij zich weer bediend van het Spaans. Hij zou daar nooit zeker van zijn. Marc Robichaux stierf ongeveer twee uur later zonder nog bij bewustzijn te zijn gekomen. 'Pater Robichaux was in een slechte lichamelijke conditie toen die procedure werd voltrokken,' zei John, 'en heeft dat niet overleefd.' Emilio keek op en zag dat iedereen naar zijn handen staarde. Hij legde ze in zijn schoot. 'Het moet heel moeilijk zijn geweest,' zei de generale overste. 'Dat klopt.' 'En toen was je alleen.' 'O nee,' zei Emilio zacht. 'Ik geloofde dat God bij me was.' Hij zei het heel ernstig en daardoor was het onmogelijk vast te stellen of hij het serieus meende of spotte. Hij keek Vincenzo Giuliani in de ogen. 'Geloof jij dat? Dat God bij me was?' Hij keek om zich heen naar alle aanwezigen, John Candotti, Felipe Reyes, Johannes Voelker, Edward Behr en toen weer naar Giuliani, die het onmogelijk vond iets te zeggen. Sandoz ging staan, liep naar de deur en maakte die open. Hij bleef nog even staan toen er opeens een gedachte bij hem opkwam. 'Geen komedie. Geen tragedie.' Hij lachte, een dierlijk geluid, humorloos. 'Misschien een farce?' Daarna vertrok hij. 32 Napels: augustus 2060 'Misschien stelde ik Supaari teleur,' zei Sandoz de volgende dag tegen hen. 'Hij had het heerlijk gevonden met Anne samen te werken en ze hadden intens van elkaars gezelschap genoten. Ik was lang niet zo amusant.' 'Je was in de rouw, doodsbang en halfdood,' zei Voelker prompt. John knikte, was het eindelijk eens met iets wat Johannes Voelker had gezegd. 'Ja! Ik was aan tafel geen aangenaam gezelschap.' Sandoz klonk die middag opgewekt en kwiek. Giuliani reageerde openlijk afwijzend op die vreemde stemming, maar Sandoz negeerde hem. 'Ik ben er niet zeker van of Supaari het idee me formeel als een afhankelijke te accepteren echt had doordacht. Het kan een soort spontaan gebaar van interplanetaire goodwill zijn geweest. Misschien wenste hij wel dat hij de politie mij had laten houden.' Sandoz haalde zijn schouders op. 'In elk geval leek hij voornamelijk geïnteresseerd te zijn in de handelsaspecten van de situatie en als economisch adviseur stelde ik voor hem niet veel voor. Hij vroeg me of ik dacht dat andere gezelschappen vanaf de aarde naar Rakhat zouden komen. Ik vertelde hem dat we berichten over onze situatie over de radio hadden verzonden naar de planeet waar wij vandaan kwamen en dat het mogelijk was dat er anderen zouden komen. We konden op geen enkele manier weten wanneer. Hij besloot zich door mij Engelse les te laten geven omdat dat onze lingua franca is. Hij had er al wat van opgepikt van Anne.' 'Dus had je werk als taalkundige,' zei Giuliani luchtig. 'In elk geval voor een tijdje.' 'Ja. Ik denk dat Supaari probeerde er het beste van te maken. We hebben veel gesprekken gevoerd toen ik eenmaal goed genoeg was om uit te vogelen welke taal ik werd geacht te gebruiken. Hij kon er zijn Engels lekker mee oefenen en legde me veel dingen uit. Jullie zouden hem dankbaar moeten zijn. Het merendeel van wat ik begrijp van wat er is gebeurd, heb ik van hem gehoord. Hij was heel behulpzaam.' 'Hoe lang ben je bij hem gebleven?' vroeg Giuliani. 'Daar ben ik niet echt zeker van. Misschien zes tot acht maanden? In die tijd heb ik het K'San geleerd. Afschuwelijke taal. De moeilijkste die ik me ooit eigen heb gemaakt. Dat zal wel een onderdeel van de grap zijn geweest,' zei hij mysterieus. Hij ging staan en begon zenuwachtig en afgeleid door de kamer te lopen. 'Heb je iets gehoord over de geweldpleging waarvan Wu en Isley melding hebben gemaakt?' vroeg Giuliani, die hem gadesloeg terwijl hij rondliep. 'Nee. Ik kan je verzekeren dat ik goed afgezonderd werd gehouden. Ik denk echter dat de Runa met de voor hen typerende creativiteit begonnen door te borduren op Sofia's opmerking dat zij met velen en de Jana'ata met weinigen waren.' 'Wu en Isley hebben naar je gevraagd zodra Askama hen naar het terrein van Supaari had gebracht,' zei Giuliani en hij zweeg even toen hij Sandoz zag schrikken. 'Supaari heeft toen verteld dat hij andere regelingen voor jou had getroffen. Welke woorden gebruikte hij ook alweer? O ja. "Meer passend bij zijn natuur." Kun je ons vertellen waarom hij je zijn huis heeft uitgezet?' Er volgde een lelijke lach. 'Weten jullie wat ik eens tegen Anne Edwards heb gezegd? God is in het waarom.' Hij weigerde nu iemand aan te kijken. Hij stond met zijn rug naar hen toe en staarde door het raam naar buiten, hield de vitrage opzij, voorzichtig manoeuvrerend om te voorkomen dat de beugel in de stof vast zou komen te zitten. Uiteindelijk hoorden ze hem zeggen: 'Nee. Ik weet niet wat hij daarmee bedoelde, behalve dan dat hij op de een of andere manier geloofde dat wat hij deed te rechtvaardigen was.' 'Wat hij deed,' herhaalde Giuliani zacht. 'Jij hebt niets gedaan wat hem ertoe heeft aangezet?' 'O, Christus!' Sandoz draaide zich bliksemsnel naar hem om. 'Zelfs nu nog? Na dit alles?' Hij liep naar zijn plaats aan de tafel en ging trillend van woede zitten. Toen hij weer het woord nam, klonk zijn stem heel zacht. Hij was echter duidelijk tegen zijn woede aan het vechten terwijl zijn handen stijf in zijn schoot lagen en hij strak naar de tafel keek. 'Mijn positie binnen het huishouden van Supaari VaGayjur was die van een invalide afhankelijke. Supaari was geen wispelturige man, maar ik denk dat hij genoeg van me kreeg. Of misschien had hij domweg het gevoel dat ik mijn rol als taaldocent had vervuld toen hij het Engels goed beheerste en het tijd werd dat ik een andere positie kreeg, bij wijze van spreken.' Hij keek Giuliani nu recht aan. 'Naar mijn voorkeur ten aanzien van verblijfplaats en beroepsuitoefening is nooit gevraagd. Hoe duidelijk moet ik zijn?' Hij was half in slaap toen ze hem kort na de dageraad kwamen halen. Omdat hij gevangenzat in het web van een droom, wist hij eerst niet zeker of de handen echt of verbeeld waren en tegen de tijd dat hij dat wel wist, kon hij zich niet meer losrukken. Toen hij zich later afvroeg of hij op de een of andere manier had kunnen ontsnappen, besefte hij dat die vraag dwaas was. Waar had hij naartoe kunnen gaan? Welk toevluchtsoord had hij kunnen vinden? Verzet plegen of naar een verklaring vragen was zinloos. De eerste dreun perste alle lucht uit zijn longen, de tweede maakte hem bijna bewusteloos. Ze waren efficiënt en verspilden geen tijd meer door hem te blijven mishandelen. Terwijl hij half werd voortgesleept en half werd gedragen probeerde hij de straten in zijn geheugen te prenten en had hij de indruk dat de route vrij consequent heuvelopwaarts leidde. Tegen de tijd dat ze bij het Galatnapaleis arriveerden, was zijn hoofd weer helder en kon hij zonder pijn ademhalen. Met vastgebonden handen werd hij meegenomen langs de fonteinen die hij vanaf het terrein van Supaari had gezien en ze betraden het paleis via een zij-ingang. Ze liepen door lichte gangen met gekleurde wandtegels en marmer en jaspis op de vloer, langs binnenpleinen, onder plafonds met ribgewelven door. Zelfs de eenvoudigste onderdelen van het interieur waren verguld. De muren waren voorzien van latwerk van zilverdraad, met in elk diagonaal een schitterend juweel: smaragden en robijnen, amethisten en diamanten. Hij zag een geometrisch aangelegde kamer ter grootte van een kerk met een immens baldakijn van gele zijde, geborduurd met turkoois, karmozijnrood en lentegroen, met kwasten en gouddraad langs de randen. De rijkdom ervan kreeg een echo in de stapels ivoorkleurige, rode en blauwe kussens, bekleed met geplooide stof, voorzien van tressen en kostbare sierranden. Kamer na kamer was er niets recht wat gebogen kon worden, niets patroonloos wat een patroon kon krijgen, niets wit wat stralend kon worden gemaakt. Zelfs de lucht die er hing was opgesmukt! Overal rook het lekker: een honderdtal geuren die hij niet kon benoemen of herkennen. Het was, dacht hij, het meest spectaculair vulgaire gebouw waarin hij ooit was geweest. Het zag eruit en rook als een goedkope hoerenkast, maar de juwelen waren echt en elke druppel parfum vertegenwoordigde waarschijnlijk het jaarinkomen van een dorpscorporatie. Hij probeerde zowel het Ruanja als het K'San uit wanneer ze iemand tegenkwamen, maar niemand reageerde en hij dacht aanvankelijk dat alle bedienden stom waren. In de loop van de dag kreeg hij korte bevelen in een vorm van het K'San die hem onbekend was, net zoals Hoog-Duits onbekend kan zijn voor iemand die Laag-Duits spreekt. Ga daarheen. Ga hier zitten. Wacht. Hij deed zijn best te gehoorzamen en kreeg een tik als hij iets verkeerd deed. Hij was degene die stom werd. Gedurende de dagen daarna kende hij een merkwaardige mengeling van vrijheid en gebondenheid. Net als hij waren er anderen die zaten opgesloten in subtiele maar effectieve kooien. Ze konden van de ene naar de andere kooi lopen, maar niet het paleis zelf betreden. Een dierentuin, dacht hij, pogend van dat alles iets zinnigs te maken. Ik ben in een soort particuliere dierentuin. De anderen waren een bizarre maar mooie groep Runa en een stel Jana'ata. Er waren ook een paar individuen van wier ras hij niet zeker was. De Runa die zijn gevangenschap met hem deelden, kwamen hem helpen als hij vanwege zijn handen assistentie nodig had. Ze waren buitengewoon aardig en probeerden hem het gevoel te geven dat hij deel uitmaakte van de eigenaardige leefgemeenschap die binnen de luxueuze, kostbare muren van het Galatnapaleis bestond. Op hun manier waren ze vriendelijk, maar ze leken bijna stom, alsof ze alleen op uiterlijk waren gefokt, met ongebruikelijk gekleurde vachten, gestreept of gevlekt, een met de strepen van een zebra. De meesten hadden een gezicht met een zeer fijne beenderstructuur omdat ze te ver waren doorgefokt. Een paar hadden manen en een aantal had zelfs vrijwel geen staart. Niemand sprak het Ruanja-dialect dat hij in Kashan had geleerd. De gevangenzittende Jana'ata waren ondergebracht in een aparte ruimte en besteedden geen aandacht aan hem, ook al kon hij geen enkel verschil ontdekken tussen hun status in de dierentuin en de zijne. Ze droegen zware gewaden, hadden hoofdtooien die hun gezichten bedekten en waren kleiner dan Supaari. Later kwam hij te weten dat het vrouwen waren en nog later besefte hij dat zij de steriele maten moesten zijn over wie Supaari hem had verteld. Hij riep hun dingen toe in het K'San, vroeg hem uit te leggen wat dit voor een oord was, maar ze bleven introvert. Het lukte hem niet één keer hen zover te krijgen dat ze in welke taal dan ook het woord tot hem richtten. Bij Supaari thuis had hij onregelmatig maar goed te eten gekregen, als het huisdier van een klein kind dat een pup had willen hebben, die had gekregen en er daarna zijn belangstelling voor had verloren. Hier werd eten in overvloed aangedragen. Omdat zovelen van de anderen Runa waren, veronderstelde hij, die regelmatiger dienden te eten. Theoretisch gezien was dat een verbetering, maar hij had geen trek. De Runa leken echter altijd roerend blij te zijn als hij eten van hen aannam. Dus at hij om hen te belonen voor hun vriendelijkheid. Hij kreeg het gevoel dat hij nu volstrekt nutteloos was en waarschijnlijk werd gehouden als een curiosum, even uniek en eigenaardig als de opzichtige spulletjes die hij de eerste dag overal in de alkoven en op de planken van Galatna had gezien. Toen kreeg hij een op maat gemaakte en met juwelen bezette halsband om en leek zijn vernedering compleet. Hij was, dacht hij, de exacte tegenhanger van een kapucijnaap die door een zestiende-eeuwse Europese aristocraat aan een gouden ketting werd gehouden. Hoe koel en verbazingwekkend Supaari ook was, hij was in elk geval een intelligente gesprekspartner geweest. Nu probeerde Emilio zich te harden tegen de voorspelbare gevolgen van eenzaamheid en geduld te hebben met de holle onwerkelijkheid. Hij maakte rekensommen, zong in gedachten liederen en probeerde te bidden, maar hield daarmee op toen hij besefte dat hij de talen door elkaar haalde. Hij was niet langer zeker van de verschillen tussen het Spaans en het Ruanja en dat joeg hem evenveel angst aan als alles wat hem tot dan was overkomen. Het ergste moment kwam toen hij besefte dat hij zich de naam van zijn buurt in Porto Rico niet meer kon herinneren. Ik ben gek aan het worden, dacht hij, woord na woord. Hij was al die tijd in de war en vaag bang, maar hij dwong zichzelf zich aan een soort schema te houden en gymnastiekoefeningen te doen. Dat amuseerde de Runa, maar hij bleef het volhouden. Er waren welriekende baden, even opzichtig en afschuwelijk als de rest in het paleis. Omdat niemand hem ten aanzien daarvan bevelen gaf, koos hij voor het water met het minst erge parfum en deed zijn best zichzelf schoon te houden. 'Vertel het ons,' hoorde hij de generale overste zeggen. 'Ik dacht dat ik was verkocht als een zoölogisch specimen,' zei Emilio Sandoz, die nu hevig trilde, naar de tafel staarde en al zijn zelfbeheersing nodig had voor het uitspreken van elk woord. 'Een tijdje geloofde ik dat ik behoorde tot een menagerie die het eigendom was van de Reshtar van Galatna. Een aristocraat. Een groot dichter. De auteur van veel liederen. Een heer met een universele smaak. In feite was het een soort harem. Net als Clytemnestra werd ik gedwongen me volledig te onderwerpen.' Misschien zo'n drie weken of een maand later kwam een van de bewakers naar de kooi en sprak tegen de anderen, die snoven, zich krampachtig bewogen en om hem heen gingen staan. Hij had er geen idee van wat er allemaal werd gezegd, want hij had geen poging gedaan om iets meer te leren dan de meest rudimentaire woorden die hier werden gebruikt. Het was een vorm van ontkenning, veronderstelde hij. Als hij de taal niet leerde, zou hij hier niet hoeven te blijven. Stom, natuurlijk. Om redenen die hij niet onder woorden had kunnen brengen was hij opeens bang maar hij kalmeerde zichzelf met gedachten die heel binnenkort zijn ziel zouden verwoesten. Ik ben in Gods handen, zei hij tegen zichzelf. Wat er verder ook met mij gebeurt is Gods wil. Hij kreeg een gewaad dat duidelijk voor hem op maat was gemaakt. Het was ontzettend zwaar en heet, maar wel beter dan naakt te moeten rondlopen. Terwijl zijn armen stevig werden vastgehouden werd hij meegenomen naar een eenvoudige witte kamer zonder meubels en zonder een specifieke geur. Het was verbazingwekkend. Hij was zo opgelucht de visuele, auditieve en olfactorische chaos uit te zijn dat hij zich bijna op zijn knieën liet zakken. Toen hoorde hij Supaari's stem en kreeg met heftig kloppend hart weer een beetje hoop, denkend dat hij nu beslist in vrijheid zou worden gesteld. Supaari zal me mee naar huis nemen, dacht hij. Het is allemaal een vergissing geweest, dacht hij, en hij vergaf het Supaari dat hij niet eerder was gekomen. Hij probeerde iets te zeggen toen Supaari de kamer inkwam, maar de bewaker gaf hem een klap tegen zijn achterhoofd. Hij struikelde en viel, uit zijn evenwicht gebracht door het onbekende gewicht van het gewaad. Hij kon zich allang niet meer kwaad maken over zo'n klap en schaamde zich alleen omdat hij was gevallen. Hij duwde zich weer overeind, keek zoekend om zich heen naar Supaari en meende hem te hebben gevonden. Maar wat hij in werkelijkheid zag, was een Jana'ata met een gemiddelde lengte en een grote waardigheid, met ontzettend mooie violette ogen die hem zo recht en onderzoekend aanstaarden dat hij een andere kant op moest kijken. De Reshtar, besefte hij. Een geleerd en kunstzinnig man, wist hij. Supaari had hem over de Reshtar verteld: een groot dichter. De auteur van de sublieme liederen die Emilio Sandoz en zijn metgezellen naar Rakhat had gebracht... Toen begreep hij alles opeens en de vreugde van dat moment benam hem de adem. Hij was hier stap voor stap naartoe gebracht om deze man te ontmoeten: Hlavin Kitheri, een dichter -- wellicht zelfs een profeet -- die misschien de God kende wiens dienaar Emilio Sandoz was. Het was een moment van zo'n intense verlossing dat hij bijna begon te huilen, beschaamd dat zijn geloof zo ver was uitgehold door angst en eenzaamheid. Hij probeerde zich te vermannen, wensend dat hij sterker was geweest, vasthoudender, een beter instrument voor de plannen van zijn God. Toch voelde hij zich op de een of andere manier gezuiverd, alsof hij zich nu volledig op één doel kon richten. Er zijn tijden, zou hij tegen de Reshtar zeggen, dat we midden in het leven staan -- momenten waarop we worden geconfronteerd met geboorte of dood, of momenten van schoonheid als de natuur of de liefde zich volledig openbaart, of momenten van afschuwelijke eenzaamheid -- tijden waarin we een heilig en ontzagwekkend bewustzijn ervaren. Ze kunnen komen als een diepe, innerlijke stilte of als een overvloed aan emoties. Het kan lijken dat ze van buitenaf komen, zonder provocatie onzerzijds, of van binnenuit, opgeroepen door muziek of een slapend kind. Als we ons hart voor zulke momenten openstellen, openbaart de schepping zich aan ons in al haar eenheid en volheid. En als we zo'n moment van bewustzijn achter ons hebben gelaten, verlangt ons hart ernaar een manier te vinden om het voor altijd met woorden te vangen, zodat we trouw kunnen blijven aan de hogere waarheid ervan. Als mijn mensen zoeken naar een naam voor de waarheid die we op zulke momenten voelen, zou hij tegen de Reshtar zeggen, kiezen we voor God, en als we dat begrip vangen in tijdloze poëzie, noemen we dat bidden. Toen we uw liederen hoorden, wisten we dat u ook een taal had gevonden om zulke momenten van waarheid te benoemen en te bewaren. Toen we uw liederen hoorden, wisten we dat ze een roep van God waren, om ons hierheen te brengen en u te leren kennen... Ik ben hier om uw poëzie te leren, zou hij tegen de Reshtar zeggen, en u misschien de onze te leren. Daarom ben ik in leven, zei hij tegen zichzelf, en hij dankte God met heel zijn ziel dat hij hier op dit moment mocht zijn en dit alles uiteindelijk begreep... In beslag genomen door zijn snelle gedachten en het zekere gevoel dat dit juist was, deed hij nauwelijks zijn best het gesprek van de anderen te volgen, ook al werd dat gevoerd in het K'San-dialect van Supaari. Hij was niet geschokt toen hem zijn gewaad werd uitgetrokken. Naaktheid was nu normaal voor hem. Hij wist dat hij er vreemd uitzag, dat zijn lichaam voor een geleerde man even interessant moest zijn als zijn geest. Wie zou niet nieuwsgierig zijn als hij een nieuw soort voor het eerst zag? Wie zou geen opmerking maken over het eigenaardige feit dat hij vrijwel onbehaard was en zo'n onderontwikkelde neus had? Over zijn vreemde, donkere ogen en het verbazingwekkende ontbreken van een staart... '... maar met aangename proporties en elegante spieren,' zei de Reshtar. Hij liep peinzend om het exotische lichaam heen, bewonderde de gratievolle compactheid ervan, streek met een hand over de haarloze borstkas, waarbij zijn klauwen dunne lijntjes achterlieten waaruit al snel rode kraaltjes kwamen. Hij streek met zijn hand over de schouder, keek naar de kromming van de nek en omvatte die met zijn handen. De kwestbaarheid ervan ontging hem niet. Hij zou de ruggengraat met een enkel gebaar kunnen breken. Zijn handen kwamen weer in beweging, streelden licht de haarloze rug, gingen verder omlaag naar de bizarre leegte, de fascinerende bewegingloosheid en kwetsbaarheid door het ontbreken van een staart. Toen deed hij een stap achteruit en zag dat de vreemdeling was gaan trillen. Verbaasd over die snelle reactie besloot de Reshtar nu te testen of de vreemdeling er klaar voor was. Hij legde een klauw onder diens kin en staarde in de donkere, onleesbare ogen. Zijn eigen ogen werden kleiner toen hij de reactie waarnam: het hoofd werd snel en onderdanig afgewend, de ogen waren gesloten, het hele lichaam trilde hevig. Pathetisch, in zekere zin, en niet verfijnd, maar wel heel aandoenlijk. 'Heer, is hij acceptabel?' Het was de koopman. 'Bent u tevreden?' 'Ja,' reageerde de Reshtar afwezig. Hij keek naar Supaari en ging ongeduldig verder. 'Ja. Mijn secretaris is met de juridische aspecten bezig. Je mag de verbintenis met mijn zuster aangaan op elk moment dat je goed lijkt. Broeder, je mag kinderen krijgen.' Hij keek weer naar de vreemdeling. 'Laat me nu alleen,' zei hij. Supaari VaGayjur, die tot Stichter van een nieuw geslacht was benoemd vanwege de aan de Reshtar van Galatna bewezen diensten, liep achteruit de kamer uit, samen met de bewaker die Sandoz vanuit het serail had begeleid. De Reshtar liep nog een keer om de vreemdeling heen en bleef toen achter hem staan. Hij liet zijn eigen gewaad zakken en concentreerde zich met gesloten ogen op de vrijkomende geur, intenser, ingewikkelder dan eerst. Een sterke, opwindende geur die geen parallel kende en onweerstaanbaar was. Muskusachtig, met onbekende aminen, vreemd boterzuur en azijnzuur, simpele dioxiden van een trillende ademhaling en golven van een ijzerachtige bloedgeur. Hlavin Kitheri, Reshtar van het Galatnapaleis, de grootste dichter van zijn tijd die het verachte had veredeld, het gewone had verheven, het vluchtige onsterfelijk had gemaakt, een individu wiens kunstzinnigheid eerst geconcentreerd was geweest en toen werd vrijgelaten en vergroot door het onvergelijkbare en precedentloze, snoof die geur diep op. Hier zullen we generaties lang over zingen, dacht hij. De taal, zijn levenswerk en zijn grote vreugde, die Emilio woord na woord was gaan ontglippen, liet hem nu helemaal in de steek. Trillend als een imbeciel rook hij de misselijk makende stank van de doodsangst die door zijn klieren werd afgescheiden. Hij kon geen woord uitbrengen en niet eens het woord bedenken voor het onuitsprekelijk vreugdeloze ritueel dat zou worden voltrokken, ook niet toen zijn armen van achteren werden vastgegrepen. Maar zodra de sterke voeten zich om zijn enkels kromden, de buik tegen zijn rug werd gedrukt en het verkennen begon, verstijfde hij door paniek en bodemloze afschuw. Op het moment van de penetratie schreeuwde hij het uit. Daarna werd het allemaal nog veel erger. Misschien zo'n tien minuten later werd hij bloedend en huilend meegesleept naar een onbekende kamer. Toen hij alleen was gelaten, gaf hij over tot hij uitgeput was. Een tijd lang dacht hij niet na en rustte alleen met open ogen in de steeds verder toenemende duisternis. Uiteindelijk kwam er een bediende om hem mee te nemen naar de baden. Rond die tijd was zijn leven onherroepelijk verdeeld in het ervoor en erna. In het stille kantoor van de generale overste was Johannes Voelker de enige die iets zei. 'Ik begrijp het niet. Wat wilde de Reshtar met je?' Mijn god, dacht Giuliani, genialiteit kan zijn grenzen hebben, maar stupiditeit heeft geen last van die handicap. Hoe kan ik hebben geloofd... Met gesloten ogen hoorde hij Emilio's stem, zacht, muzikaal en leeg: 'Wat hij met me wilde? Hetzelfde wat een pedofiel met een jongetje wil, denk ik zo. Een lekker, nauw gaatje.' In de geschokte stilte die daarop volgde, kwam Giuliani's hoofd omhoog. Romanità, dacht hij. Weet wat je moet doen en handel op het juiste moment meedogenloos. 'Je bent veel dingen, maar geen lafaard,' zei de generale overste tegen Emilio Sandoz. 'Zie het onder ogen. Vertel het ons.' 'Ik heb het jullie al verteld.' 'Laat het ons begrijpen.' 'Het kan me niet schelen wat jullie begrijpen. Het zal niets veranderen. Geloven jullie maar wat jullie willen.' Giuliani probeerde zich de naam van een schilderij van El Greco te herinneren: een studie van een dode Spaanse edelman. Romanità sluit emotie en twijfel uit. Het moest hier en nu gebeuren. 'Zeg het omwille van je eigen ziel.' 'Ik heb mezelf niet verkocht,' zei Sandoz woest fluisterend en zonder naar iemand te kijken. 'Ik was verkocht.' 'Niet goed genoeg. Zeg het!' Sandoz zweeg. Zijn ogen konden niet focussen en elke ademhaling kwam met mechanische regelmaat, alsof die zorgvuldig werd gepland en uitgevoerd, tot hij zich naar achteren boog, een voet tegen de rand van de tafel zette en die in een vulkanische woedeuitbarsting omverduwde, waardoor de andere mannen naar de hoeken van de kamer wegdoken. Alleen de generale overste bleef waar hij was en alle geluiden van de wereld werden gereduceerd tot het tikken van een stokoude klok en het moeizame ademhalen van de man die in zijn eentje midden in de kamer stond en wiens lippen woorden vormden die ze nauwelijks konden horen. 'Ik heb er geen toestemming voor gegeven.' 'Zeg het,' herhaalde Giuliani meedogenloos. 'Laat het ons horen.' 'Ik was geen prostitué.' 'Nee, dat was je niet. Maar wat was je dan wel? Zeg het, Emilio.' 'Ik ben verkracht,' zei hij, elk woord afzonderlijk beklemtonend en met een stem die bij het laatste woord brak. Ze konden zien welke prijs hij moest betalen nu hij dit hardop had gezegd. Hij stond licht op zijn benen te zwaaien en het pantser van zijn gezicht werd verwoest door het bewegen van dunne, fijne spieren. 'Mijn god,' zei John Candotti heel zacht. En ergens in zijn binnenste vond Emilio Sandoz de moed zijn hoofd te draaien en onverschrokken de meelevende blik in Johns ogen te verdragen. 'Denk je dat echt, John? Was het jouw God?' vroeg hij angstaanjagend vriendelijk. 'Je moet weten dat dat mijn dilemma is. Want als ik door God naar Gods liefde ben geleid, stap voor stap zoals het leek, als ik aanvaard dat de schoonheid en vervoering echt en waarachtig waren, dan was de rest ook Gods wil. En dat heren, is reden om bitter te zijn. Maar als ik alleen een misleide aap was die oude volksverhalen veel te serieus nam, heb ik dit alles over mezelf en mijn metgezellen afgeroepen en wordt het geheel een farce, nietwaar? Het probleem dat ik onder deze omstandigheden met atheïsme heb,' ging hij academisch exact door, elk woord met zuur in de lucht etsend, 'is dat ik niemand kan verachten behalve mezelf. Maar als ik er daarentegen voor kies te geloven dat God kwaadaardig is, heb ik in elk geval de troost dat ik Hem kan haten.' Hij keek van het ene naar het andere gezicht en zag dat ze het geleidelijk gingen begrijpen. Wat kon iemand van hen zeggen? Hij schoot bijna in de lach. 'Kunnen jullie raden wat ik dacht, kort voordat ik de eerste keer werd misbruikt?' vroeg hij terwijl hij begon te ijsberen. 'Dit is fraai. Dit is heel geestig! Jullie moeten weten dat ik bang was, maar niet begreep wat er gaande was. Ik had me nooit ingedacht... Wie zou zich zoiets hebben kunnen indenken? Ik ben in Gods handen, dacht ik. Ik hield van God en vertrouwde op Zijn liefde. Amusant, nietwaar? Ik had al mijn verdedigingsmechanismen laten varen. Er stond niets anders tussen mij en wat er met mij gebeurde in dan Gods liefde. En ik werd verkracht. Ik stond naakt voor God en ik werd verkracht.' Het geagiteerde ijsberen hield op terwijl hij zijn eigen woorden hoorde, zijn stem bijna normaal tot het eind, toen die wegzakte in niet-begrijpend verdriet en hij uiteindelijk volledig besefte hoe verwoest hij was. Maar hij ging niet dood, en toen hij weer in beweging kon komen en weer kon ademen, keek hij naar Vincenzo Giuliani, die niets zei, maar hem wel strak aankeek en weigerde zijn blik af te wenden. 'Vertel het ons.' Drie woorden. Het was, dacht Vincenzo Giuliani, het moeilijkste dat hij ooit had gedaan. 'Wil je nog meer horen?' vroeg Emilio ongelovig. Toen kwam hij weer in beweging, niet in staat nog een moment langer stil te blijven staan of zijn mond te houden. 'Ik kan jullie een eindeloze hoeveelheid details leveren,' bood hij theatraal en nu meedogenloos aan. 'Het ging... ik weet niet hoe lang door. Maanden. Het leek een eeuwigheid. Hij deelde me met zijn vrienden. Ik raakte behoorlijk in de mode. Een aantal exquise individuen kwam me opzoeken. Het was een vorm van connaisseurschap, denk ik. Soms...' Hij zweeg en keek ieder van hen aan, hen hatend omdat ze hier getuige van waren. 'Soms was er publiek bij.' John Candotti deed zijn ogen dicht en wendde zijn hoofd af. Edward Behr huilde geluidloos. 'Triest, nietwaar? En het wordt nog erger,' zei Emilio met woeste vrolijkheid en blindelings doorgaand. 'Er werd geïmproviseerde poëzie voorgedragen. Er werden liederen geschreven die de ervaring beschreven. En de concerten werden natuurlijk over de radio uitgezonden, net als de liederen die wij hebben gehoord... Is Arecibo die nog steeds aan het verzamelen? Jullie moeten er inmiddels wel een paar over mij hebben gehoord.' Geen gebed! Christus! Geen gebed, wel pornografie. 'Ze waren heel erg mooi,' gaf hij zeer gewetensvol accuraat toe. 'Ik moest ernaar luisteren, hoewel ik de kunstzinnigheid misschien niet voldoende kon waarderen.' Hij keek hen een voor een aan, ieder bleek en sprakeloos. 'Hebben jullie nu genoeg gehoord? Wat denken jullie dan van het volgende? De geuren van mijn angst en mijn bloed wonden hen op. Willen jullie nog meer horen? Willen jullie precies weten hoe donker de nacht van de ziel kan worden?' vroeg hij, hen nu prikkelend. 'Er was een moment waarop ik me geroepen voelde me af te vragen of bestialiteit een zonde voor het beest is, want dat was zeer beslist mijn rol tijdens de festiviteiten.' Voelker liep opeens naar de deur. 'Geeft het je de behoefte om over te geven?' vroeg Sandoz heel lichtelijk bezorgd terwijl Voelker de kamer uit liep. 'Schaam je er niet voor!' riep hij hem na. 'Dat overkomt mij telkens weer.' Sandoz draaide zich om en keek de anderen aan. 'Hij wilde dat het op de een of andere manier mijn schuld was,' zei hij informatief terwijl zijn blik op Candotti bleef rusten. 'John, hij is geen slechte vent. Het ligt in de menselijke natuur. Hij wilde dat het een vergissing zou zijn die ik heb gemaakt en hij niet zou hebben gemaakt, een fout in mij die hij niet heeft, zodat hij kon geloven dat iets dergelijks hem nooit had kunnen overkomen. Maar het was mijn schuld niet. Het was ofwel blind, stom geluk van het begin tot het eind toe, en in dat geval, mijne heren, werken we allemaal binnen het verkeerde bedrijf, of het is gebeurd door toedoen van een God die ik niet kan aanbidden.' Hij wachtte trillend, hen uitdagend het woord te nemen. 'Geen vragen? Geen discussie? Geen troost voor een mens in nood?' vroeg hij scherp en vrolijk. 'Ik had al waarschuwend tegen jullie gezegd dat jullie het niet zouden willen weten. Nu moeten jullie met die kennis leven. Maar het was mijn lichaam. Het was mijn bloed,' zei hij stikkend van woede. 'En het was mijn liefde.' Toen hield hij opeens zijn mond en draaide zich van hen weg. Niemand kwam in beweging. Ze hoorden zijn ademhaling even stokken. 'John blijft,' zei hij uiteindelijk. 'Alle anderen moeten vertrekken.' Trillend draaide hij zich om naar John Candotti, wachtend tot de kamer leeg was. Giuliani liep met soepele tred om de rotzooi op de grond heen, broeder Edward aarzelde bij de deur, wachtend tot Felipe Reyes met witte lippen langs hem was gelopen. Toen ging hij ook weg en trok de deur zacht achter zich dicht. John wilde niets liever dan samen met de anderen vertrekken, maar hij wist waarom hij daar was, dus bleef hij en probeerde zich voor te bereiden op wat hij nog te horen zou krijgen. Toen ze samen waren, begon Sandoz weer te ijsberen en te praten. De zacht uitgesproken woorden stroomden over zijn lippen terwijl hij zich in de kamer zonder iets te zien van de ene naar de andere plaats bewoog. 'Na een tijdje was het nieuwe eraf en kwamen voornamelijk de bewakers. Ze hielden me inmiddels opgesloten in een kleine kamer met stenen muren en zonder licht. Ik was alleen en het was er heel stil. Ik kon alleen mijn eigen ademhaling en het ruisen van mijn bloed in mijn oren horen. Dan ging de deur open en zag ik een flits van licht.' Toen zweeg hij, zag het voor zich, was niet langer in staat vast te stellen wat in werkelijkheid was gebeurd en wat een in een nachtmerrie veranderde droom was. 'Ik wist nooit of ze me eten kwamen brengen of... of... Ze hielden me afgezonderd omdat het geschreeuw de anderen stoorde. Mijn collega's. Degenen die je op de tekening in Rome hebt gezien, weet je nog wel? Iemand uit de harem moet die hebben gemaakt. Ik heb hem op een dag bij mijn eten aangetroffen en je kunt je niet voorstellen wat het voor mij betekende. God had me in de steek gelaten, maar iemand had zich herinnerd waar ik was.' Toen zweeg hij weer en keek strak naar John Candotti, die er als verlamd bij stond, een vogel gevangen door de blik van een cobra. 'Uiteindelijk besloot ik dat ik de eerstvolgende persoon die de deur door kwam, de eerstvolgende die... me aanraakte, zou doden.' Hij begon weer te ijsberen, zijn handen omhoog en omlaag brengend terwijl hij het probeerde uit te leggen, het John te laten begrijpen. 'Ik... Ik kon nergens heen ontsnappen. Maar ik dacht dat ze me met rust zouden laten of me zouden doden als ik te gevaarlijk was. De volgende keer dat iemand binnenkomt, dacht ik, zal een van ons sterven en het kan me niet schelen wie. Maar dat was een leugen, want het kon me wel wat schelen. Ze hebben me ontzettend misbruikt, John. Zo erg dat ik dood wilde.' Hij zweeg weer en keek Candotti hulpeloos aan. 'Ik wilde sterven, maar in plaats daarvan heeft God haar tot Zich genomen. Waarom, John?' John volgde dit niet, maar het was een vraag die hem al zo vaak door overlevenden was gesteld dat hij in staat was te zeggen: 'Omdat zielen niet verwisselbaar zijn, neem ik aan. Je kunt niet tegen God zeggen: "Neem mij in plaats van hem of haar."' Sandoz luisterde niet naar hem. 'Lange tijd sliep ik niet. Ik wachtte tot de deur zou opengaan en vroeg me af hoe ik iemand kon doden zonder mijn handen te kunnen gebruiken...' Hij stond nog steeds, maar zag John Candotti niet langer. 'Dus wachtte ik en ik denk dat ik soms een paar minuten in slaap viel. Het was er zo donker dat het moeilijk was vast te stellen wanneer mijn ogen open waren. Toen hoorde ik voetstappen buiten mijn cel. Ik stond op en ging in de verste hoek staan om mijn voordeel met mijn vaart te kunnen doen. De deur ging open en ik zag een silhouet. Het was zo vreemd. Mijn ogen wisten het al, maar mijn lichaam was zo gespannen. Het was alsof mijn zenuwen in brand kwamen te staan zonder dat ik daar opdracht toe had gegeven. Ik knalde zo hard tegen haar op dat ik haar ribben kon horen breken, John.' Hij probeerde wanhopig met zijn geruïneerde handen de schok te dempen, maar voordat hij zijn armen omhoog kon krijgen waren ze beiden tegen de stenen muur op gevlogen en werd Askama door de klap vermorzeld. Hij kwam op de grond terecht, zijn gewicht dragend op zijn knieën en onderarmen, met Askama onder hem en haar gezicht zo dicht bij het zijne dat hij haar kon horen fluisteren. Ze glimlachte hem toe met bloed dat bij haar mondhoek bruiste en uit een van haar neusgaten kwam. 'Zie je nu wel, Meelo, dat je familie je is komen zoeken? Ik heb je voor hen gevonden.' Toen hoorde hij de stemmen, menselijke stemmen, en keek op van het lijkje van Askama, half verblind door het felle licht van de tweede zonsopgang dat door de deur naar binnen kwam. Hij zag hun ogen, met een enkele iris, die nu voor hem even angstaanjagend waren als de zijne dat voor Askama geweest moesten zijn toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten. Hij herkende de blik. Eerst waren ze geschokt, toen begonnen ze te walgen. 'Mijn god, u hebt haar gedood,' zei de oudere man. Toen zweeg hij, kijkend naar de halsband met juwelen, het naakte lichaam dat was opgesierd met welriekende linten, het opgedroogde en bloedige bewijs van het beroep dat de priester de laatste tijd had uitgeoefend. 'Mijn god,' zei hij nogmaals. De jongere man hoestte en hield zijn mouw tegen zijn neus om de stank van bloed, zweet en parfum te filteren. 'Ik ben Wu Xing-Ren en dit is mijn collega, Trevor Isley. We zijn van de commissie voor buitenlandse zaken van de Verenigde Naties,' zei hij uiteindelijk. Hij was bijna maar niet helemaal in staat de minachting uit zijn stem te houden toen hij zei: 'U moet pater Sandoz zijn.' Er volgde een geluid dat begon als een lach, even schokkend en krankzinnig als alles wat ze konden zien of horen, en dat eindigde als iets waarnaar moeilijker te luisteren was. De crisis ging een tijdje door. Zelfs toen de hysterie over was, konden ze niets zinnigs uit de man krijgen. 'Waarom, John? Waarom is het allemaal zo gegaan, tenzij God dat wilde? Ik dacht dat ik het begreep...' Zijn stem stierf weg en Candotti wachtte omdat hij niet zeker wist wat hij moest zeggen of doen. 'John, hoe lang is het voor jou geleden?' John, die zich verbaasde over die plotselinge verandering van gespreksonderwerp, keek Sandoz met gefronste wenkbrauwen aan en schudde zijn hoofd. Hij wilde het begrijpen, maar kon de gedachtegang niet volgen. 'Ik heb het eens uitgerekend. Negenentwintig jaar. Ik heb geen duidelijk tijdsbeeld meer, maar ik was vijftien en ik denk dat ik nu word geacht vijfenveertig te zijn.' De aangedane zenuwen die hem overeind hadden gehouden gaven er opeens de brui aan en hij zakte op de grond. John liep naar hem toe, ging dicht bij hem op zijn knieën zitten en luisterde. Emilio huilde terwijl hij fluisterde, de woorden ijl en zilverachtig. 'Ik weet dat veel mensen op zoek gaan naar iemand... die hen kan helpen. Maar dat heb ik niet gedaan. En ik... ik dacht dat ik het begreep. Het was een weg naar God, dacht ik, en ik dacht dat ik het begreep. Er zijn momenten, John, waarop je ziel een vuurbal is die alles en iedereen aanraakt. Ik dacht dat ik het begreep.' Toen veegde Emilio opeens zijn ogen droog en haalde trillend adem. Daarna ging hij verder. Zijn stem klonk normaal, gewoon en vermoeid en om de een of andere reden triester dan John Candotti die ooit had gehoord. 'Ik was dus een jaar of vierenveertig, neem ik aan, toen het... toen... het gebeurde. Dus moet het zo'n negenentwintig jaar geleden zijn.' Zijn lippen krulden zich tot een afschuwelijke glimlach en hij begon te lachen met een sombere blik in zijn glinsterende ogen. 'John, als God dit heeft gedaan, was dat een verdomd gemene truc voor iemand die celibatair had geleefd. En als God dit niet heeft gedaan, wat ben ik dan?' Hij haalde hulpeloos zijn schouders op. 'Een werkloze taalkundige met een heleboel dode vrienden.' Zijn gezicht bewoog zich nauwelijks, maar de tranen kwamen weer. 'Zoveel mensen die dood zijn omdat ik geloofde. John, ze zijn allemaal dood. Ik heb zo hard mijn best gedaan het te begrijpen,' fluisterde hij. 'Wie kan het me vergeven? Zovelen zijn dood...' John Candotti trok de kleinere man naar zich toe en wiegde hem in zijn armen terwijl ze alle twee huilden. Na een tijdje fluisterde John: 'Ik vergeef het je.' Daarna begon hij aan de aloude absolutie. 'Absolvo te... absolvo te...' Maar dat moest voldoende zijn, want de rest kon hij niet over zijn lippen krijgen. 'Dat was machtsmisbruik,' siste Felipe Reyes. 'Je had het recht niet... Mijn god, hoe heb je hem dat kunnen aandoen?' 'Het was noodzakelijk.' De generale overste was snel vanuit zijn kantoor de weergalmende lange gang door gelopen, had de openslaande deuren opengemaakt en was de tuin in gestapt, hopend zijn gedachten in de zonneschijn en de stilte te kunnen ordenen. Maar Reyes was achter hem aan gebeend, woedend omdat Emilio Sandoz was gedwongen in aanwezigheid van zoveel getuigen te spreken. 'Hoe heb je hem dat kunnen aandoen?' hield Reyes onverzoenlijk vol. 'Heb je een pervers genoegen kunnen putten uit het luisteren naar...' Giuliani draaide zich naar de andere priester toe en bracht hem met een enkele blik tot zwijgen. 'Het was noodzakelijk. Als hij een kunstenaar was geweest, zou ik hem hebben bevolen het te schilderen. Als hij een dichter was geweest, zou ik hem hebben bevolen het op te schrijven. Maar omdat hij is wie hij is, heb ik hem bevolen erover te spreken. Het was noodzakelijk. En het was noodzakelijk dat wij het hoorden.' Felipe Reyes keek zijn superieur nog even aan en liet zich toen abrupt op het koele steen van een tuinbank zakken, omgeven door zomerse bloesems in verblindend zonlicht, van streek en misselijk en er niet van overtuigd dat iets van dit alles echt noodzakelijk was geweest. Er waren zonnebloemen en schitterend gele lelies, ridderspoor en gladiolen, de geur van rozen ergens vrij dicht in de buurt. De zwaluwen lieten zich zien nu de avond naderde en het geluid van de insecten was aan het veranderen. De generale overste ging naast hem zitten. 'Reyes, ben je weleens in Florence geweest?' Felipe leunde achterover, met open mond van walging en onbegrip. 'Nee,' zei hij heel scherp. 'Ik heb niet zoveel zin in een reisje gehad, overste.' 'Toch zou je er eens naartoe moeten gaan. Er is daar een reeks beelden van Michelangelo die je moet zien. Ze heten De gevangenen. Uit een groot, vormloos brok steen komen de figuren van slaven omhoog: hoofden, schouders, torso's, die proberen de vrijheid te bereiken maar toch worden vastgehouden door het steen. Er zijn ook dergelijke zielen, Reyes. Er zijn zielen die proberen zich vorm te geven vanuit hun eigen vormloosheid. Hoe gebroken en beschadigd Emilio Sandoz ook is, hij tracht nog steeds een betekenis te vinden voor wat hem is overkomen. Hij probeert in dat alles nog altijd God te vinden.' Het duurde even voordat het tot een met zijn oogleden knipperende Felipe Reyes was doorgedrongen wat er was gezegd en als hij te koppig was om Giuliani meteen aan te kijken, was hij in elk geval wel in staat toe te geven dat hij het begreep. 'En door te luisteren helpen wij hem.' 'Ja. Zo helpen wij hem. Hij zal het telkens weer moeten vertellen en wij zullen er telkens weer naar moeten luisteren tot hij de betekenis heeft gevonden.' Op dat moment gaf een leven van redelijkheid en gematigdheid, gezond verstand en evenwicht, Vincenzo Giuliani het gevoel even gewichtloos en insubstantieel als as te zijn. 'Reyes, hij is een heel bijzondere man. Dat is hij aldoor al geweest. Hij wordt nog vastgehouden in vormloze steen, maar hij is nu dichter bij God dan ik dat ooit van mijn leven ben geweest. En ik heb niet eens de moed hem daarom te benijden.' Ze bleven daar lange tijd zitten op die late augustusmiddag met een goudkleurig licht en een zachte lucht, de kleine geluiden in de tuin onderbroken door een hond die in de verte blafte. John Candotti voegde zich na een tijdje bij hen. Aan de overkant van het tuinpad bij de bank liet hij zich op de grond ploffen en legde zijn hoofd in zijn handen. 'Het was moeilijk,' zei de generale overste. 'Ja, dat was het.' 'Het kind?' 'In juridische termen gesproken zou het nog het dichtst in de buurt van onopzettelijke doodslag komen.' John ging liggen omdat hij het zitten niet langer volhield. 'Nee,' zei hij na een tijdje. 'Het was geen ongeluk. Het was zijn bedoeling om te doden, maar wel uit zelfverdediging. Het ongeluk was dat Askama degene was die overleed.' 'Waar is hij nu?' Candotti keek uitgeput naar hen op. 'Ik heb hem naar zijn kamer gedragen, slapend als een dode. Dat is een afschuwelijke woordkeus. Hij sliep in elk geval en nu is Ed bij hem.' Hij zweeg even. 'Ik denk dat het hem goed heeft gedaan. Mij heeft het absoluut geen goed gedaan het te horen, maar ik denk echt dat het nu beter met hem gaat.' John drukte zijn handen tegen zijn ogen. 'Over dat alles te moeten dromen. En de kinderen... Nu weten we het.' 'Nu weten we het,' herhaalde Giuliani instemmend. 'Ik probeer te begrijpen waarom het minder afschuwelijk leek toen ik dacht dat er sprake was geweest van prostitutie. Het is in lichamelijk opzicht eenzelfde handeling.' Hij was de generale overste niet. Hij was eenvoudigweg Vince Giuliani, die geen antwoorden had. Zonder het te weten liep hij over het pad van de rede dat Sofia Mendes al die jaren geleden ook was afgegaan. 'Ik neem aan dat een prostitué in elk geval nog de illusie heeft alles in eigen hand te hebben. Er is sprake van een transactie en een zeker mate van instemming.' 'Prostitutie is waardiger dan door velen te worden verkracht,' zei Felipe Reyes zwakjes. 'Zelfs als dat door dichters gebeurt.' Giuliani drukte opeens zijn handen tegen zijn mond. 'Wat een raar idee om te geloven dat je door God bent verleid en verkracht.' En dan naar huis te komen om door ons heel teder en genadig te worden behandeld, voegde hij er in gedachten somber aan toe. John stond op en keek met rode ogen nijdig naar de generale overste. 'Ik zal je eens wat vertellen. Als er een keuzemogelijkheid bestaat tussen het verachten van Emilio of het haten van God...' Het was verbazingwekkend dat Felipe Reyes hem onderbrak voordat hij iets zei waarvan hij later spijt kon krijgen. 'Emilio is niet verachtelijk. Maar God heeft hem niet verkracht, zelfs niet als Emilio dat nu zelf denkt.' Hij leunde achterover op de bank en staarde naar de stokoude olijfbomen die de grens van de tuin markeerden. 'Er is een oud joods verhaal dat stelt dat God in het begin overal en alles was. Een totaliteit. Maar om te kunnen scheppen moest Hij zich terugtrekken uit een deel van het universum, zodat er iets anders behalve Hemzelf kon bestaan. Dus ademde Hij in en op de plaatsen waar God niet meer was, bestaat de schepping.' 'Dus gaat God gewoon weg?' vroeg John boos. 'Hij laat de schepping in de steek? Jullie mogen het verder alleen opknappen, apen, en succes ermee?' 'Nee. Hij kijkt toe. Hij verheugt zich. Hij huilt. Hij observeert het morele drama van het menselijk leven en geeft er betekenis aan door hartstochtelijk veel om ons te geven en zich alles te herinneren.' 'Mattheus tien, vers negenentwintig,' zei Vincenzo Giuliani zacht. '"Worden niet twee mussen voor een penning verkocht? En toch zal er niet één op de grond vallen zonder de wil van uw Vader."' 'Maar de mus valt wel,' zei Felipe. Ze bleven een tijdje zitten, ieder opgaand in zijn eigen overpeinzingen. 'Hij is altijd een goede priester geweest, weten jullie dat wel?' zei Felipe. 'Maar rond de tijd dat ze de missie aan het plannen waren moet er iets in hem zijn veranderd. Het leek alsof... ik weet het niet. Soms... ontbrandde hij gewoon.' Felipes handen bewogen zich en verbeeldden vuurwerk. 'Iets aan zijn gezicht was zo mooi. Als het dat betekent een priester te zijn, dacht ik... Het was alsof hij op God verliefd aan het worden was.' 'Ik ben geneigd te zeggen dat de huwelijksreis voorbij is,' zei de generale overste moe en met een stem die even droog was als gras in augustus. De zon stond al behoorlijk hoog aan de hemel toen Edward Behr wakker werd van een koffiekop die op een schoteltje rammelde. Hij knipperde met zijn oogleden, ging rechtop zitten op de houten stoel waarop hij de nacht had doorgebracht en kreunde. Emilio Sandoz stond bij het nachtkastje en zette de koffie voorzichtig neer, waarbij de beugel de kop bijna even snel losliet als dat met een natuurlijke beweging zou zijn gebeurd. 'Hoe laat is het?' vroeg Ed, zijn nek masserend. 'Iets na achten,' zei Sandoz. Hij had een T-shirt en een wijd vallende broek aan, ging op de rand van zijn bed zitten en keek toe hoe broeder Edward zich uitrekte en met zijn mollige handen in zijn ogen wreef. 'Dank dat je bij me bent gebleven.' Broeder Edward nam hem taxerend op. 'Hoe voelt u zich?' 'Oké',' zei Emilio eenvoudigweg. 'Ik voel me oké.' Emilio ging staan en liep naar het raam, waar hij het gordijn opzij hield. Hij kon echter niet veel zien: alleen de garage en een stukje van de heuvel. 'Ik heb behoorlijk goed kunnen hardlopen op de middellange afstand,' zei hij op conversatietoon. 'Vanmorgen heb ik een halve kilometer afgelegd, al heb ik het merendeel gewoon moeten lopen.' Hij haalde zijn schouders op. 'Het is in elk geval een begin.' 'Het is een begin,' zei Edward Behr instemmend. 'De koffie is u ook goed afgegaan.' 'Inderdaad. Ik heb de kop niet fijngeknepen en maar een beetje gemorst.' Hij liet het gordijn weer op zijn plaats vallen. 'Ik ga me opfrissen.' 'Hebt u daar hulp bij nodig?' 'Nee, dank je. Ik red me wel.' Geen woede, merkte broeder Edward op. Hij keek toe terwijl Emilio een la openmaakte en schone kleren pakte. Het duurde een tijdje, maar het ging prima. Toen Sandoz naar de deur liep, zei broeder Edward waarschuwend: 'Het is nog niet achter de rug, weet u. Over iets dergelijks komt een mens niet meteen helemaal heen.' Emilio staarde een tijdje naar de grond en keek toen op. 'Ja, dat weet ik.' Hij bleef nog even staan en vroeg: 'Wat ben jij vroeger geweest? Verpleger? Therapeut?' Edward Behr snoof en pakte de koffie. 'In de verste verte niet. Ik ben effectenmakelaar geweest en had me gespecialiseerd in ondergewaardeerde bedrijven.' Hij verwachtte niet dat Sandoz het begreep. De meeste priesters die de gelofte van armoede hadden afgelegd, waren in financieel opzicht hopeloos onwetend. 'Het had te maken met het inzien van de waarde van dingen die door andere mensen buiten beschouwing werden gelaten.' Sandoz zag het verband niet. 'Was je er goed in?' 'O ja. Ik was er heel erg goed in.' Broeder Edward hield zijn kop omhoog en zei: 'Hartelijk bedankt voor de koffie.' Edward Behr zag Sandoz vertrekken en toen begon hij, onbeweeglijk zittend en in stilte, aan zijn ochtendgebeden. Om tien uur werd er op de deur van de generale overste geklopt: een metaalachtig geluid. 'Binnen!' riep hij. Het verbaasde hem niet Sandoz zijn kantoor in te zien komen, die de knop zonder aarzeling kon omdraaien en de deur weer achter zich dichtdeed. Giuliani wilde gaan staan, maar Emilio zei: 'Nee, blijf alsjeblieft zitten. Ik wilde... ik wilde je alleen bedanken. Het moet voor jou niet gemakkelijk zijn geweest.' 'Het was bruut,' gaf Vince Giuliani toe. 'En het enige dat ik hoefde te doen, was luisteren.' 'Nee. Je hebt meer gedaan dan dat.' Sandoz keek om zich heen in het kantoor, dat eigenaardig leeg leek te zijn. Onverwacht lachte hij kort en zijn handen gingen naar zijn haar alsof hij erdoorheen wilde strijken: een oud zenuwachtig gebaar waardoor nu de scharnieren van de beugels voor problemen konden zorgen. Hij liet zijn handen weer zakken. 'Het spijt me van de tafel. Was die kostbaar?' 'Heel erg.' 'Dat verbaast me niet.' 'Het is niet belangrijk.' Giuliani ging achterover in zijn stoel zitten. 'Je lijkt je beter te voelen.' 'Ja. Ik heb goed geslapen. Ik durf erom te wedden dat die arme John Candotti dat niet heeft gedaan, maar ik wel.' Emilio glimlachte, maar voegde eraan toe: 'John was geweldig. Dank dat je hem hierheen hebt gehaald. En Ed. En Felipe. En zelfs Voelker. Ik had niet...' Hij trok een gezicht, draaide zich even om maar keek Giuliani vrijwel meteen daarna weer aan. Het was net zoiets... als vergif uitspugen, veronderstel ik.' Giuliani zei niets en Emilio ging slechts licht ironisch door. 'Ik meen ergens te hebben gehoord dat een biecht goed is voor de ziel.' De mondhoeken van Giuliani trilden. 'Dat was in elk geval het principe waarvan ik ben uitgegaan.' Emilio liep naar de ramen. Het uitzicht was hier beter dan vanuit zijn kamer. Een hoge rang brengt zijn privileges met zich mee. 'Ik heb vannacht een droom gehad,' zei hij rustig. 'Ik liep over een weg en er was niemand bij me. In de droom zei ik: "Ik begrijp het niet, maar ik kan het leren als jij me onderwijst." Denk je dat iemand naar me luisterde?' Hij bleef bij het raam staan en draaide zich niet om. Zonder iets te zeggen stond Giuliani op en liep naar een boekenkast. Hij pakte een klein boek met een gebarsten leren kaft en bladerde dat door tot hij had gevonden wat hij zocht. Toen stak hij het Emilio toe. Sandoz draaide zich om, pakte het aan en keek op de rug. 'Aeschylus?' Zwijgend wees Giuliani op de passage en Emilio bestudeerde die een tijdje, het Grieks langzaam vertalend. Uiteindelijk zei hij: 'In onze slaap valt verdriet dat niet kan vergeten druppel voor druppel op ons hart tot er door de ontzagwekkende genade van God in onze wanhoop en tegen onze wil wijsheid komt.' 'Opschepper.' Sandoz lachte, draaide zich weer om naar het raam en las de passage nogmaals door. Giuliani liep terug naar zijn bureau, ging zitten en wachtte tot Sandoz weer het woord zou nemen. 'Ik vroeg me af of ik hier nog wat langer zou kunnen blijven,' zei Emilio. Hij had er geen idee van gehad dat hij dat zou vragen. Hij was van plan geweest weg te gaan. 'Je hebt veel geduld met me gehad en ik wil je niet tot last zijn.' 'Je bent me helemaal niet tot last.' Sandoz draaide zich niet om om naar de generale overste te kijken, maar Giuliani hoorde de toon van zijn stem veranderen. 'Ik weet niet of ik een priester ben. Ik weet niet of... Ik weet helemaal niets meer zeker. Ik weet niet eens of ik zekerheid wil hebben.' 'Je kunt blijven zolang je wilt.' 'Dank je. Nogmaals: je hebt erg veel geduld met me gehad.' Emilio liep naar de deur en de vingers met de beugel sloten zich keurig om de knop. 'Emilio,' riep de generale overste hem toe met een zachte stem die in deze stille kamer moeiteloos te horen was. 'Ik stuur er een ander gezelschap heen. Naar Rakhat. Ik vond dat je dat moest weten. We zouden jouw hulp kunnen gebruiken. Met de talen.' Sandoz bleef doodstil staan. 'Vince, dat zou te snel zijn. Ik kan daar niet over nadenken. Het is nog te kort geleden.' 'Natuurlijk. Ik vond alleen dat je het moest weten.' Hij zag Sandoz vertrekken. Zonder het te beseffen gaf Vincenzo Giuliani daarna gevolg aan een oude gewoonte door op te staan en naar de ramen te lopen, waar hij -- hoe lang wist hij later absoluut niet meer -- over een met gras begroeid binnenplein keek naar een ingewikkeld panorama van middeleeuws metselwerk en bergen stenen, een geometrisch aangelegde tuin en knoestige bomen: een oud, groots en schitterend tafereel. Woord van dank Als academica voel ik me ongemakkelijk zonder voetnoten en een immense bibliografie. Zelfs als romanschrijfster geloof ik dat een aantal van de honderden bronnen die ik heb gebruikt, moet worden vernoemd. Richard Rodriguez' Hunger of Memory heeft me duidelijk gemaakt hoe jongens met een beurs zich voelen. Het schitterende proza van Alain Corbin in zijn boek The Foul and the Fragrant was de inspiratiebron voor de eerste poëzie van de Reshtar. En, Molly Ivins Can't Say That, Can She?, maar D.W. kon dat wel zeggen, dus dank ik mevrouw Ivins voor het door haar geleverde inzicht in Texanen, schildpadden en gordeldieren. Het idee van het na-apen van de kreet van een roofdier komt van Dougal Dixons The New Dinosaurs, evenals de slangennek, die ik te charmant vond om dat idee niet verder uit te dragen. Emilio's moment van verlichting in het laatste hoofdstuk is ontleend aan de theologie van Arthur Green in Seek My Face, Speak My Name. Tot slot kan Dorothy Dunnett The Sparrow -- De gevangene -- beschouwen als een lange bedankbrief voor haar schitterende Lymond-serie. Ik dank ook mijn moeder, Louise Dewing Doria, wier houding van 'doe-het-nu-maar-gewoon' van lang voor de reclamespot voor sportschoenen dateert en mijn vader, Richard Doria, die me altijd serieus heeft genomen. Maura Kirby geloofde allang in dit boek voordat ik dat zelf deed. Don Russell heeft me uit valkuilen in het plot gehaald en de Stella Maris ontworpen, en hij is de bron geweest van Emilio's gevoel voor humor. Mary Dewing heeft me geleerd te schrijven. Onze vijftien jaar durende correspondentie was mijn leertijd. Mary heeft ook elke versie van dit boek gelezen en altijd een manier kunnen vinden om die stuk voor stuk beter te maken. Veel vrienden hebben me geholpen het manuscript te verbeteren. Ik bedank Tomasz en Maria Rybak, Vivian Singer en Jennifer Tucker in het bijzonder omdat zij het op kritieke momenten kritisch hebben gelezen. Charles Nelson en Helene Fiore waren ontzettend belangrijke schakels met de uitgeverswereld. Stanley Schmidt heeft me aangemoedigd en uiterst waardevolle adviezen gegeven. Mary Fiore heeft hetzelfde gedaan en daarna deuren geopend die leidden naar Jennifer McGlashan, Miriam Goderich en mijn onoverwinnelijke literair agente, Jane Dystel. Ik zal ook altijd dankbaar gestemd blijven jegens David Rosenthal van Villard en Leona Nevler van Ivy-Fawcett voor hun steun aan en vertrouwen in dit boek. Verder maak ik uiterst dankbaar en nederig een knieval voor de gehele staf van Villard. Ze hebben allemaal heel hard aan dit boek gewerkt en de bezorgdheid van een beginnend auteur vriendelijk getolereerd. Ray Bucko, S.J., heeft de laatste versie van De gevangene als corrector onder handen genomen en is zelf het levende bewijs dat er in het echt jezuïeten bestaan die even buitensporig geestig en goed zijn als degenen die ik heb verzonnen. Hij is niet verantwoordelijk voor eventueel resterende verkeerde interpretaties van het leven van de jezuïeten. Ik ben de auteur en als zodanig hoger in rang dan hij. Ik bedank ook de dames van de Noble Branch van de Cleveland Heights Library, die tonnen naslagwerken binnen mijn bereik hebben gebracht. Een laatste woord voor Don en onze zoon Daniel, die vrijwel nooit hebben geklaagd over alle tijd, aandacht en liefde die ik heb gegeven aan verzonnen figuren terwijl degenen die me het dierbaarst waren gewoon beneden zaten. Hartelijk bedankt, heren. Jullie zijn geweldig! M.D.R. Scanned, proofed and formatted by Luc